ECLI:NL:RBOBR:2024:6356

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
01/286176-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. S.H. Schepers
  • mr. J.H.P.G. Wielders
  • mr. A. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en vernieling van ruiten; oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal en vernieling. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Grave, werd beschuldigd van het stelen van blikjes drank uit een supermarkt en het vernielen van ruiten van een andere onderneming op 7 september 2024 in Grave. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 3 december 2024 zijn de feiten en omstandigheden besproken, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank oordeelde dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen waren, gebaseerd op getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De verdachte had een strafblad van 16 pagina's en was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie eiste een ISD-maatregel van twee jaar, wat de rechtbank uiteindelijk oplegde, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte het opleggen van de ISD-maatregel vereisten. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.286176.24
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Grave, gemeente Land van Cuijk een of meer winkelgoederen (blikjes drank), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Grave, gemeente Land van Cuijk opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 tenlastegelegde feit, omdat hij dit feit ontkent.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Feit 1
1. Een proces-verbaal van aangifte door [persoon 1] namens [bedrijf 1] , p. 8-10, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Mijn collega zag meneer 3 blikjes uit het schap pakken en daarmee in de winkel rondlopen. Ineens waren de blikjes weg en bij de kassa had hij de blikjes niet meer. Bij het bekijken van de camerabeelden zag ik meneer de 3 blikjes in zijn rugzak stoppen. De goederen bevonden zich in het schap in de winkel.
2. Een proces-verbaal van aanvullend verhoor [persoon 1] , p. 38-40, voor zover inhoudende:
Bij nadere bestudering van de beschikbare camerabeelden zag ik dat de man niet drie maar acht blikken uit een schap had gepakt en had weggenomen. Uit onderzoek bleek dat het ging om acht blikken Malibu Pineapple drank.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , p. 36-37, voor zover inhoudende:
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , kregen op zaterdag 7 september het verzoek te gaan naar de [bedrijf 1] supermarkt gelegen aan de [adres 2] te Grave. Aldaar zou een Poolse man diverse blikken met alcoholische drank hebben weggenomen. Tevens was deze verdachte nog in de directe nabijheid van de winkel aanwezig en dronk hij uit de gestolen blikken. Het signalement van de verdachte was als volgt; Poolse man, Oranje shirt, donkere korte broek, petje, zwarte rugzak, +/- 170/175, kaal.
Op zaterdag 7 september 2024 omstreeks 10.10 uur troffen wij een man aan in de abri gelegen aan de [adres 3] te Grave, dit is tevens in de directe nabijheid van de [bedrijf 1] supermarkt. Wij zagen dat deze man exact voldeed aan het signalement van de verdachte van de winkeldiefstal tevens had hij een blik in zijn hand met alcoholische drank van het merk Malibu.
Gezien de feiten en omstandigheden merkte wij de man aan als zijnde verdachte van de winkeldiefstal. Tevens fouilleerde wij de man door de inhoud van zijn zwarte rugzak te controleren. Aldaar troffen wij 7 blikken Malibu alcoholische drank aan.
Feit 2
1. Een proces-verbaal van aangifte door [persoon 2] namens [bedrijf 2] , p. 21-24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben wijkconsulent bij [bedrijf 2] , ik mag namens deze aangifte doen. Op zaterdag 7 september 2024, zijn er vernielingen verricht aan twee ramen bij toegangsdeuren gelegen aan de [adres 4] te Grave.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 25-27, voor zover inhoudende:
Afgelopen nacht 7 september 2024 werd ik wakker van gerommel in de [adres 4] te Grave. Ik keek uit het raam en zag de Poolse jongen welke als zwerver verblijft in de [adres 4] en volgens mij heet hij [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] het raam naast de centrale toegangsdeur insloeg.
3. Een proces- verbaal van aanvullend verhoor getuige [getuige 1] , p. 11-13, voor zover inhoudende:
Zoals ik al eerde had verklaard lag ik vannacht zaterdag 7 september 2024 in bed in mijn slaapkamer. Mijn slaapkamer bevindt zich aan de voorzijde van mijn woning en kijkt uit op de doorgaande weg. Omstreeks 01.30 uur werd ik wakker van gerommel. Ik stond op en keek door het slaapkamerraam naar buiten. Ik zag dat [verdachte] (fonetisch) tegenover mijn woning een steen door het kleine rij raam naast de toegangsdeur van het appartement in gooide. Ik liep naar buiten en zag dat [verdachte] de steen ook door het kleine zijraam van een andere toegangsdeur gooide. Ik zag dat uiteindelijk twee zij ramen stuk waren. Ik zag dat [verdachte] daarna een toegangsdeur van het hoek appartement opende en naar binnenliep. Ik heb op uw verzoek nogmaals gekeken, hij liep appartement [huisnummers] binnen.
Pv. p. 28: getuige [getuige 2] :
De man die vannacht in de portiek lag is [verdachte] , een Poolse man. Ik ken hem als [verdachte] (fonetisch).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 7 september 2024 te Grave, gemeente Land van Cuijk winkelgoederen (blikjes drank), die aan [bedrijf 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
t.a.v. feit 2:
op 7 september 2024 te Grave, gemeente Land van Cuijk opzettelijk en wederrechtelijk ruiten die aan [bedrijf 2] toebehoorden heeft vernield.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal blikjes Malibu. Diefstal is een hinderlijk feit dat veel overlast en schade veroorzaakt. Voor diefstal uit winkels geldt bovendien dat de kosten die daarmee gemoeid zijn worden doorberekend aan klanten die wel voor hun boodschappen betalen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van ruiten. Verdachte laat met zijn handelen zien dat hij kennelijk geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. Bovendien kan het plegen van een dergelijk feit leiden tot maatschappelijke onrust in de buurt waar het plaatsvindt.
De persoon van verdachte.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 november 2024 blijkt dat verdachte meermaals voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, hij heeft een strafblad van inmiddels 16 pagina’s. Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten enkele maanden na een eerdere veroordeling gepleegd.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 november 2024. De reclassering adviseert om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen om de volgende redenen:
“(…)Het UJD van betrokkene vult zich veelal met winkeldiefstallen, welke nagenoeg allen onder invloed zijn gepleegd. Hij heeft altijd over voldoende financiële middelen beschikt, waardoor het opvallend is dat hij winkeldiefstallen blijft plegen. Naar eigen zeggen komt dit voort uit zijn verslavingsproblematiek, waardoor hij niet over zijn acties nadenkt. Inmiddels is de frequentie van delictplegingen dusdanig opgelopen, dat betrokkene in aanmerking komt voor de ISD-maatregel. Op de leefgebieden is er sprake van onstabiliteit en betrokkene weet niet goed hoe hij zijn leven op de rit krijgt. Tot op heden heeft zijn houding ervoor gezorgd dat er nooit mogelijkheden werden gezien voor een hulpverleningstraject. Inmiddels geeft hij aan dat de lijdensdruk groot genoeg is en stelt hij open te staan voor hulp.
Navraag bij de IND ketenservice leert dat het EU verblijfsrecht van de heer [verdachte] in 2018 reeds is ingetrokken vanwege de grote mate van overlast die hij veroorzaakte. Door deze beslissing heeft betrokkene geen rechten meer in Nederland en kan hij geen aanspraak meer maken op (sociale) voorzieningen. Derhalve is het niet mogelijk om interventies in te zetten die gericht zijn op re- integratie in de maatschappij. Derhalve blijft enkel de optie over van een ISD-maatregel met als doel remigratie van de heer [verdachte] , met behulp van de Dienst Terugkeer en Vertrek.
(…)Om (verdere) maatschappelijke teloorgang, waaronder risico op toename van de ernst van het middelengebruik en verwant delictgedrag, te voorkomen indiceert de Reclassering remigratie in het kader van de maatregel ISD. Vanuit de ISD-detentie-unit kan de remigratie van de heer [verdachte] , met behulp van de Dienst Terugkeer en Vertrek gerealiseerd worden.”
De ISD-maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van de officier van justitie, een ISD-maatregel opleggen als aan de in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht neergelegde vereisten is voldaan. In dit kader stelt de rechtbank het volgende vast.
De door verdachte begane feiten zijn strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de nu begane feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en de huidige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte, de instabiele leefsituatie en het door de reclassering ingeschatte hoge recidiverisico, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte is in de afgelopen jaren herhaaldelijk veroordeeld voor onder andere winkeldiefstallen, het beledigen van ambtenaren in functie en een vernieling. Daarbij zijn hem meerdere keren gevangenisstraffen opgelegd. Dit alles heeft hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw en herhaaldelijk te recidiveren. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten van de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte het opleggen van de ISD-maatregel. Daar komt bij dat de maatregel beoogt een bijdrage te leveren aan een oplossing van de problematiek van verdachte en gewerkt zal worden aan terugkeer naar Polen.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal, nu dit niet in overeenstemming is met de aard van de maatregel, niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
Een tussentijds toetsingsmoment is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende maatregel:
een
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H. Schepers, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 17 december 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd PL PL2100-2024197005.