In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van Eindhoven om het bedrijfspand van verzoeker voor de duur van negen maanden te sluiten. De sluiting is gebaseerd op de Opiumwet, omdat in het pand goederen zijn aangetroffen die kunnen worden gebruikt voor grootschalige hennepteelt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de sluiting te voorkomen totdat op het bezwaar is beslist. De burgemeester heeft echter aangegeven dat hij bereid is te wachten met de sluiting totdat de voorzieningenrechter heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 december 2024 behandeld. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend en de voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten op basis van de aangetroffen goederen en de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. De burgemeester heeft de sluiting gerechtvaardigd door te stellen dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor grootschalige hennepteelt en dat de sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet alleen bevoegd was om het pand te sluiten, maar dat de sluiting ook noodzakelijk was gezien de ernst van de overtredingen en de impact op de openbare orde. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, waardoor de burgemeester kan overgaan tot sluiting van het bedrijfspand.