ECLI:NL:RBOBR:2024:6589

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
01/105830-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, specifiek amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op twee locaties in Eersel en [bedrijf 2] betrokken was bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van vormverzuim en schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwierp deze argumenten en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 44 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en medeverdachten heeft gewogen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de productie van harddrugs op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.105830.23
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juli 2023, 4 oktober 2023, 17 januari 2024, 11 april 2024, 2 juli 2024, 25 september 2024 en 10 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 juni 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2023 tot en met 21 april 2023 te Eersel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (met)amfetamine in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (met)amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of
- aanpassingen/verbouwingen aan het bedrijfspand, gelegen aan de [adres 2] te Eersel, aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en/of
- in het bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, (een) productieopstelling(en) ten behoeve van BMK voorhanden gehad, te weten (onder andere) een destillatieopstelling en/of
- in het bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder meerdere jerrycans en/of IBC-vaten en/of maatbekers en/of gasflessen en/of drukreactieketels en/of klemvaatdeksels en/of
- in het bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen, voorhanden gehad, waaronder (in totaal ongeveer 305,5 liter) zuivere en/of ruwe BMK;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2023 tot en met 21 april 2023 te [bedrijf 2] , gemeente Reusel-De Mierden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (met)amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (met)amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s),
- een loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of
- aanpassingen/verbouwingen aan de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en/of
- in de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , (een) productieopstelling(en) ten behoeve van BMK en/of amfetamine voorhanden gehad en/of
- in de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: een drukreactieketel en/of een frequentieregelaar en/of lekbak en/of IBC-vaten en/of klemvatdeksel en/of gasflessen en/of meerdere jerrycans en/of
- in de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: (in totaal ongeveer 4373 kilo) BMK-glycidezuur en/of (in totaal ongeveer 2315 liter) (ruwe) BMK en/of (in totaal ongeveer 115 kilo) caustic soda en/of (in totaal ongeveer 40 liter) mierenzuur.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Naar aanleiding van informatie uit een destijds lopend onderzoek van de Nationale Politie genaamd ‘Bonsai’ en observaties op 28 februari 2023 is op 21 april 2023 in twee panden binnengetreden: een bedrijfspand aan de [adres 2] te Eersel en een bedrijfspand aan [adres 3] in [bedrijf 2] . Op beide locaties zijn goederen aangetroffen voor de vervaardiging van (precursoren van) synthetische drugs. In beide panden zijn drugsgerelateerde goederen en stoffen in beslag genomen, in Eersel ook twee vuurwapens en munitie. In het pand aan de [adres 2] te Eersel werden [getuige / medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangetroffen. Deze vier verdachten worden beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van (met)amfetamine betreffende de loods aan de Sigarenmaker te Eersel.
Daarnaast wordt [verdachte] samen met [medeverdachte 4] , de huurder van het pand aan [adres 3] in [bedrijf 2] verdacht van het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs op die locatie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen ten aanzien van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van beide aan hem ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Verder is sprake is van een schending van artikel 6 EVRM nu de verdediging geen behoorlijke mogelijkheid heeft gekregen om medeverdachte [getuige / medeverdachte 1] te ondervragen en dit niet is gecompenseerd. Ook dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting volgens het standpunt van de verdediging. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 4] zijn ook onvoldoende betrouwbaar en concreet, waardoor deze moeten worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Door de verdediging is bepleit dat geen sprake was van een voldoende verdenking, waardoor er geen instap gemaakt mocht worden op het adres [adres 3] te [bedrijf 2] en de [adres 2] te Eersel. Om die reden moeten alle bevindingen die voortvloeien uit die instap worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang tot de plaatsen, waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
Op 28 februari 2023 zijn in onderzoek Bonsai observaties op verdachte [medeverdachte 5] gedaan door de politie. Dit onderzoek richtte zich op de productie van, handel in, en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van synthetische drugs. Tijdens de observatie werd gezien dat een bus, geladen in het bijzijn van [medeverdachte 5] en door hem naar de parkeerplaats van de [bedrijf 1] gereden, door de in het politiedossier als verdachte aangemerkte [medeverdachte 6] goederen werd overgenomen, en dat de eerder geladen bus daarna naar de locatie aan de [adres 2] in Eersel is gereden. Daar staat de bus met geopende deuren om vervolgens door te rijden naar de locatie aan [adres 3] in [bedrijf 2] . Daar staat de bus wederom enige tijd met geopende deuren. Op basis van de restinformatie uit onderzoek Bonsai en deze observaties was er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs sprake van een vermoeden dat een overtreding van de Opiumwet gepleegd werd en daarmee voldoende aanleiding om binnen te treden op beide locaties. Het seponeren van de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 6] maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer.
Schending artikel 6 EVRM.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad tot ondervraging van getuige en tevens medeverdachte [getuige / medeverdachte 1] . De verklaringen van [getuige / medeverdachte 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu deze mogelijkheid ontbreekt en de verklaringen ‘sole and decisive’ zijn.
De rechtbank overweegt dat de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen om getuige [getuige / medeverdachte 1] te ondervragen bij de rechter-commissaris. Dat [getuige / medeverdachte 1] zich ten tijde van dat verhoor op het verschoningsrecht heeft beroepen, staat er niet aan de in de weg dat zijn eerdere verklaring voor het bewijs wordt gebruikt. Voor het gebruik van een getuigenverklaring in een dergelijk geval is van belang dat voldaan is aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op de verklaringen van de getuige. Daarvan is in dit geval geen sprake, de verklaringen van [getuige / medeverdachte 1] vormen slechts een onderdeel van de in het navolgende opgenomen bewijsconstructie. De rechtbank verwerpt het verweer.
Juridisch kader.
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet te kunnen komen, is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de productieopstelling en de chemicaliën zouden worden gebruikt voor de productie van (met)amfetamine. Verder is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het voorbereiden of bevorderen van de productie van harddrugs. Voorwaardelijk opzet is in dat kader voldoende, waarvan sprake is indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Voor de toepassing van artikel 10a van de Opiumwet is niet vereist dat bekend is welk concreet strafbaar feit in de zin van artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet aan de orde is, noch dat kan worden vastgesteld dat de (voorhanden zijnde) voorwerpen of stoffen daadwerkelijk bij een dergelijk strafbaar feit zijn gebruikt.
[adres 2] te Eersel (onderzoek Radegast).
Op 21 april 2023 wordt in het pand aan de [adres 2] te Eersel een productielocatie aangetroffen voor de productie van (precursoren van) synthetische drugs. Dit lab bevindt zich op de eerste verdieping. [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [getuige / medeverdachte 1] worden aangetroffen op de begane grond van het pand. Direct bij binnenkomst in het pand nemen verbalisanten een sterke, zoete chemische geur waar, waarvan hen ambtshalve bekend is dat deze geur behoort bij de productie van synthetische drugs.
[getuige / medeverdachte 1] was de huurder van het pand en had toegang tot het hele pand en daarmee ook tot het aangetroffen lab. [getuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de loods heeft onderverhuurd aan een van de personen die met hem is aangehouden en dat deze persoon zichzelf ‘ [alias verdachte] ’ noemt.
[alias verdachte] is een bijnaam van [verdachte] .
In het dossier bevinden zich diverse OVC-gesprekken, waaruit volgt dat [verdachte] [betrokkene] kent omdat zij een ontmoeting hebben gehad bij het Fletcher Hotel in Leende. Uit informatie uit onderzoek Bonsai volgt dat [betrokkene] zich bezighoudt met de handel in en productie van verdovende middelen. [betrokkene] zegt in de OVC-gesprekken ook dat ‘ [alias verdachte] ’ een goede kok is. Uit de context van het gesprek en tegen de achtergrond van [betrokkene] zijn bezigheden leidt de rechtbank af dat [verdachte] zich als kok bezighoudt met de productie van synthetische drugs. Dat hij dat ook in Eersel heeft gedaan, wordt ondersteund door de inhoud van zijn telefoon. Daarin zijn afbeeldingen van maatbekers en jerrycans zijn aangetroffen. Deze foto’s komen overeen met de foto’s uit het proces-verbaal van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen van de locatie [adres 2] te Eersel.
In het lab in Eersel is verder een gelaatsmasker aangetroffen met aan de binnenzijde DNA dat met een bewijskracht van meer dan 1 miljard afkomstig is van [medeverdachte 3] . Dat masker is – zoals door de verdediging van [medeverdachte 3] ook is betoogd – een verplaatsbaar voorwerp en in beginsel moet dan ook behoedzaam worden omgegaan met het toekennen van bewijswaarde aan het aantreffen daarvan. Het masker is echter aangetroffen in het drugslab, met DNA-sporen aan de binnenzijde van het masker. Onder die omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen om een concrete en toetsbare verklaring voor de aanwezigheid van het masker op die plaats te geven. Nu [medeverdachte 3] een dergelijke verklaring niet heeft gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat het masker in het lab gebruikt is bij de productie van synthetische drugs.
[adres 3] te [bedrijf 2] (onderzoek Dunstaart).
Op 21 april 2023 is in de loods op het adres [adres 3] te [bedrijf 2] eveneens een productielocatie aangetroffen voor de productie van (precursoren van) synthetische drugs. [medeverdachte 4] was de huurder van die loods.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 4] merkt de rechtbank op dat zij op basis van de inhoud van die verklaringen en de overige bevindingen in het dossier geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van wat hij heeft verklaard. Uit de gebruikte bewijsmiddelen komt naar voren dat zijn verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, hetgeen hieronder in de overwegingen nader uiteengezet wordt.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij [verdachte] heeft gezien bij de loods in [bedrijf 2] . Uit het onderzoek naar de telefoon van [verdachte] is gebleken dat [verdachte] contact had met [medeverdachte 4] over de bewegingen rondom de loods. Uit de observatie van 21 februari 2023 blijkt dat beide locaties werden bevoorraad door dezelfde leverancier, te linken aan [medeverdachte 5] . Het eerdergenoemde OVC-gesprek over dat [alias verdachte] een goeie kok is wordt door [betrokkene] gevoerd met de zoon van [medeverdachte 5] . [verdachte] heeft in de tenlastegelegde periode bij [betrokkene] in de auto gezeten en met hem gesproken over onderwerpen die verband houden met de productie van synthetische drugs. De rechtbank constateert dan ook dat [verdachte] een kok is die op meerdere manieren gelijktijdig aan beide locaties te linken is. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen en bij het uitblijven van een andere verklaring, concludeert de rechtbank dat [verdachte] ook in [bedrijf 2] heeft gewerkt als kok.
Hoewel aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokkenheid bij de locatie aan [adres 3] in [bedrijf 2] niet tenlastegelegd is, stelt de rechtbank het volgende vast omtrent hun betrokkenheid bij deze locatie. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] op deze locatie heeft gezien en dat [medeverdachte 2] zich aan [medeverdachte 4] heeft voorgesteld als ‘ [alias medeverdachte 2] ’. Verder heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij en [medeverdachte 2] samen een ketel hebben verplaatst en daar een ochtend mee bezig zijn geweest. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een paar keer samen op de locatie gezien en hen een keer weggebracht naar een carpoollocatie bij Eersel.
Verder zijn in het lab in [bedrijf 2] drie blikjes aangetroffen met daarop DNA-sporen afkomstig van [medeverdachte 2] met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. De rechtbank merkt daarbij op dat eveneens DNA-sporen die matchen met het DNA van [medeverdachte 3] zijn aangetroffen op drie andere blikjes.
De rechtbank concludeert op basis van de verklaringen van [medeverdachte 4] en het aangetroffen DNA dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] meerdere keren aanwezig zijn geweest in de productielocatie in de loods gelegen aan het adres [adres 3] te [bedrijf 2] .
Verdere samenhang tussen de locaties
Uit het voorgaande volgt reeds dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij beide lablocaties. Op basis van de justitiële documentatie van zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] blijkt dat zij beiden gelijktijdig (al dan niet onherroepelijk) zijn veroordeeld voor betrokkenheid bij de productie van synthetisch drugs in Venlo in 2020 (onderzoek Goudhaan). De rechtbank stelt vast dat zij elkaar kennen en eerder samen in verband zijn gebracht met de productie van synthetische drugs. Samenhang tussen beide locaties blijkt ook uit het WhatsAppcontact met ene ‘ [alias] ’. [medeverdachte 4] heeft via WhatsApp contact gehad met deze ‘ [alias] ’. Uit dit contact blijkt dat [medeverdachte 4] de persoon achter dit account op de hoogte moest houden van bewegingen rondom de loods. Kennelijk was deze persoon betrokken bij het lab. [verdachte] heeft [medeverdachte 4] ook bevraagd over dit contact en bewaarde foto’s van de tablet van [medeverdachte 4] met daarop een WhatsAppgesprek met [alias] . Uit het onderzoek aan de telefoon van [getuige / medeverdachte 1] blijkt dat hij in de tenlastegelegde periode tussen 3 april 2023 en 18 april 2023 via WhatsApp eveneens contact heeft gehad met ‘ [alias] ’. [alias] meldt in deze berichten dat hij een nieuw telefoonnummer heeft, vraagt of [getuige / medeverdachte 1] ‘ [alias verdachte] ’ ( [verdachte] ) al heeft gesproken en of [getuige / medeverdachte 1] het telefoonnummer van ‘ [alias medeverdachte 2] ’ ( [medeverdachte 2] ) heeft.
De rechtbank stelt vast dat ‘ [alias] ’ gedurende de tenlastegelegde periode contact onderhield met de huurders van beide lablocaties. Daarnaast was hij bekend met zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] die beiden op de beide lablocaties aanwezig zijn geweest. Daaruit en uit hetgeen hierboven over de rol van [verdachte] in [bedrijf 2] is overwogen leidt de rechtbank af dat beide locaties vanuit dezelfde persoon of groep werden aangestuurd.
Wetenschap en opzet.
Uit het contact met ‘ [alias] ’ leidt de rechtbank af dat [getuige / medeverdachte 1] meer betrokkenheid had bij de locatie in Eersel dan het enkele verhuren van het pand aan [verdachte] . Hij stond immers ook in contact met degene die (kennelijk op afstand) een aansturende of controlerende rol had. Daaruit leidt de rechtbank af dat [getuige / medeverdachte 1] ook opzet had op het ter beschikking stellen van het pand aan de [adres 2] in Eersel ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Dat [getuige / medeverdachte 1] bezig was met drugsgerelateerde zaken blijkt bovendien uit het onderzoek in zijn telefoon. Daarin zijn berichten aangetroffen over verdovende middelen, het aangetroffen drugslab en notities die eveneens duiden op de productie van en handel in verdovende middelen. Hoewel deze berichten en notities niet direct zien op het tenlastegelegde ondersteunen deze bevindingen wel de conclusie van de rechtbank dat [getuige / medeverdachte 1] zich al langer bezighield met drugsgerelateerde zaken.
De stelling dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] toevallig in het pand aan de [adres 2] waren en geen wetenschap hadden van het drugslab op de eerste verdieping, schuift de rechtbank gelet op al het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank concludeert dat alle verdachten daar aanwezig waren met de bedoeling om een bijdrage te leveren aan de productie van harddrugs(precursoren). Daarmee stelt de rechtbank het opzet vast.
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
In het voorgaande heeft de rechtbank geconcludeerd dat [verdachte] als kok betrokken was bij beide drugslabs. [verdachte] is in Eersel samen met [getuige / medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken. [getuige / medeverdachte 1] was de verhuurder van het pand. Hij had een faciliterende rol en communiceerde daartoe net als [medeverdachte 4] met ‘ [alias] ’. Uit de omstandigheid dat [verdachte] , [getuige / medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen zijn aangetroffen leidt de rechtbank af dat sprake was van afstemming over de werkzaamheden met betrekking tot het lab. Dat niet kan worden vastgesteld wie precies welke werkzaamheden heeft verricht doet niet af aan de conclusie dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot die werkzaamheden. De rechtbank acht medeplegen door [verdachte] , [getuige / medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op die locatie dan ook bewezen.
Ten aanzien van de locatie in [bedrijf 2] volgt uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen dat [verdachte] heeft samengewerkt met [medeverdachte 4] en anderen, waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Conclusie.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet onder feit 1 en feit 2.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 28 februari 2023 tot en met 21 april 2023 te Eersel, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (met)amfetamine in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (met)amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen en
- voorwerpen en stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
- een bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en
- aanpassingen aan het bedrijfspand, gelegen aan de [adres 2] te Eersel, aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte en
- in het bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, een productieopstelling ten behoeve van BMK voorhanden gehad, te weten onder andere een destillatieopstelling en
- in het bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, een hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad, waaronder meerdere jerrycans en IBC-vaten en maatbekers en gasflessen en drukreactieketels en klemvaatdeksels en
- in het bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] te Eersel, een hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, voorhanden gehad, waaronder in totaal ongeveer 305,5 liter zuivere en/of ruwe BMK;
T.a.v. feit 2:
in de periode van 28 februari 2023 tot en met 21 april 2023 te [bedrijf 2] , gemeente Reusel-De Mierden, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (met)amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (met)amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen en
- voorwerpen en stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders,
- een loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en
- aanpassingen/verbouwingen aan de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , aangebracht en/of laten aanbrengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en grondstoffen en de inrichting van de productieruimten en
- in de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , een productieopstellingen ten behoeve van BMK en/of amfetamine voorhanden gehad en
- in de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , een hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad, waaronder: een drukreactieketel en een frequentieregelaar en lekbak en IBC-vaten en klemvatdeksel en gasflessen en meerdere jerrycans en
- in de loods, gelegen aan [adres 3] te [bedrijf 2] , een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: in totaal ongeveer 4373 kilo BMK-glycidezuur en in totaal ongeveer 2315 liter (ruwe) BMK en in totaal ongeveer 115 kilo caustic soda en in totaal ongeveer 40 liter mierenzuur.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 8 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Tevens heeft de verdediging een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het feit waarop de straf is gebaseerd.
Verdachte heeft zich op twee locaties schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. Hij heeft daarvoor chemicaliën en een productieopstelling voorhanden gehad, welke worden gebruikt bij en noodzakelijk zijn voor de productie van (met)amfetamine. Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en zorgt, ook door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, voor veel overlast in de maatschappij. Verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van, de handel in en het gebruik van (met)amfetamine. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij betrokken is geweest bij twee verschillende drugslabs.
Uittreksel Justitiële Documentatie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 november 2024 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte op 11 december 2023 is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van zeven jaren. Onderhavige zaak heeft zich voorgedaan ten tijde van de schorsing van deze niet-onherroepelijke veroordeling. Kennelijk heeft de verdenking en de voorlopige hechtenis in de eerdere zaak er niet toe geleid dat verdachte zover mogelijk afstand heeft genomen van drugsgerelateerde zaken.
Persoon van de verdachte.
Reclassering Nederland heeft een adviesrapportage uitgebracht, waaruit volgt dat zij het risico op recidive niet kunnen inschatten. Ook kan de reclassering geen advies uitbrengen over eventuele bijzondere voorwaarden gelet op de proceshouding van verdachte.
Door de verdediging is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte gezondheidsproblemen heeft. Detentie zou de situatie rondom de gezondheid van verdachte verergeren. In dat kader is bovendien een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. De rechtbank overweegt dat in de penitentiaire inrichting gezondheidszorg geboden kan worden aan verdachte. Bovendien heeft verdachte zelf doktersafspraken afgezegd en wordt de stelling van verdachte dat hij gezondheidsproblemen heeft, niet in die mate onderbouwd door de berichten van de medisch deskundigen.
De op te leggen straf.
De rechtbank neemt in beginsel als uitgangspunt voor de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren per drugslab. Gelet op de, nog niet onherroepelijke, veroordeling van 11 december 2023 is artikel 63 Sr van toepassing. De rechtbank overweegt dat dientengevolge aan verdachte geen hogere straf kan worden opgelegd dan een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden. De rechtbank acht deze straf passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht wordt in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Voorlopige hechtenis.
Ter terechtzitting is door de verdediging een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Gelet op hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen, wijst de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af omdat het strafvorderlijk belang dient te prevaleren boven het persoonlijk belang van verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de
misdrijven:
t.a.v. feit 1:
om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen, gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, gepleegd in vereniging;
t.a.v. feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen, gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, gepleegd in vereniging;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden;

bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 24 december 2024.