Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De formele voorvragen.
Bewijswaardering.
De bewijsmiddelen
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van feit 1
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Oplegging van straf.
de redelijke termijnals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is geschonden. De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 14 april 2021, zijnde het tijdstip waarop in het kader van het onderzoek doorzoekingen hebben plaatsgevonden en waarbij diverse goederen in beslag zijn genomen. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank is niet gebleken van prangende feiten of omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 26 februari 2024 de redelijke termijn met ruim 10 maanden is overschreden.