ECLI:NL:RBOBR:2024:6355

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
01/214888-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor overval op cafetaria met geweld

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die op 27 juni 2024 een overval heeft gepleegd op een cafetaria in Vierlingsbeek. De verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd in P.I. Grave, heeft tijdens de overval met een mes gedreigd en een geldbedrag van ongeveer 100 euro weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, een cafetaria, voor een bedrag van € 14,50, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet eenvoudig te onderbouwen was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is openbaar gemaakt op 17 december 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.214888.24
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2003] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2024 en 3 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2024 te Vierlingsbeek, gemeente Land van Cuijk een geldbedrag van (ongeveer) 100 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of voor te houden aan die [slachtoffer] en/of daarbij meermalen, althans eenmaal (dreigend) het woord "money" te roepen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen.
Omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
  • een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , op 27 juni 2024, dossierpagina 12-13;
  • de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 3 december 2024.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 27 juni 2024 te Vierlingsbeek, gemeente Land van Cuijk een geldbedrag van 100 euro, dat aan [bedrijf] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door een mes te tonen en voor te houden aan die [slachtoffer] en daarbij meermalen dreigend het woord "money" te roepen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 19 november 2024, waarbij het locatieverbod wordt beperkt tot [bedrijf] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij geen documentatie heeft. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de (verslavings)problematiek van verdachte en het gegeven dat hij hulp nodig heeft en die wil aanvaarden. De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 19 november 2024.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte is op 27 juni 2024 met een mes in zijn hand en met bivakmuts over zijn hoofd [bedrijf] binnengelopen, heeft een vlindermes op medewerkster [slachtoffer] gericht en haar te bevolen de kassalade open te maken, waarna verdachte geld uit de kassalade heeft gestolen. Na de overval is verdachte te voet naar huis gegaan. De politie is toevalligerwijs een halve week later bij hem uitgekomen naar aanleiding van een melding van vernieling, waarna hij is aangehouden. Een overval, zeker wanneer daarbij met een mes wordt gedreigd, is voor het slachtoffer een traumatische ervaring waarvan zij nog jarenlang last kan hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot snel aan geld te willen komen om in zijn behoefte aan verdovende middelen te voorzien.
Persoon van de verdachte.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij ten tijde van dit strafbare feit jong was- 20 jaar oud- en een blanco strafblad had. Hij heeft er blijk van gegeven dat hij hulpverlening voor onder meer zijn drugsverslaving nodig heeft en die zal aanvaarden. Verdachte heeft laten zien dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet en hij heeft oprecht berouw getoond door een brief aan het slachtoffer tijdens de terechtzitting voor te dragen. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek van de reclassering verleend. Uit het rapport van de reclassering over de persoon van de verdachte blijkt – kort samengevat – dat verdachte binnen zijn detentie al een start heeft gemaakt met diverse trainingen en daadwerkelijk een gemotiveerde houding laat zien om aan zijn verslavingsproblematiek te werken.
Strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank gaat – evenals het openbaar ministerie - uit van het oriëntatiepunt dat ziet op een overval van een winkel, uitkomende op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De ernst van het feit rechtvaardigt op zichzelf genomen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Niettemin acht de rechtbank alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf dient als stok achter de deur voor verdachte, om hem er in de toekomst van te weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Het locatieverbod zal worden beperkt tot [bedrijf] . Het zou wenselijk zijn als verdachte aansluitend aan zijn detentie terecht zou kunnen bij het Verdihuis of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Deze straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank is echter van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] .

De vordering
Door de heer [naam] is namens [bedrijf] een verzoek tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 775,-. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 185,50 aan eigen risico winkelgeld verzekering, waarvan € 85,50 is vergoed zodat € 100,- resteert;
  • € 675,- aan extra personeelskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij reeds een bedrag van € 85,50 heeft vergoed van het door verdachte weggenomen geldbedrag ter hoogte van € 100,-
De meer gevorderde materiële schade is volgens de officier van justitie niet onderbouwd. De benadeelde partij dient in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 14,50, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling.
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de raadsman -toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding ter hoogte van € 14,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het meer gevorderde. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:
een gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenwaarvan
14 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 3 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en stelt als bijzondere voorwaarden:
-verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Novadic-Kentron Verslavingsreclassering op het adres Rompertsebaan 12, 5231 GS te
’s-Hertogenbosch; verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt; verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
-verdachte laat zich behandelen door Novadic-Kentron Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de behandeling start zo spoedig mogelijk; de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek; als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt; de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt; ---verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling; gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
-verdachte verblijft bij het Verdihuis of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering; het verblijf start zo spoedig mogelijk; het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de
reclassering nodig vindt; verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Verdachte is op 15 november 2024 reeds aangemeld bij het Verdihuis; bij het accepteren van de aanmelding kan een intake plaatsvinden in P.I. Grave;
-verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod; de controle gebeurt met urineonderzoek; de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren; de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-verdachte bevindt zich niet in [bedrijf] , gelegen aan [adres 2] te Vierlingsbeek, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
-geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [bedrijf] , van een bedrag van € 14,50 bestaande uit materiële schade; het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [bedrijf] , van een bedrag van € 14,50;
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag; de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op; voormeld bedrag bestaat uit materiële schade;
de vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde betalingsverplichtingen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Jansen, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 17 december 2024.