ECLI:NL:RBOBR:2024:6453

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
01.156519.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord, bedreigingen, binnendringen van een woning en wapenbezit door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord, bedreigingen, huisvredebreuk en wapenbezit. De verdachte heeft op 8 mei 2024 in Rosmalen geprobeerd zijn ex-vriendin's nieuwe partner, [slachtoffer 1], te doden door met een doorgeladen vuurwapen op hem te richten en de trekker over te halen, maar het wapen weigerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, gezien de dreigementen die hij eerder had geuit en zijn voorbereidingen. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het binnendringen van de woning van [slachtoffer 2] en het mishandelen van [slachtoffer 3]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen aan [slachtoffer 2] voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.156519.24
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 augustus 2024, 4 november 2024 en 11 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 augustus 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:

hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, zich naar een woning alwaar die [slachtoffer 1] zich bevond heeft begeven en/of aldaar een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (ten gevolge van het feit dat het vuurwapen weigerde);

1. subsidiair:

hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, zich naar een woning alwaar die [slachtoffer 1] zich bevond heeft begeven en/of aldaar een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (ten gevolge van het feit dat het vuurwapen weigerde);

2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 3 mei 2024 tot en met 8 mei 2024 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] (telkens) dreigend geluidsfragmenten toe te zenden waarin hoorbaar patronen in een patroonhouder worden geladen en/of waarin hij zegt: "ik ga [slachtoffer 1] neer steken" en/of "die kogel is voor [slachtoffer 1] ", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Rosmalen, in een woning (gelegen aan [adres] ), in gebruik bij [slachtoffer 2] , in elk geval bij een ander dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een handvuurwapen (Sig sauer, model P320, omgebouwd naar kaliber 7.65, scherp schietend) (beslagnummer 2202526, SIN AAQS2581NL) zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 18 april 2024 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen zijn gezicht/hoofd te slaan.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding
Op 18 april 2024 begeeft verdachte zich in het bijzijn van zijn 11-jarige dochter naar haar basisschool, alwaar hij het gesprek aangaat met haar leerkracht. Dit gesprek loopt uit de hand en mondt uit in een door de leerkracht gedane aangifte van mishandeling tegen verdachte.
Op 3 mei 2024 verneemt verdachte via WhatsApp van zijn ex-partner dat zij een nieuwe vriend heeft. Dit is het startpunt van een reeks bedreigingen aan het adres van de nieuwe vriend. Op 8 mei 2024 is verdachte, met een vuurwapen gewapend, omstreeks 8.00 uur naar de woning van zijn ex-partner in Rosmalen gegaan. Met de van zijn dochter gekregen huissleutel verschaft verdachte zich toegang tot de woning, nadat hij van zijn in die woning aanwezige stiefdochter heeft vernomen dat de nieuwe vriend van zijn ex-partner daar aanwezig en wakker is. Verdachte loopt de slaapkamer binnen, waar hij de nieuwe vriend van zijn ex-partner in het bed aantreft, richt het wapen op hem en haalt de trekker over, zonder dat vervolgens een kogel is afgevuurd. Verdachte vlucht weg en blijft gedurende enkele uren uit handen van de politie. In de vroege avond vindt een afgetapt telefoongesprek tussen verdachte en zijn stiefbroer plaats, waarin uitgebreid gesproken wordt over wat er is gebeurd. Kort hierna wordt verdachte aangehouden. In de door hem gebruikte auto wordt een naar scherp schietend vuurwapen omgebouwd alarmpistool aangetroffen.
Het voorgaande leidt tot de verdenking zoals die uit de hiervoor opgenomen tenlastelegging blijkt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair (poging moord), 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor de bedreiging van slachtoffer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 1 en 5, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] . De raadsman heeft zich voor de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op deze bewijsmiddelen overweegt de rechtbank, ter beantwoording van de bewijsvraag, als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman van verdachte heeft in grote lijnen bepleit dat verdachte enkel de bedoeling had om de nieuwe vriend van zijn ex-partner, het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) angst aan te jagen en dat verdachte een ongeladen vuurwapen (alarmpistool) bij zich had toen hij de woning van zijn ex-partner [slachtoffer 2] betrad.
Betrouwbaarheid tapgesprek.
Een belangrijk en potentieel belastend bewijsmiddel in het dossier is het tapgesprek tussen verdachte en zijn stiefbroer op 8 mei 2024. Dit gesprek vond in de avond plaats, ongeveer tien uur na de gebeurtenissen in de woning van [slachtoffer 2] .
De verdediging heeft aangevoerd dat alles wat verdachte in het tapgesprek heeft gezegd, grootspraak is. Volgens verdachte zou hij tegenover zijn stiefbroer hebben doen voorkomen dat het wapen weigerde en hij echt van plan was om [slachtoffer 1] te doden, in de verwachting dat zijn stiefbroer dat vervolgens tegen [slachtoffer 2] zou zeggen en zo de bedreiging extra kracht bij zou zetten.
De rechtbank heeft het gesprek beluisterd en hoorde een telefoongesprek van bijna 30 minuten tussen verdachte en zijn stiefbroer waarin op een over het algemeen rustige wijze met elkaar wordt geconverseerd. Verdachte doet tijdens het gesprek uitgebreid verslag van wat zich eerder op de dag in de woning van [slachtoffer 2] heeft afgespeeld. Zo beschrijft verdachte hoe hij de woning van [slachtoffer 2] is binnengegaan, direct naar de slaapkamer is gelopen waar [slachtoffer 1] zich bevond en dat hij de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald, maar dat het wapen weigerde. In het gesprek is onder meer hoorbaar dat verdachte zelf verrast is dat hij zo de trekker heeft overgehaald en daarbij geen seconde heeft getwijfeld
.
Uit het verloop van het gesprek maakt de rechtbank op dat verdachte geen rekening houdt met de mogelijkheid dat het gesprek wordt afgeluisterd. In het gesprek stelt verdachte zich op geen enkele wijze manipulatief op tegen zijn stiefbroer. Sterker nog, hij spreekt over zijn eigen twijfels door te zeggen dat hij een fout heeft gemaakt en dat hij ontoerekeningsvatbaar was omdat hij al vijf dagen niet geslapen heeft van de stress. Ook blijkt nergens uit dat verdachte de situatie groter aanzet of gebruik maakt van grootspraak. Grote delen van het verhaal dat verdachte tegen zijn stiefbroer vertelt, vinden steun in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Het gesprek bevat geen enkele aanwijzing voor het scenario dat verdachte zijn stiefbroer wilde bewerken om hierna met [slachtoffer 2] te praten en zo de bedreiging extra kracht bij te zetten. Sterker nog, de rechtbank ziet in het gesprek juist contra-indicaties voor dit scenario. Zo bespreken verdachte en zijn stiefbroer dat het onbegrijpelijk is dat [slachtoffer 2] naar de politie is gegaan en belastend over verdachte heeft verklaard. Het gesprek vervolgt dat het uiteindelijk allemaal wel meevalt omdat er niets is gebeurd en de stiefbroer van verdachte adviseert verdachte lekker een jointje te pakken en maar af te wachten. Stiefbroer gaat in ieder geval straks naar bed, want die is ‘kapot’. Uit niets blijkt dat stiefbroer contact met [slachtoffer 2] moet of gaat opnemen. De rechtbank schuift deze stelling van de verdediging dan ook als onaannemelijk terzijde.
De rechtbank is op grond van het voorgaande juist van oordeel dat het tapgesprek een authentieke weergave is van de gemoedstoestand en de visie van verdachte op hetgeen er gebeurd is en acht het daarmee een betrouwbaar bewijsmiddel. De rechtbank zal dit bewijsmiddel dan ook voor haar bewijsconstructie gebruiken.
Had verdachte een (door)geladen vuurwapen?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte over een werkend, scherp schietend vuurwapen beschikte. Naar eigen zeggen was dit ook het wapen dat hij mee de woning in heeft genomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of verdachte wist dat het een echt vuurwapen betrof dat verdachte hierover wisselend heeft verklaard. In het verhoor bij de politie op 9 mei 2024 is verdachte geconfronteerd met het feit dat het een echt vuurwapen was en geen alarmpistool. Verdachte verklaarde in het verhoor dat hij daar eigenlijk wel van schrikt. Verderop verklaart hij in dat verhoor dat het een klappertjespistool was en dat hij het niet geladen had omdat het dan een harde knal zou geven en er allerlei mensen op af zouden komen. Ter terechtzitting van 21 augustus 2024 heeft verdachte verklaard dat hij geen verstand van wapens heeft en dat hij niet wist dat het geen alarmpistool was. Ter terechtzitting van 11 december 2024 heeft verdachte echter verklaard dat hij voordat hij de woning van [slachtoffer 2] binnenging, wist dat het vuurwapen echt was. De rechtbank overweegt dat uit de dreigende berichten die verdachte voorafgaand aan het incident aan [slachtoffer 2] heeft gestuurd en het tapgesprek met zijn stiefbroer na het incident, volgt dat verdachte inderdaad wel degelijk wist dat het een werkend vuurwapen was. Tevens volgt hieruit dat het een geladen en zelfs doorgeladen vuurwapen betrof. Verdachte heeft in de berichten aan [slachtoffer 2] letterlijk aangekondigd dat hij [slachtoffer 1] wil doodschieten. In het tapgesprek worden uitlatingen gedaan die op het gebruik van een doorgeladen wapen duiden. Zo zegt verdachte onder andere:
“hij is blijven hangen, anders dan had ik hem vermoord die gozer”, “ik haal gewoon de trekker over maar blijft hangen, anders was die gewon kei en kei dood gewist”, “hij het echt geluk gehad gewoon, maat je ziet het ook gewoon afdruk op die kogel hé maat, zie je gewoon al die aanslagen, hij hebt hem gewoon niet gepakt hé” en “dat ding hapert, wat heb ik daar nou aan”.De rechtbank betrekt hier verder bij dat verdachte heeft verklaard dat er vier patronen bij het wapen zaten. Er zijn door de politie echter maar twee patronen aangetroffen. Dit is een sterke aanwijzing dat verdachte de patronen met afdrukken van de slagpin erop uit het vuurwapen heeft gehaald en heeft weggewerkt.
De raadsman heeft aangevoerd dat het wapen na de inbeslagname door de politie is getest en dat het toen gewoon bleek te werken. Dit betekent volgens de verdediging dat het wapen, als het geladen was, gewoon in de woning van [slachtoffer 2] moest zijn afgegaan. Daaruit concludeert de verdediging dat het wapen niet geladen was. De rechtbank verwerpt dit verweer. Er bestaan meerdere factoren die ertoe kunnen leiden dat een wapen op enig moment hapert en dus geen kogel afvuurt. De reden kan er bijvoorbeeld in zijn gelegen dat het wapen niet goed is onderhouden. Dat het wapen eenmalig weigerde – om welke technische reden dan ook – past volledig bij de uitlatingen die verdachte daarna tegen zijn broer deed over ‘dat het ding hapert’ en dat hij gewoon de trekker overhaalde maar hij ‘bleef hangen’.
Gelet op het voorgaande, en het feit dat verdachte vlak voor hij de trekker overhaalt tegen [slachtoffer 1] de woorden: “
Ik schiet je dood kankerlijer” zei, staat het voor de rechtbank vast dat verdachte op het moment dat hij in de slaapkamer van [slachtoffer 2] was, een doorgeladen vuurwapen bij zich had.
Opzet en voorbedachte raad?
De rechtbank overweegt dat er sprake is van vol opzet op het doden van [slachtoffer 1] , gelet op de hiervoor aangehaalde woorden van verdachte vlak voor het overhalen van de trekker, maar ook gelet op de berichten voorafgaand aan het incident, het tapgesprek na het incident en de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte met het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gericht. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop verdachte vooraf, tijdens en na het feit heeft gehandeld, geen ruimte overlaat voor een ander oordeel.
Ten aanzien van de voorbedachte raad stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Op 3 mei 2024 beginnen de dreigementen van verdachte aan het adres van [slachtoffer 1] . Die dag stuurt verdachte verschillende audiofragmenten naar [slachtoffer 2] waarin hij zegt dat hij [slachtoffer 1] wil doodschieten. Ook zoekt hij in die periode via Google op de termen
7.65 mm pistol,
7.65 mm mitrailleurs,
modernen wapensen
straf voor iemand doodschieten.In de nacht van 7 op 8 mei 2024 heeft verdachte daadwerkelijk een wapen gekocht. Verder blijkt uit verschillende chatgesprekken dat verdachte al dagen met het idee om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, rondloopt. In verschillende chatgesprekken doet hij uitlatingen die erop wijzen dat hij iets gaat doen waarna hij moet onderduiken en dat hij gezellig een tijdje bij [naam] gaat zitten de komende jaren. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat [naam] in de gevangenis zit. Ook probeert getuige [getuige] verdachte nog op andere gedachten te brengen in de periode voorafgaand aan het incident.
Op 8 mei 2024 in de ochtend heeft verdachte contact met zijn dochter en stiefdochter. In het chatgesprek met zijn dochter vraagt verdachte of ‘hij’ er is en of zij haar sleutel aan hem wil geven. In het chatgesprek met zijn stiefdochter geeft zij die ochtend aan dat ‘hij’ wakker is. Op deze manier heeft verdachte zich er van vergewist dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk in de woning aanwezig is. Verdachte gaat vervolgens de flat binnen en gaat met de lift naar de woning van [slachtoffer 2] . Hij gebruikt de huissleutel van zijn dochter om de woning te betreden en rent direct door naar de slaapkamer waar [slachtoffer 1] in bed lag. Daar haalt verdachte tot tweemaal toe de trekker van het vuurwapen over, terwijl hij het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] richt. Vervolgens rent verdachte zo snel mogelijk de woning uit. Aan het begin van de avond belt de stiefbroer van verdachte naar verdachte. In dit gesprek zegt verdachte tegen zijn stiefbroer wat er is gebeurd en zegt hij:
“Ik heb geen seconde getwijfeld, ik kan zonder pardon iemand afschieten”.De rechtbank stelt vast dat de afgelegde verklaringen in het telefoongesprek in lijn zijn met hetgeen uit de andere bewijsmiddelen blijkt. Verder zegt verdachte onder andere dat het wapen is blijven hangen en dat hij hem anders had vermoord, dat de afdruk op de kogel zichtbaar is en dat ‘dat ding’ hapert. Verdachte betreurt het feit dat het wapen weigerde want
‘dan was het wel klaar gewist’.
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
In zijn pleidooi heeft de raadsman een vergelijk getrokken met een zaak die bij het gerechtshof Amsterdam heeft gediend. [1] In die zaak achtte het gerechtshof poging moord niet bewezen.
In reactie hierop stelt de rechtbank vast, dat de situatie in de aangehaalde zaak op essentiële onderdelen niet overeenkomt met onderhavige zaak. In de aangehaalde zaak kon het gerechtshof niet vaststellen of het wapen geladen was op het moment dat er werd geschoten. Dit ondanks het feit dat er door de verdachte in de aangehaalde zaak uitlatingen zijn gedaan over de mislukte poging die inhouden dat het mislukt was, maar dat het wapen wel geladen was. Hij deed deze uitlatingen aan de familie van de slachtoffers, wat de bedreiging naar deze familieleden meer heeft aangezet.
In de onderhavige zaak heeft verdachte na de poging aan zijn broer verteld wat er is gebeurd, zonder dat hij wist dat er iemand meeluisterde, waaruit de rechtbank hiervoor al heeft afleid dat deze uitlatingen niet zijn gedaan om de bedreiging kracht bij te zetten. Daarnaast is in onderhavige zaak bewijs voorhanden dat het daadwerkelijk om een doorgeladen vuurwapen ging op het moment dat verdachte de trekker overhaalde.
Conclusie.
Uit hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen leidt de rechtbank af dat verdachte een plan heeft gemaakt om [slachtoffer 1] te doden en aan dat plan ook daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven. Verdachte heeft zich meermalen kunnen beraden, maar heeft desondanks zijn plan doorgezet. Het plan heeft zich echter niet verwezenlijkt, omdat het vuurwapen weigerde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de poging tot moord op [slachtoffer 1] bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] is degene die door middel van de ten laste gelegde uitingen daadwerkelijk wordt bedreigd. In de door verdachte gestuurde geluidsfragmenten wordt [slachtoffer 2] opgedragen iets te doen en is zij slechts de persoon die de boodschap voor [slachtoffer 1] ontvangt.
Ten aanzien van feit 5:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte enkel heeft gedreigd met het slaan van de leraar van zijn dochter, slachtoffer [slachtoffer 3] , maar dat hij hem niet daadwerkelijk geslagen heeft. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, waarop dit verweer gestoeld is, ongeloofwaardig. Uit de verklaringen van het slachtoffer en de directeur van de basisschool volgt dat verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen en dat zijn wang daarna rood en verdikt was. De rechtbank zal verdachte ook voor dit feit veroordelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte, dan wel opgesomde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. primair:

op 8 mei 2024 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, zich naar een woning alwaar die [slachtoffer 1] zich bevond heeft begeven en aldaar een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid ten gevolge van het feit dat het vuurwapen weigerde;

2.
op 3 mei 2024 in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 2] dreigend geluidsfragmenten toe te zenden waarin hij zegt: "ik ga [slachtoffer 1] neer steken" en "die kogel is voor [slachtoffer 1] ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 8 mei 2024 te Rosmalen, in een woning (gelegen aan [adres] ), in gebruik bij [slachtoffer 2] wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
op 8 mei 2024 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een handvuurwapen (Sig sauer, model P320, omgebouwd naar kaliber 7.65, scherp schietend) zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
5.
op 18 april 2024 in de gemeente ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen zijn gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering, op 14 november 2023, geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal ernstige feiten. Verdachte is op 18 april 2024 naar de bassischool van zijn (toen) 11-jarige dochter gegaan en heeft daar haar docent in het gezicht geslagen. De dochter van verdachte was bij dit incident aanwezig, maar dit weerhield hem niet van dusdanig agressief gedrag.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan poging tot moord, bedreigingen tegen het leven gericht, het binnendringen van een woning en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het gaat met andere woorden om zeer zware misdrijven.
Verdachte heeft, nadat hij [slachtoffer 1] al met de dood bedreigde via audio- en tekstberichten, op 8 mei 2024 getracht daad bij het woord te voegen. Verdachte is met voorbedachte raad, met een doorgeladen vuurwapen, de woning van zijn ex-vriendin binnengestormd om daar haar nieuwe vriend, terwijl die nietsvermoedend in bed lag, te executeren. Verdachte heeft van heel dichtbij het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] gericht en de trekker overgehaald. Enkel door toeval of geluk, omdat het wapen weigerde, heeft [slachtoffer 1] het er levend afgebracht.
Moord behoort tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het opzettelijk en met voorbedachte raad benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed. Verdachte heeft door zijn handelen een levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer in het leven geroepen. Het is enkel toeval of geluk geweest dat het niet tot een fatale afloop heeft geleid. Verdachte heeft door zijn handelwijze een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dat verdachte tot zo vergaand gedrag heeft kunnen komen acht de rechtbank buitengewoon schokkend en zorgwekkend.
Persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, in het verleden ook voor geweldsfeiten. Ook liep verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling.
Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij toont geen spijt en ziet het slachtoffer, de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin, als de veroorzaker omdat hij geen goede partner en vooral een bedreiging voor zijn (stief)kinderen zou zijn. Kennelijk beschouwt verdachte zichzelf als slachtoffer en is hij niet in staat zich te verplaatsen in de daadwerkelijke slachtoffers. Tegelijk blijkt uit het veelbesproken tapgesprek met de stiefbroer dat verdachte zelf ook beseft dat het niet goed is met welk gemak hij tot deze zeer ernstige strafbare feiten is gekomen: ‘dus ik ken gewoon zonder pardon iemand afschieten, dat is niet goed maat’.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte, zonder zich om de belangen van anderen te bekommeren, op een instrumentele wijze geweld inzet om zaken die hem niet aanstaan af te handelen. Dit rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Strafoplegging.
Reeds uit de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, volgt dat uit het oogpunt van een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij straffen die in andere, soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. In recente jurisprudentie, onder meer van deze rechtbank, is overwogen dat voor een enkelvoudige moord een gevangenisstraf tussen de 18 en 22 jaren passend en geboden is. Niet ongebruikelijk en in lijn met het bepaalde in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, is dat voor een poging, de straf met 1/3e wordt verminderd. Verdachte heeft zich naast poging tot moord ook schuldig gemaakt aan bedreiging, huisvredebreuk, verboden wapenbezit en mishandeling.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering hangt samen met de feiten 2 en 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen voor de huisvredebreuk. Ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak met betrekking tot de bedreiging van de benadeelde partij onder feit 2.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte is zonder toestemming op een agressieve manier met een doorgeladen wapen de woning van de benadeelde partij binnengedrongen en heeft geprobeerd met dit wapen de nieuwe partner van de benadeelde partij te vermoorden. De rechtbank is van oordeel dat door deze gedragingen sprake is van een ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ (zoals bepaald in artikel 6:106 onder b, BW) en het verzoek tot schadevergoeding op deze grondslag voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank acht op deze grondslag en de gegeven onderbouwing niet het gehele gevorderde schadebedrag toewijsbaar. Hierbij is ook van belang dat het gevorderde bedrag voor beide feiten jegens de benadeelde partij is gevorderd, en verdachte voor de bedreiging jegens de benadeelde partij wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende gedeelte van de vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 138, 285, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht,
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

1.poging moord;

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

3.in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;

4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

5.mishandeling.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.000,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank:
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Jansen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 24 december 2024.