ECLI:NL:RBOBR:2024:6339

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
24/2035
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde en de toekenning van een dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld op € 383.000 voor het belastingjaar 2023. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ontvangen. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift op 31 maart 2023 per e-mail had verzonden, maar de heffingsambtenaar ontkende de ontvangst van dit bezwaarschrift en stelde dat het pas op 3 februari 2024 was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het risico van een niet-ontvangen bezwaarschrift bij eiser ligt en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift op tijd was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen recht op een dwangsom bestond, aangezien de ingebrekestelling prematuur was. De rechtbank benadrukte ook het belang van professioneel procesgedrag van de gemachtigde van eiser, die niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van de heffingsambtenaar om het bezwaarschrift opnieuw toe te sturen. De uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024 blijft in stand, en eiser krijgt geen dwangsom of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond, de heffingsambtenaar

(gemachtigden: B. Stommels en mr. S.W.P. Thijssen-Sauvé).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2024 en het besluit op de ingebrekestelling van de heffingsambtenaar van 13 februari 2024.
1.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 25 februari 2023 waarin de WOZ [1] -waarde van zijn woning aan de [adres] voor het belastingjaar 2023 is vastgesteld op € 383.000. Eiser heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld, omdat de termijn voor de beslissing op bezwaar zou zijn verstreken.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Met het besluit van 13 februari 2024 heeft de heffingsambtenaar geen dwangsom aan eiser toegekend, omdat het bezwaarschrift niet zou zijn ontvangen in het kalenderjaar waarin de aanslag is opgelegd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of hij terecht geen dwangsom heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De relevante feiten
3.1.
Eiser stuurt op 19 september 2023 een e-mailbericht naar de heffingsambtenaar waarin hij schrijft:
“Wij hebben enige tijd geleden een aantal pro-forma bezwaarschriften aan u verzonden. Hierbij verzochten wij om het taxatieverslag naar ons te sturen. Om de zaak zo snel mogelijk af te kunnen ronden en het bezwaarproces zo soepel mogelijk te laten verlopen vragen wij u nogmaals om ons onderstaande taxatieverslagen toe te zenden.(…)”. In het overzicht onderaan het e-mailbericht staat de naam van eiser en zijn adres.
3.2.
De heffingsambtenaar reageert op 20 september 2023 met een e-mailbericht waarin hij aan eiser schrijft dat hij een controle heeft gedaan in zijn systeem en dat hij voor het object van eiser geen bezwaarschrift heeft kunnen terugvinden. Hij vraagt eiser daarom de oorspronkelijke e-mail met pro-forma bezwaarschrift en machtiging toe te sturen.
3.3.
Eiser antwoordt met zijn e-mailbericht van 26 september 2023 waarin staat dat het opzoeken en versturen van bewijsstukken hem een hoop werk en tijd kost en dat hij het al erg druk heeft. Hij vraagt de heffingsambtenaar zijn administratie te controleren.
3.4.
De heffingsambtenaar laat eiser vervolgens met zijn e-mailbericht van 26 september 2023 weten dat hij zijn administratie (waaronder de mailbox) heeft gecontroleerd voordat hij de gegevens bij eiser heeft opgevraagd en dat hij het e-mailbericht met het pro forma bezwaarschrift niet heeft kunnen terugvinden. Daarom heeft hij het oorspronkelijke e-mailbericht opgevraagd. Hij merkt ook op dat hij helaas geen andere manier ziet om ervoor te zorgen dat het dossier alsnog in behandeling kan worden genomen.
3.5.
Op 17 november 2023 stuurt de heffingsambtenaar een e-mailbericht naar eiser waarin hij schrijft dat hij op 20 september en 26 september 2023 heeft gevraagd het oorspronkelijke e-mailbericht met bezwaarschrift aan hem toe te sturen en dat hij die nog niet heeft ontvangen. Hij wijst erop dat het daardoor niet mogelijk is het bezwaarschrift in behandeling te nemen en het taxatieverslag toe te sturen. Hij verzoekt nogmaals aan eiser om binnen een week het gevraagde bewaarschrift te sturen, zodat hij het bezwaar in behandeling kan nemen en het taxatieverslag kan toesturen.
3.6.
Op 20 november 2023 stuurt de heffingsambtenaar een e-mailbericht naar eiser waarin staat dat eiser in een aantal dossiers heeft gevraagd om taxatieverslagen toe te sturen en dat de heffingsambtenaar al meerdere keren heeft gereageerd. Hij vraagt eiser nogmaals om een kopie van het oorspronkelijke e-mailbericht en een kopie van het bezwaarschrift.
3.7.
Met de brief van 25 januari 2024 stelt eiser de heffingsambtenaar in gebreke, omdat een beslissing op het bezwaar uitblijft. Hij wijst de heffingsambtenaar erop dat hij een dwangsom is verschuldigd als hij niet binnen twee weken alsnog beslist. De heffingsambtenaar ontvangt deze brief op 30 januari 2024.
3.8.
De heffingsambtenaar reageert op 30 januari 2024 op de ingebrekestelling en schrijft dat hij helaas geen (pro forma) bezwaarschrift en machtiging heeft ontvangen. Hij wijst erop dat hij die op 20 en 26 september en 20 november 2023 heeft opgevraagd en hij verzoekt nogmaals om toezending. Als hij de gevraagde stukken niet ontvangt, kan hij niet anders dan het dossier niet in behandeling te nemen.
3.9.
Op 3 februari 2024 stuurt eiser een e-mailbericht aan de heffingsambtenaar waarin hij schrijft:
“Onlangs heeft u verzocht om nogmaals diverse pro-forma bezwaarschriften te ontvangen. Hierbij sturen wij u nogmaals de pro-forma bezwaarschriften. Doordat u nog steeds geen uitspraak heeft verzonden, zal de ingebrekestelling gehandhaafd blijven.
U heeft verzocht om uiterlijk 9 februari de hoorzitting plaats te laten vinden. Helaas hebben wij enige tijd nodig om het taxatieverslag te controleren, het aanvullend bezwaarschrift op te stellen en de hoorzitting voor te bereiden. Hierdoor verzoek ik u om de hoorzitting naar 16 februari 2024 te verplaatsen.”Met het e-mailbericht stuurt eiser als bijlage pro-forma bezwaarschriften gedateerd op 31 maart 2023 en machtigingen toe.
3.10.
Op 6 februari 2024 stuurt de heffingsambtenaar het taxatieverslag per e-mail aan eiser toe. Hij schrijft daarbij dat hij heeft geprobeerd telefonisch contact op te nemen, maar dat eiser telefonisch niet bereikbaar is. Hij laat eiser weten dat hij niet anders kan dan het verzoek om de hoorzitting naar 16 februari 2024 te verplaatsen af te wijzen. In verband met de ingebrekestelling is hij genoodzaakt de hoorzitting zo spoedig mogelijk in te plannen en om die reden heeft hij die ingepland op 8 februari 2024. Hij hoort graag of eiser daarmee akkoord is.
3.11.
Op 7 februari 2024 antwoordt eiser per e-mailbericht dat hij enige tijd nodig heeft om het taxatieverslag te controleren, het aanvullend bezwaarschrift op te stellen en de hoorzitting voor te bereiden. Het is onmogelijk om dat binnen één werkdag te doen en hij heeft ook andere hoorzittingen. Hij geeft aan dat hij alleen nog beschikbaar is op 14 en 16 februari 2024.
3.12.
Op 7 februari 2024 laat de heffingsambtenaar per e-mailbericht aan eiser weten dat hij opnieuw niet anders kan dan het verzoek om de hoorzitting naar 14 of 16 februari 2024 te verplaatsen af te wijzen in verband met de ingebrekestelling. Hij kan niet anders dan de hoorzitting zo snel mogelijk in te plannen en hij plant 9 en 12 februari 2024 in. Hij vraagt eiser om hem te laten weten voor welke datum hij kiest.
3.13.
Eiser reageert op 8 februari 2024 per e-mailbericht en schrijft nogmaals dat het voor hem onmogelijk is om voor 14 februari 2024 een hoorzitting in te plannen. Er zijn al diverse hoorzittingen ingepland met andere gemeenten en hij heeft enige tijd nodig om het taxatieverslag te controleren en het aanvullend bezwaarschrift op te stellen en de hoorzitting voor te bereiden.
3.14.
De heffingsambtenaar vraagt eiser in zijn e-mailbericht van 8 februari 2024 of de hoorzitting kan plaatsvinden op 13 februari 2024. Als dat onmogelijk is, zou de hoorzitting kunnen plaatsvinden op 14 februari 2024. In dat geval wil de heffingsambtenaar eiser verzoeken om de ingebrekestelling in te trekken.
3.15.
Eiser antwoordt in zijn e-mailbericht van 10 februari 2024 dat hij de ingebrekestelling niet intrekt en dat de hoorzitting op 14 februari 2024 gepland kan worden.
3.16.
De hoorzitting vindt plaats op 14 februari 2024. Diezelfde dag stuurt de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024 per e-mailbericht aan eiser toe.
De standpunten van partijen
Het standpunt van eiser
4.1.
Eiser stelt dat de heffingsambtenaar geen uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaar van 31 maart 2023, want in de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024 wordt gesproken over het bezwaar van 3 februari 2024. Er is volgens eiser dus nog niet beslist op zijn bezwaar van 31 maart 2023. Subsidiair voert eiser aan dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Hij heeft het bezwaar namelijk op 31 maart 2023 en dus op tijd per e-mailbericht ingediend. Dit e-mailbericht is afgeleverd aan de gemeente en de heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift dus ontvangen. Eiser onderbouwt dit standpunt met een schermafbeelding van het e-mailbericht van 31 maart 2023 waarop staat dat het e-mailbericht is afgeleverd op die datum.
4.2.
Verder betoogt eiser dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend. Primair stelt hij dat hij recht heeft op een dwangsom van € 1.442, omdat de heffingsambtenaar nog geen uitspraak op zijn bezwaar heeft gedaan. Subsidiair stelt hij dat hij recht heeft op een dwangsom van € 24, omdat de heffingsambtenaar pas op 14 februari 2024 uitspraak heeft gedaan terwijl de ingebrekestelling op 30 januari 2024 is ontvangen. Hij merkt daarbij op dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar geantedateerd lijkt te zijn, omdat hij de uitspraak op bezwaar pas veel later van de heffingsambtenaar heeft ontvangen. Hij verzoekt om de verzendadministratie van de heffingsambtenaar.
Het standpunt van de heffingsambtenaar
4.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij het bezwaarschrift van 31 maart 2023 pas op 3 februari 2024 heeft ontvangen. Hij betwist dat hij het bezwaarschrift al op 31 maart 2023 heeft ontvangen. De oorspronkelijke pro-forma bezwaarschriften van 31 maart 2023 zijn niet terug te vinden in de mailbox van belastingbezwaren. Om die reden heeft de heffingsambtenaar die (meerdere malen) bij eiser opgevraagd. De heffingsambtenaar heeft nader onderzoek gedaan naar zijn administratie, waarbij door zijn servicedesk/IT telefonisch is aangegeven dat hij hiervan altijd een bericht ontvangt als er een e-mailbericht zou zijn tegengehouden door de server. De heffingsambtenaar onderbouwt dit met een e-mailbericht van IT servicedesk waarin staat:
“Wij hebben een “Security” filter/software genaamd “Fortimail”. Deze beheren wij bij de Servicedesk WEL. Wij hebben naast Fortimail een 2de filter die wij bij de Servicedesk de “Voordeur” noemen. Deze filter beheren wij bij de Servicedesk NIET.
Als er een mailtje bij ons in Fortimail binnenkomt, krijgt de verzender/ontvanger een automatisch gegenereerd mailtje. Dit mailtje kan naar de Servicedesk doorgestuurd worden, met een bijgezette vraag om de mail vrij te geven.
Indien er vanuit een Externe gebruiker een mail naar ons toe stuurt en die komt NIET in Fortimail, en ook niet bij de ontvanger, kan het zijn dat hij bij de “Voordeur”. Hier kunnen wij helaas niet veel aan doen. (…)
Mocht een e-mail worden tegengehouden (om welke reden dan ook en al dan niet bij voordeur of achterdeur) dan krijgt de verzender wel te zien dat de mail is verzonden/afgeleverd.”
De heffingsambtenaar stelt dat hij geen (server)berichten heeft ontvangen. Hij voegt toe dat er geen verstoring is geweest, want hij heeft op 31 maart 2023 wel andere e-mailberichten ontvangen.
4.4.
Verder stelt de heffingsambtenaar dat eiser hem niet in gebreke kon stellen, omdat het bezwaarschrift pas op 3 februari 2024 is ontvangen. Hij heeft dus geen recht op een dwangsom. Volgens de heffingsambtenaar is er sprake van schending van de goede procesorde en verwijtbaar gedrag dat voor rekening en risico van eiser moet komen. De heffingsambtenaar heeft maandenlang om een (origineel) bezwaarschrift gevraagd in de veronderstelling om het bezwaar nog in het belastingjaar 2023 in behandeling te kunnen nemen. Hij heeft meerdere malen benadrukt dat hij niets heeft ontvangen, waardoor hij ook niets in behandeling kon nemen. De heffingsambtenaar maakt uit de handelwijze van eiser op dat er bewust voor is gekozen om het bezwaarschrift pas toe te sturen nadat de ingebrekestelling is verzonden.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024
5.1.
De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat de heffingsambtenaar nog geen uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaar van 31 maart 2023 niet. Uit de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024 volgt namelijk dat deze uitspraak is gedaan op het bezwaar dat eiser maakte tegen de WOZ-waarde van zijn woning in het belastingjaar 2023. In de uitspraak op bezwaar staat dat het bezwaar is ontvangen op 3 februari 2024. Dat is de datum waarop eiser een e-mailbericht aan de heffingsambtenaar heeft gezonden met als bijlage het bezwaarschrift van 31 maart 2023. De heffingsambtenaar heeft dus uitspraak gedaan op het bezwaarschrift gedateerd op 31 maart 2023.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft zijn bezwaarschrift per e-mail naar de heffingsambtenaar verzonden. Volgens artikel 2:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het tijdstip waarop het bericht door het bestuursorgaan is ontvangen het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt. Het risico dat het bericht de heffingsambtenaar niet bereikt, drukt op eiser. De heffingsambtenaar heeft in dit geval gesteld dat hij het pro forma bezwaarschrift niet op 31 maart 2023 heeft ontvangen. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat er wel tijdige en correcte verzending heeft plaatsgevonden. Als er problemen ontstaan bij het verzenden langs elektronische weg, dan komen deze voor risico van de indiener. Hij zal dan met een ontvangst- of leesbevestiging aannemelijk moeten maken dat de e-mail wel is verzonden. In dit geval heeft eiser een schermafbeelding overgelegd van zijn e-mailbericht van 31 maart 2023 waarop staat dat het e-mailbericht is verzonden en afgeleverd. De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van dat bericht echter op een geloofwaardige manier ontkend, waardoor eiser daar niet mee kan volstaan. Eiser heeft tijdens de zitting gezegd dat hij niet beschikt over een ontvangst- of leesbevestiging. Dat leidt ertoe dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift op 31 maart 2023 heeft ontvangen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 3 februari 2024 ontvangen en dat is ruim na de termijn die in artikel 6:6 van de Awb is gesteld voor het indienen van een bezwaarschrift. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar, want eiser was er vanaf 20 september 2023 al van op de hoogte dat de heffingsambtenaar zijn bezwaarschrift van 31 maart 2023 had ontvangen.
Het besluit op de ingebrekestelling van 13 februari 2024
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het terecht is dat de heffingsambtenaar geen dwangsom aan eiser heeft toegekend. De beslistermijn voor de heffingsambtenaar is namelijk aangevangen op het moment waarop hij het bezwaarschrift op 3 februari 2024 ontving. Eiser heeft de heffingsambtenaar voor de aanvang en dus voor het verstrijken van de beslistermijn in gebreke gesteld en dat is op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb niet mogelijk. Er is dus geen sprake van een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb. Dat betekent dat de heffingsambtenaar ook geen dwangsom aan eiser is verschuldigd.
Procesgedrag in deze zaak
6.1.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank met partijen gesproken over de gang van zaken in deze zaak en in drie soortgelijke zaken tussen partijen. De rechtbank heeft zich met name afgevraagd hoe het kan dat het in deze zaak heeft kunnen komen tot een ingebrekestelling van de heffingsambtenaar door eiser. De rechtbank heeft dat aan de orde gesteld, omdat zij van partijen een professionele houding vraagt waarmee (beroeps)procedures waar mogelijk kunnen worden voorkomen. Zo’n houding is mede nodig vanwege de druk die op de rechtspraak staat. In haar uitspraak van 19 november 2024 heeft de rechtbank al uitgelegd dat zij ernaar streeft om de besteding van de capaciteit bij de rechtspraak te optimaliseren en dat de rechtbank daarbij sterk afhankelijk is van partijen. [2] De rechtbank verwijst naar die uitspraak.
6.2.
De rechtbank vindt dat het procesgedrag van de gemachtigde van eiser in de bezwaarfase niet valt binnen dat wat van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht. De heffingsambtenaar heeft tot viermaal toe aan eiser gevraagd om het bezwaarschrift aan hem toe te sturen, omdat hij dat niet had ontvangen. Eiser voldoet niet aan dat verzoek. Hij stuurt vervolgens wel een ingebrekestelling, terwijl hij weet dat de heffingsambtenaar niet over het bezwaarschrift beschikt. Als de heffingsambtenaar vervolgens opnieuw (dus voor de vijfde maal) vraagt het bezwaarschrift toe te sturen, voldoet hij daaraan. Vervolgens toont hij geen bereidheid om de hoorzitting vóór 14 februari 2024 te laten plaatsvinden en wil hij de ingebrekestelling ook niet intrekken. Die houding vindt de rechtbank niet passend. Als hij het bezwaarschrift simpelweg opnieuw naar de heffingsambtenaar had toegezonden, dan had deze beroepsprocedure ook voorkomen kunnen worden.
6.3.
Het doel van artikel 4:17 van de Awb is om de burger een effectief rechtsmiddel te bieden tegen trage besluitvorming van bestuursorganen. Daar kan in dit geval niet van worden gesproken. De heffingsambtenaar heeft juist adequaat gehandeld door meerdere keren te vragen om het bezwaarschrift. De trage besluitvorming is dus niet aan de heffingsambtenaar te wijten, maar aan de gemachtigde van eiser die het bezwaarschrift van 31 maart 2023 pas op 3 februari 2024 aan de heffingsambtenaar heeft toegestuurd. Het komt er dus op neer dat de gemachtigde van eiser het middel van artikel 4:17 van de Awb ten onrechte heeft aangewend. Dat de heffingsambtenaar eerder een dwangsom verbeurde aan een andere eiser die door de gemachtigde van eiser werd bijgestaan en dat het de gemachtigde van eiser naar zijn zeggen veel moeite heeft gekost om die dwangsom te incasseren, maakt het voorgaande niet anders. Dat rechtvaardigt het procesgedrag van de gemachtigde van eiser in deze zaak op geen enkele wijze.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2024 in stand blijft en dat eiser geen dwangsom krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van N. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ).