ECLI:NL:RBOBR:2024:6442

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
WR 24-027
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten van vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 oktober 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die verdachte is in een strafzaak, heeft de wraking ingediend tegen mr. R. van den Munckhof, de rechter in zijn zaak. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024 heeft verzoeker zijn onvrede geuit over de gang van zaken in de rechtszaal en heeft hij de rechter beschuldigd van partijdigheid. De rechter heeft verzoeker gevraagd zich te gedragen, maar verzoeker bleef zijn onvrede uiten en heeft zelfs gedreigd met wraking door te zeggen "ik wraak u".

Na de zitting heeft de rechter in een brief aan de advocaat van verzoeker de gelegenheid geboden om binnen twee weken de gronden voor het wrakingsverzoek toe te lichten. Verzoeker heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verzoeker zich respectloos heeft gedragen en dat zijn uitlatingen niet wijzen op concrete feiten die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief zouden kunnen rechtvaardigen.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de klachten van verzoeker voornamelijk betrekking hebben op de manier waarop de rechter hem heeft bejegend en de beslissing om hem uit de raadkamer te verwijderen. Deze klachten vallen echter buiten de reikwijdte van de wrakingsprocedure. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen grond is voor de veronderstelling dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/027

Beslissing van 11 september 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van
artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)

[verzoeker] , verblijvende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. R. van den Munckhof,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 01-261252-24.
1.2
De mondelinge behandeling in deze zaak was op 30 augustus 2024, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Knol. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoeker gezegd dat hij de rechter wraakt.
1.3
In een brief van 13 september 2024 aan de advocaat van verzoeker is de gelegenheid geboden om binnen twee weken de grond van het wrakingsverzoek aan te geven en toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
In het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2024 zitting is het volgende – voor zover hier van belang – opgenomen:
Ik ga het woord nemen en u uitleggen wat er allemaal speelt. (Verdachte gaat op zijn knieën op de grond zitten.) Er is hier sprake van victim-blaming. Ik word al 8 jaar getreiterd en benadeeld. De rechter vraagt mij om te gaan zitten en dat ga ik niet doen. Ik wil een eerlijk en open proces. U mag niet boven de wet gaan staan. Mij wordt al 8 jaar onrecht aangedaan. De rechter vraagt mij of ik even met mij raadsvrouw wil spreken voorafgaand aan de behandeling van de vordering en dat wil ik niet. Zij is van alles op de hoogte en u moet nu naar mij luisteren. Ik wil dat er pers komt. Dit is geen open proces en ik word besodemieterd. De rechter vraagt mij om op een normale toon tegen haar te spreken. De rechter geeft aan dat
het vandaag niet gaat over de bouwfraudekwestie maar over een vordering opheffing schorsing en daar ben ik het niet mee eens. Ik wil dat er een keer naar mij geluisterd wordt. Staat u boven de wet?
De rechter waarschuwt verdachte dat hij zich moet gedragen, omdat hij anders met de parketpolitie de raadkamer moet verlaten.
Ik verklaar dat u partijdig bent en dat mag niet volgens uw eed. De rechter vraagt mij of we vandaag met elkaar in gesprek kunnen gaan en dat kan maar ik ben aan het woord. Ik heb vrijheid van meningsuiting en ik zal u aanspreken zoals ik dat wil. Ik ben onterecht aangehouden. De rechter geeft aan dat zij gaat over wie wanneer aan het woord komt en geeft aan dat zij nu graag naar de officier van justitie en de raadsvrouw wil luisteren en dat ik aan het eind van de zitting weer het woord krijg. Ik hoor de rechter het woord aan de officier van justitie geven en ik ben het daar niet mee eens. Ik was en blijf aan het woord. Daarnaast heeft de officier van justitie zijn naam nog niet gegeven. Wat is uw naam?
De rechter legt uit dat de officier van justitie die vraag niet hoeft te beantwoorden en dat hij vandaag in zijn rol als officier van justitie aanwezig is.
U bent een klein kind dat haar zin niet krijgt. U staat blijkbaar boven de wet. De rechter geeft aan dat ik straks mag vertellen wat ik wil zeggen en dat er nu gesproken dient te worden over waarom ik op de Hoogstraat 8 te Heesch was. [griffier: verdachte buigt zijn hoofd en heft zijn handen op] Godalmachtig ik zit hier in een rechtszaal en vraag U om bijstand. De mensen tegenover mij zijn schurken die zichzelf helden noemen. Zij achten zich boven de wet en schenden de eed. Ik vraag U om zich tot mij te richten. Ik beschouw U als mijn advocaat en
vraag U ervoor te zorgen dat de rechter eerlijk zal zijn. Ik wens een open proces.
Ik hoorde rechter zich tot de officier van justitie wenden en ik ben het daar niet mee eens. U heeft geen respect en u bent partijdig. U gaat zomaar met uw zitting door hoewel ik niets mag vertellen. U bent net een klein kind.
De rechter geeft aan de zij wil dat verdachte onder begeleiding van de parketpolitie de raadkamer verlaat.
Ik wraak u.
Verdachte wordt onder begeleiding van de parketpolitie naar de cel gebracht.
De raadsvrouw voert het woord: De rechter vraagt mij of de uitlating van mijn cliënt als wrakingsverzoek dient te worden aangemerkt en dient te gebeuren. Hij heeft letterlijk de woorden “ik wraak u” gezegd.
De rechter vraagt of er naar mijns inziens in het proces-verbaal een specifieke grond voor de wraking moet worden opgenomen. Ik laat het aan mijn cliënt om de gronden voor wraking aan te dragen.
2.2
De rechter berust niet in de wraking. Volgens de rechter is zij op geen enkele wijze vooruitgelopen op welke strafvorderlijke beslissing dan ook en is er geen sprake geweest van omstandigheden die de vrees van vooringenomenheid objectief zouden kunnen rechtvaardigen.

De beoordeling

3.1
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt uit het proces-verbaal van de
raadkamerzitting van 30 augustus 2024 dat verzoeker zich tijdens het verloop daarvan in
woord en gedrag respectloos heeft getoond richting de rechter. Zijn uitlatingen wijzen niet
op concrete feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de
objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Naar aanleiding van de brief van
13 september 2024 is ook geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de grond
van het wrakingsverzoek aan te geven en toe te lichten. Daarom wordt het verzoek
afgewezen.
3.3
De klachten van verzoeker lijken in wezen betrekking te hebben op de manier waarop de rechter hem heeft bejegend en de beslissing om hem onder begeleiding van de parketpolitie te verwijderen uit de raadkamer. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing tot verwijdering. Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de bejegening door de rechter (de schijn van) partijdigheid besloten ligt, zijn niet gesteld noch gebleken.
3.4
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter en mr. E.M. Vermeulen en mr. J.H.L.M. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.
de griffier de voorzitter
De voorzitter is verhinderd deze beslissing te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 515, vijfde lid, Sv).