ECLI:NL:RBOBR:2024:6530

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
10882443 \ CV EXPL 24-345
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over achterstallige huur en servicekosten tussen gemeente Eindhoven en [gedaagde] B.V.

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter in Eindhoven, vordert de gemeente Eindhoven betaling van achterstallige huur en servicekosten van [gedaagde] B.V. De gemeente stelt dat [gedaagde] sinds juni 2023 maandelijks een bedrag van € 2.706,00 aan servicekosten en € 1.036,00 aan dienstverleningskosten inhoudt op de huur. De gemeente vordert in totaal € 31.694,74 aan achterstallige huur, een contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten. De huurovereenkomst en de dienstverleningsovereenkomst zijn in 2021 gesloten, waarbij de gemeente Eindhoven zich het recht voorbehoudt om over te stappen op een nacalculatiesysteem voor servicekosten. [gedaagde] betwist de hoogte van de kosten en vordert inzage in de onderliggende stukken. De kantonrechter oordeelt dat de gemeente Eindhoven terecht de vorderingen heeft ingesteld, omdat [gedaagde] zonder rechtsgrond betalingen heeft opgeschort. De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen, en de gemeente Eindhoven wordt in het gelijk gesteld. De kantonrechter wijst de vorderingen van de gemeente toe, inclusief de contractuele boete en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10882443 \ CV EXPL 24-345
Vonnis van 19 december 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EINDHOVEN,
gevestigd in Eindhoven,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente Eindhoven,
gemachtigde: mr. M. van Heeren,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.J. Smits.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 januari 2024 met producties 1 t/m 15,
- de conclusie van antwoord in conventie en de (incidentele) eis in reconventie met producties 1 t/m 8,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 15 t/m 19.
1.2.
De zaak is tijdens de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024 besproken. Hiervan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Namens de gemeente Eindhoven waren [A] , [B] (van Park Strijp Beheer B.V) en [C] aanwezig. De gemeente Eindhoven werd bovendien bijgestaan door haar gemachtigde. Aan de zijde van [gedaagde] waren [D] en [E] , in hun hoedanigheid van directeur, aanwezig. Ook [gedaagde] is ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde. Zowel mr. Van Heeren als mr. Smits hebben gebruikgemaakt van spreekaantekeningen. In de spreekaantekeningen van mr. Smits is tevens een wijziging van de tegenvorderingen opgenomen. Ten slotte is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Eindhoven is juridisch eigenaar van een groot perceel in Strijp-S, waaronder onder meer het gebouw Videolab (hierna: Videolab) valt. Videolab biedt (flexibele) kantoorruimtes met voorzieningen, services en faciliteiten. Het volledige beheer van Videolab (waaronder tevens het sluiten van huurovereenkomsten valt) is uitbesteed aan Park Strijp Beheer B.V.
2.2.
Op 17 maart 2021 is tussen de gemeente Eindhoven en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een groot aantal ruimten op de begane grond in Videolab. Het gehuurde beslaat in totaal 1.350m2. Partijen zijn een (kale) aanvangshuurprijs overeengekomen van € 118.665,00 exclusief btw per jaar.
2.3.
De huurovereenkomst is ingegaan op 1 januari 2021 voor de duur van 5 jaar en zal lopen tot 31 december 2025. Vanwege de herontwikkeling van Videolab na deze periode is dit een vaste einddatum. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte en andere Bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van de Raad voor Onroerende Zaken met nummer 72/2003 van toepassing verklaard.
2.4.
Bij aanvang van de huurovereenkomst zijn partijen een vaste vergoeding voor diverse services overeengekomen van € 56,91 per m2, hetgeen in totaal € 6.402,38 exclusief btw per maand bedroeg.
2.5.
Partijen hebben bovendien afgesproken dat [gedaagde] enkele diensten als internet, het gebruik van spreekkamers en een hospitality desk zou afnemen. Ten aanzien van deze diensten hebben partijen een separate dienstverleningsovereenkomst gesloten. Voor deze diensten is een vaste maandelijkse vergoeding van € 2.565,00 exclusief btw overeengekomen. In de dienstverleningsovereenkomst staat – voor zover relevant – onder meer het volgende vermeld:

Verhuurder verzorgt deze leveringen en diensten als aanvulling op en onlosmakelijk verbonden aan de door huurder gehuurde kantoorruimte in gebouw VideoLab – STRIJP-S. Deze huurovereenkomst is hierboven genoemd.
2.6.
Per 1 mei 2022 heeft de gemeente Eindhoven de vaste vergoeding voor de servicekosten van € 56,91 per m2 gewijzigd naar een systeem op basis van nacalculatie met een voorschot van € 76,00 per m2. Zij heeft zich hierbij beroepen op artikel 8.24 van de huurovereenkomst, dat als volgt luidt:

8.24 Verhuurder behoudt zich het recht voor om terug te keren naar het in de algemene bepalingen opgenomen voorschotsysteem ter nadere verrekening (ofwel: het systeem van voorschotbedrag op de servicekosten en de nadere verrekening op basis van nacalculatie) zoals bedoeld in artikel 16 van de algemene bepalingen. In dat geval is de werking van artikel 16 van de algemene bepalingen ten volle van kracht. Als door of vanwege verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten komen partijen nu voor alsdan overeen de in artikel 5 van deze overeenkomst opgesomde componenten.”
2.7.
Naar aanleiding van deze wijziging heeft [gedaagde] contact opgenomen met de gemeente Eindhoven over de kosten. [gedaagde] heeft hierbij onder meer verzocht om inzicht in de daadwerkelijk gemaakte kosten door de gemeente Eindhoven over de voorgaande periode. Hiermee heeft de gemeente Eindhoven niet ingestemd.
2.8.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente Eindhoven te hoge kosten aan haar doorberekent en [gedaagde] houdt met ingang van juni 2023 maandelijks een bedrag van € 2.706,00 exclusief btw ten aanzien van de servicekosten en € 1.036,00 exclusief btw ten aanzien van de dienstverleningskosten in op de door haar aan de Gemeente Eindhoven te betalen huur.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De gemeente Eindhoven vordert – samengevat – betaling van € 31.694,74 ter zake van achterstallige huur, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Ook vordert zij betaling van een contractuele boete over de periode van juni tot en met december 2023 en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot vordert de gemeente Eindhoven met ingang van 1 januari 2024 tot en met de resterende duur van de huur- en dienstverleningsovereenkomst een bedrag van € 28.373,82 inclusief btw per maand en bij gebreke van tijdige en/of volledige betaling een vermeerdering van dit bedrag met de contractuele boete zoals neergelegd in artikel 18.2 van de algemene bepalingen.
3.2.
De gemeente Eindhoven legt -samengevat- het volgende aan haar vordering ten grondslag. Tussen partijen is een huurovereenkomst en een dienstverleningsovereenkomst tot stand gekomen. In de huurovereenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over de servicekosten. In de dienstverleningsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de te leveren diensten en de kosten daarvan. Aanvankelijk was er ten aanzien van de servicekosten een vast bedrag aan vergoeding afgesproken, maar ingevolge artikel 8.24 van de huurovereenkomst heeft de gemeente Eindhoven zich het recht voorbehouden ten aanzien van deze kosten over te stappen op het in artikel 16 van de algemene bepalingen genoemde voorschotsysteem. Van deze mogelijkheid heeft de gemeente Eindhoven gebruikgemaakt, waardoor [gedaagde] per mei 2022 steeds een maandelijks voorschot ten aanzien van de servicekosten verschuldigd is. Omdat artikel 8.24 uitsluitend ziet op de in de huurovereenkomst genoemde servicekosten en niet op de kosten van de diensten die zijn opgenomen in de dienstverleningsovereenkomst, geldt ten aanzien van die diensten onverkort de vaste vergoeding die partijen bij aanvang van de dienstverleningsovereenkomst zijn overeengekomen. [gedaagde] houdt ten onrechte maandelijks een bedrag in op de betalingen. Omdat [gedaagde] vanaf juni 2023 maandelijks niet tijdig de volledige huur heeft betaald, is zij op grond van artikel 18.2 van de algemene bepalingen een contractuele boete verschuldigd. Ook is [gedaagde] vanwege het niet volledig nakomen van haar betalingsverplichtingen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 119a BW en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
in incident en in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert in incident – samengevat – om de gemeente Eindhoven bij vonnis te veroordelen om alle relevante onderliggende stukken ter zake van de servicekosten af te geven op straffe van een dwangsom. Na wijziging van eis op de mondelinge behandeling vordert [gedaagde] verder het volgende:
primair:
veroordeling van de gemeente Eindhoven om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 30.000,00 bij wege van voorschot op de bij staat op te maken schadevergoeding,
veroordeling van de gemeente Eindhoven tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat, althans tot terugbetaling van een (schade)bedrag,
te verklaren voor recht dat [gedaagde] gerechtigd is om haar betalingsverplichting ter zake de huurovereenkomst en de dienstverleningsovereenkomst op te schorten tot een bedrag van € 4.000,00 (exclusief btw) per maand tot aan het moment dat de schade van [gedaagde] (onherroepelijk) in rechte is vastgesteld.
subsidiair:
het nadeel dat [gedaagde] heeft geleden als gevolg van de onjuiste inlichtingen ter zake van de geleverde diensten te compenseren door de gemeente Eindhoven te veroordelen om aan [gedaagde] terug te betalen alle kosten die zij te veel heeft betaald aan de gemeente Eindhoven,
de huurovereenkomst en de dienstverleningsovereenkomst aldus te wijzigen dat de betalingsverplichting van [gedaagde] neerwaarts wordt aangepast,
meer subsidiair:
I. de huurovereenkomst en de dienstverleningsovereenkomst partieel te vernietigen voor zover dit ziet op het bedrag dat de gemeente Eindhoven te veel aan kosten ter zake van de geleverde diensten in rekening brengt.
3.4.
[gedaagde] voert ter onderbouwing van haar vordering – samengevat – het volgende aan. De gemeente Eindhoven heeft bij aanvang van de overeenkomsten de toezegging gedaan dat de kosten voor services en diensten uitsluitend kostendekkend zouden zijn. [gedaagde] heeft later geconstateerd dat de gemeente Eindhoven in strijd met deze afspraak kosten doorberekent die niet alleen hoger zijn dan alleen kostendekkend, maar die bovendien niet marktconform zijn. Bovendien handhaaft de gemeente Eindhoven ten onrechte de bij aanvang afgesproken vergoeding ten aanzien van de afgenomen diensten. Uit de dienstverleningsovereenkomst volgt dat deze onlosmakelijk met de huurovereenkomst verbonden is. Nu de gemeente Eindhoven ten aanzien van de servicekosten is overgestapt op een systeem van nacalculatie, dient zij dit ook voor de afgenomen diensten uit de dienstverleningsovereenkomst te doen. Omdat de gemeente Eindhoven dit nalaat en bovendien te hoge kosten in rekening brengt, leidt [gedaagde] schade. Gelet daarop heeft [gedaagde] belang bij een verklaring voor recht dat zij terecht maandelijks een bedrag opschort en heeft zij belang bij een verwijzing naar de schadestaatprocedure om de hoogte van haar schade vast te stellen, onder betaling van een voorschot in onderhavige procedure. (Meer) subsidiair heeft [gedaagde] recht op nadeelcompensatie en wijziging van de overeenkomsten zodat dit nadeel in de toekomst wordt opgeheven dan wel partiële vernietiging van de overeenkomsten voor zover de kosten de overeengekomen hoogte overstijgen. Teneinde haar schade vast te kunnen stellen heeft [gedaagde] bovendien een gerechtvaardigd belang om inzage van stukken ten aanzien van de door de gemeente Eindhoven gemaakte kosten te vorderen.
3.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege de onderlinge samenhang zullen de vorderingen en (incidentele) tegenvorderingen hieronder gezamenlijk besproken worden.
De samenhang tussen de huurovereenkomst en dienstverleningsovereenkomst
4.2.
De kantonrechter zal eerst ingaan op de vraag of de huurovereenkomst en de dienstverleningsovereenkomst zodanige samenhang met elkaar hebben, dat als ten aanzien van de servicekosten in de huurovereenkomst wordt overgestapt op een nacalculatiesysteem dit ook moet gelden voor de wijze waarop de kosten voortvloeiend uit de dienstverleningsovereenkomst worden doorberekend. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. Weliswaar staat in de dienstverleningsovereenkomst opgenomen dat de leveringen en diensten worden verzorgd als aanvulling op en onlosmakelijk verbonden zijn aan het gehuurde, maar uit de overeenkomst volgt dat deze onlosmakelijke verbondenheid geldt voor de duur, de verlenging en de opzegtermijn van de dienstverleningsovereenkomst. Slechts ten aanzien van deze onderdelen is de dienstverleningsovereenkomst gelijkgesteld aan de voorwaarden in de huurovereenkomst. De onlosmakelijke samenhang is daarin gelegen dat als de huurovereenkomst eindigt, [gedaagde] geen baat meer heeft bij het afnemen van diensten zoals de receptie en internet in het pand waarin zij dan niet langer huurt en de dienstenovereenkomst dan ook eindigt. Deze samenhang betekent echter niet dat de huurovereenkomst en de dienstenovereenkomst ook ten aanzien van alle andere bepalingen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zo wordt in artikel 8.24 van de huurovereenkomst uitsluitend de mogelijkheid voorbehouden om ten aanzien van de leveringen en diensten als bedoeld in artikel 5 van de huurovereenkomst (waarvoor [gedaagde] servicekosten verschuldigd is) over te stappen op een voorschotsysteem ter nadere verrekening en wordt niet mede verwezen naar de diensten in de dienstverleningsovereenkomst. De omstandigheid dat de overeenkomsten in duur onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, staat aan een afwijkende wijze van kostenberekening niet in de weg. Dit zijn afspraken die naast elkaar kunnen bestaan. Dat de reden waarom de gemeente Eindhoven ervoor heeft gekozen om de diensten in een aparte dienstverleningsovereenkomst op te nemen onbekend is gebleven, doet daaraan niet af, ook niet nu beide overeenkomsten tegelijkertijd als één set aan [gedaagde] zijn aangeboden. Gelet op het uitgangspunt van contractsvrijheid stond het de gemeente Eindhoven vrij een dergelijke keuze te maken. Nu [gedaagde] heeft ingestemd met de gemaakte afspraken, mag zij hieraan ook gehouden worden, ook als achteraf blijkt dat niet gunstig is voor haar businessmodel.
Is er een toezegging gedaan dat de in rekening te brengen kosten uitsluitend kostendekkend zijn?
4.3.
[gedaagde] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de gemeente Eindhoven bij aanvang van de overeenkomsten de toezegging heeft gedaan dat de in rekening te brengen service- en dienstverleningskosten enkel en alleen kostendekkend zouden zijn. De gemeente Eindhoven heeft betwist dat zij een dergelijke afspraak heeft gemaakt. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van haar stelling. Dit heeft zij in onvoldoende mate gedaan. Zo heeft zij uiteenlopend verklaard over de concrete inhoud van de vermeende afspraak. Naast haar stelling dat de kosten uitsluitend kostendekkend zouden zijn heeft [gedaagde] ook aangevoerd dat het de bedoeling van partijen was dat de kosten over een langere periode zo veel als mogelijk kostendekkend zouden zijn en dat het geen probleem was om de vergoeding op een hoger bedrag te bepalen, zodat een zekere buffer werd gecreëerd. Ter zitting heeft zij vervolgens aangevoerd dat de gemeente Eindhoven haar voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten op het hart zou hebben gedrukt dat er geen woekerwinsten gemaakt zouden worden. Daarbij komt dat [gedaagde] , hoewel zij tijdens de mondelinge behandeling het toegelicht dat zij precies weet wat de markt op dit gebied doet, kennelijk niet eerder heeft geacteerd dan toen door een stijging van kosten haar businessmodel in de knel dreigde te komen. Al met al heeft [gedaagde] haar stelling dat de service- en dienstverleningskosten louter kostendekkend zijn onvoldoende onderbouwd en daarmee niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Aan bewijslevering wordt dan niet toegekomen.
Inzage
4.4.
Al hetgeen hiervoor overwogen is, leidt tot de conclusie dat de door [gedaagde] gevorderde inzage van stukken aangaande de servicekosten en dienstverleningskosten (zoals afgesloten inkoopcontracten en facturen) vanaf het moment dat de huur- en dienstverleningsovereenkomst tot stand is gekomen, dient te worden afgewezen. Ingevolge artikel 843a lid 1 Rv kan iemand die daarbij een rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Het belang van [gedaagde] bij inzage betreffende de dienstverleningskosten is niet vast komen te staan. Overwogen is immers dat partijen hiervoor een vaste vergoeding zijn overeengekomen en dat deze vaste vergoeding ook nadat ten aanzien van de servicekosten is overgestapt naar een ander systeem gehandhaafd blijft. Nu sprake is van een vaste vergoeding en niet vast is komen te staan dat de gemeente Eindhoven heeft toegezegd dat deze kosten uitsluitend kostendekkend zijn, valt niet in te zien welk rechtmatig belang [gedaagde] bij inzage heeft. Partijen zijn immers, ongeacht de werkelijke kosten van de gemeente Eindhoven, gebonden aan de kostenafspraak die zij gemaakt hebben. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op de servicekosten tot aan 1 mei 2022. Immers was tot dat moment ook ten aanzien van de servicekosten sprake van een vaste vergoeding, waarvan evenmin vast is komen te staan dat deze vergoeding uitsluitend kostendekkend zou zijn.
4.5.
Ook [gedaagde] vordering om inzage vanaf 1 mei 2022 (het moment waarop de gemeente Eindhoven ten aanzien van de servicekosten is overgestapt op een voorschot) zal worden afgewezen. Vast staat dat de gemeente Eindhoven op 29 september 2023 een eerste eindafrekening servicekosten aan [gedaagde] heeft toegestuurd. Naar aanleiding hiervan heeft [A] van Park Strijp Beheer [gedaagde] namens de gemeente Eindhoven uitgenodigd voor een gesprek ter toelichting op de eindafrekening. Deze toelichting is in plaats daarvan desgevraagd op 2 oktober 2023 per mail aan [gedaagde] toegestuurd. De gemeente Eindhoven heeft bovendien gesteld dat [A] daarnaast aan [gedaagde] heeft laten weten dat als [gedaagde] alsnog een toelichting wenst, hij dit graag van haar verneemt, maar dat [gedaagde] hierop niet meer is ingegaan. Deze stelling is door [gedaagde] onvoldoende weersproken. Nu de gemeente Eindhoven zich bereid heeft verklaard inzicht te bieden, maar [gedaagde] daarvan geen gebruik heeft gemaakt, heeft zij geen rechtmatig belang bij het in rechte afdwingen van inzage, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Overige verweren
4.6.
Ook de overige verweren van [gedaagde] kunnen niet slagen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, mist de stelling van [gedaagde] dat de gemeente Eindhoven haar bij het sluiten van de overeenkomsten heeft bedrogen, althans dat zij bij de totstandkoming daarvan heeft gedwaald elke onderbouwing en sneuvelt dus al op de stelplicht. Nu niet vast is komen te staan dat de gemeente Eindhoven aan [gedaagde] (al dan niet opzettelijk) onjuiste mededelingen heeft gedaan, heeft gezwegen waar zij had moeten spreken ter zake van de verschuldigde kosten of door een andere kunstgreep [gedaagde] heeft bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, ontbreekt een grond voor respectievelijk het opheffen van nadeel dan wel voor partiële vernietiging van de overeenkomsten.
[gedaagde] schort ten onrechte betalingen op
4.7.
Nu de verweren van [gedaagde] niet slagen heeft zij zonder rechtsgrond betaling van de huur (deels) opgeschort, als gevolg waarvan een betalingsachterstand is ontstaan. De vordering van de gemeente Eindhoven tot betaling van de achterstand is dan ook toewijsbaar. Tot 31 december 2023 bedraagt de achterstand volgens berekening van de gemeente Eindhoven € 31.694,74 incl. BTW. [gedaagde] heeft die berekening niet bestreden, zodat de vordering van de gemeente Eindhoven van dit bedrag zal worden toegewezen. De gemeente Eindhoven vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] om met ingang van 1 januari 2024 voor de resterende duur van de huur- en dienstverleningsovereenkomst per maand € 28.373,82 incl. BTW aan de gemeente te voldoen. [gedaagde] heeft ook de berekening van dit maandelijks verschuldigde bedrag niet bestreden, zodat de kantonrechter daarvan uit zal gaan. De vordering zal worden toegewezen, zoals in de beslissing bepaald.
De contractuele boete
4.7.
Naast de betaling van de achterstand tot 31 december 2023 en de verschuldigde maandelijkse termijnen over de resterende duur van de huur- en dienstverleningsovereenkomst, vordert de gemeente Eindhoven ook de contractuele boete als bedoeld in artikel 18.2 van de algemene bepalingen. Ingevolge dit artikel is [gedaagde] als huurder bij niet tijdige betaling van de huur steeds een boete van 2% van het verschuldigde bedrag per maand verschuldigd, met een minimum van € 300,00 per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de boete is verschuldigd bij vertraging in de nakoming van de hoofdverbintenis tot betaling van de huur. Nu vast is komen te staan dat [gedaagde] ten onrechte betalingen heeft ingehouden, is de gevorderde contractuele boete toewijsbaar zoals gevorderd.
De wettelijke handelsrente
4.8.
De gemeente Eindhoven vordert naast de hiervoor genoemde contractuele boete tevens de wettelijke handelsrente over de betalingsachterstand. [gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft aangevoerd dat de boetebepaling in de plaats is gekomen van de wettelijke handelsrente. De kantonrechter overweegt dat zowel de gevorderde wettelijke handelsrente als de gevorderde contractuele boete een vorm van schadevergoeding betreffen, die verschuldigd is bij de vertraging in de voldoening van een geldsom. Uit artikel 6:92 lid 2 BW, dat van regelend recht is, volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet, zoals bijvoorbeeld de wettelijke handelsrente. Gelet daarop vervangt de contractuele boete de wettelijke handelsrente, tenzij partijen onderling zijn overeengekomen dat zij van deze wettelijke regeling afwijken. Gesteld noch gebleken is dat partijen een dergelijke afwijkende afspraak hebben gemaakt, zodat [gedaagde] slechts de verschuldigde contractuele boete verschuldigd is. De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW zal daarom worden afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
De gemeente Eindhoven vordert een bedrag van € 1.081,95 als vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding is berekend conform het Besluit en zal daarom worden toegewezen.
Proceskostenveroordeling
4.10.
[gedaagde] is in de vordering in conventie in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten van de gemeente Eindhoven in conventie worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.739,33
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.12.
Met de toewijzing van de vorderingen in conventie is afwijzing van de vorderingen in reconventie gegeven.
4.12.
[gedaagde] is ook de partij die in het incident en in reconventie ongelijk krijgt. Zij zal daarom tevens in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de berekening van het salaris van de gemachtigde past de kantonrechter een factor van 0,5 toe omdat de (incidentele) tegenvordering van [gedaagde] voortvloeit uit haar verweer tegen de vordering van de gemeente Eindhoven. Tot aan dit vonnis worden de kosten aan de zijde van de gemeente Eindhoven in reconventie daarom als volgt vastgesteld: € 814,50 (3 punten x tarief € 543,00 x factor 0,5) aan salaris gemachtigde.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.13.
Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente Eindhoven te betalen een bedrag van € 31.694,74,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente Eindhoven te betalen een bedrag van € 2.100,00 ter zake van de contractuele boete,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente Eindhoven te betalen een bedrag van € 1.081,95 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente Eindhoven met ingang van 1 januari 2024 voor de resterende duur van de huur- en dienstverleningsovereenkomst te betalen een bedrag van € 28.373,82 inclusief btw per maand, te vermeerderen met de contractuele boete zoals bedoeld in artikel 18.2 van de algemene bepalingen bij gebreke van tijdige en/of volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.739,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 814,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.