ECLI:NL:RBOBR:2024:6422

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
WR 24/019
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juni 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Koop-van Vliet, en was gericht tegen mr. I.S. Verstraelen, de rechter in een civiele procedure. Verzoekster stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat deze tijdens een zitting op 31 mei 2024 een voorlopig oordeel had gegeven over een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing, zonder dat de andere relevante verzoeken waren behandeld. Verzoekster vreesde dat hierdoor de schijn van partijdigheid was gewekt.

De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke reactie van de rechter. De rechter heeft aangegeven dat zij niet partijdig is en dat het geven van een voorlopig oordeel een gebruikelijke gang van zaken is, die niet automatisch leidt tot een schending van de onpartijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, met de overweging dat een voorlopig oordeel op zichzelf geen grond voor wraking is en dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt kenbaar te maken.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-019
Beslissing van 27 juni 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet,
strekkende tot de wraking van
mr. I.S. Verstraelen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 31 mei 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 4 juni 2024;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 13 juni 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Koop-van Vliet, advocaat te Breda;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/01/395474 / FA RK 23-3149 tussen verzoekster en haar wederpartij.
2.2.
Uit het proces-verbaal van 31 mei 2024 blijkt dat verzoekster, samengevat, het volgende aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Tijdens de zitting op 31 mei 2024 heeft de rechter eerst het verzoek om vervangende toestemming voor de beoogde verhuizing van verzoekster besproken en vervolgens een, in haar bewoordingen, voorlopig oordeel gegeven over dit verzoek. Door een voorlopig oordeel te geven terwijl de verzoeken ten aanzien van de omgang en het hoofdverblijf, die samenhangen met de verhuizing, niet zijn behandeld, is de rechter niet langer onpartijdig althans is de schijn van onpartijdigheid gewekt. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster gesteld dat zij van mening is dat sprake is van een definitief oordeel.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Volgens de rechter is zij niet partijdig en heeft zij ook niet die schijn gewekt. Nadat partijen hun standpunten naar voren hebben kunnen brengen ten aanzien van de verhuizing, heeft de rechter aangegeven de zitting te schorsen om na te denken over de verhuizing. Daarbij heeft zij partijen meegegeven om na te denken over hulpverlening. Vervolgens heeft de rechter een voorlopig oordeel gegeven, omdat dit tot een beter verloop van de zitting zou leiden en om te kijken of partijen tot een onderlinge oplossing bereid waren op de andere punten die voorlagen, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer moet eerst de vraag beantwoorden of de rechter een voorlopig oordeel heeft gegeven. In het proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2024 is vermeld dat de rechter na de eerste schorsing het volgende heeft gezegd:
“Ik heb er goed naar gekeken. Verzoek vervangende toestemming verhuizing zal ik afwijzen,zoals ik er nu naar kijk.”(onderstreping door de wrakingskamer). Vervolgens zegt de rechter nog twee keer dat dit is zoals ze er voorlopig tegen aankijkt.
Na de tweede schorsing heeft de advocaat van verzoekster opgemerkt
: “Doordat u na de schorsing tijdens de zitting uw voorlopige oordeel over de verhuizing kenbaar heeft gemaakt, (…)”.
Gelet op deze bewoordingen oordeelt de wrakingskamer dat de rechter tijdens de zitting een voorlopig oordeel heeft gegeven en niet een definitief oordeel, zoals de advocaat van verzoekster heeft betoogd. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat de advocaat van verzoekster, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer heeft gesteld, in de war was door wat op de zitting op 31 mei gebeurde en zij daarom de woorden van de rechter heeft herhaald. Bij dat oordeel betrekt de wrakingskamer dat de advocaat heeft verzocht om een tweede schorsing van de zitting om haar gedachten te ordenen en ook na die schorsing het voorlopige oordeel van de rechter heeft benoemd en niet heeft aangegeven dat zij dit als definitief heeft opgevat.
3.3.
De volgende vraag is of het voorlopig oordeel een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter. Dat is niet het geval en de wrakingskamer overweegt hiertoe het volgende. Een voorlopig oordeel is op zichzelf geen grond voor wraking. Een voorlopig oordeel brengt juist met zich dat hiervan kan worden teruggekomen. Het behoort tot de normale gang van zaken dat tijdens een zitting de behandeld rechter, als hij daartoe aanleiding ziet, partijen nadat zij in de gelegenheid zijn geweest om hun standpunt toe te lichten al tijdens de zitting in kennis kan stellen van zijn voorlopig oordeel over het geschil of een onderdeel daarvan. Daarop kunnen partijen desgewenst nog reageren. Volgens verzoekster heeft zij tijdens de zitting op 31 mei 2024 voorafgaand aan het voorlopig oordeel niet voldoende de gelegenheid gekregen om haar standpunt kenbaar te maken. Deze grief kan niet slagen. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat verzoekster en haar advocaat vóór het voorlopig oordeel meerdere malen het woord hebben gekregen en hebben gereageerd op het standpunt van de wederpartij.
3.4.
Bij de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer heeft de advocaat van verzoekster nog als grond aan het verzoek toegevoegd dat zij en verzoekster tijdens de zitting op 31 mei 2024 meerdere malen werden onderbroken, dat zij niet het gevoel dat ze overal op konden reageren en dat de rechter geïrriteerd keek. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen (art. 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. De door verzoekster tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer gestelde omstandigheden waren haar echter al ten tijde van de indiening van het verzoek op de zitting van 31 mei 2024 bekend. Alleen al daarom worden deze later aangevoerde gronden niet in de beoordeling betrokken.
3.5.
Het wrakingsverzoek zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. .

4.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. F. Kooijman en mr. N. Flikkenschild, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.
de griffier is verhinderd
om te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.