ECLI:NL:RBOBR:2024:6323

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
01.263014.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en poging doodslag, bewezenverklaring voor mishandeling met oplegging van taakstraf

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en poging doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 augustus 2024 in het asielzoekerscentrum (AZC) te Budel, waar de verdachte een medebewoner, [slachtoffer], zou hebben neergestoken. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 29 november 2024 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de poging tot zware mishandeling bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling. De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] met een mes had verwond, werd niet ondersteund door medische informatie die het letsel aan het been bevestigde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Met betrekking tot de poging doodslag oordeelde de rechtbank eveneens dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar verklaarde wel bewezen dat hij [slachtoffer] had mishandeld door hem met een mes in zijn been te steken. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende onderbouwd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.263014.24
Datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
laatst bekende adres [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2024.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 oktober 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Budel, gemeente Cranendonck
(in gebouw 5 van het A.Z.C.) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens been heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Budel, gemeente Cranendonck
(in gebouw 5 van het A.Z.C.) [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens been te steken en/of te snijden;
T.a.v. feit 2 primair:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Budel, gemeente Cranendonck
(op het terrein van het A.Z.C.) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens hand en/of arm(en) en/of rug heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Budel, gemeente Cranendonck
(op het terrein van het A.Z.C.) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens hand en/of arm(en) en/of rug heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Op 16 augustus 2024 vindt er een incident plaats tussen twee bewoners van het AZC te Budel (hierna: AZC). Verdachte wordt ervan verdacht dat hij medebewoner [slachtoffer] heeft neergestoken. Zij zouden eerder die dag al ruzie hebben gehad en later is dit uit de hand gelopen. Het incident is onder te verdelen in twee (afzonderlijke) momenten. Het eerste incident (feit 1) speelt zich af in gebouw 5 van het AZC bij een andere bewoner op de kamer. Het tweede incident (feit 2) speelt zich elders af, ergens op het buitenterrein van het AZC.

Vrijspraak.

T.a.v. feit 1 primair:
Verdachte wordt verweten dat hij heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem ( [slachtoffer] ) in zijn been te steken/snijden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] met een scherp voorwerp heeft verwond aan zijn been, tijdens een confrontatie in een kamer in gebouw 5 van het AZC. De rechtbank stelt echter vast dat het dossier met betrekking tot het letsel aan het been van [slachtoffer] , naast de waarneming van de verbalisanten en de verklaring van [slachtoffer] zelf, geen medische informatie bevat. De geneeskundige verklaring van 17 augustus 2024 maakt geen melding van letsel aan het been van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft bovendien zelf verklaard dat hij op het moment dat hij kennelijk werd verwond, niets heeft gevoeld en dat pas bij het verlaten van de kamer, de wond en bloed heeft opgemerkt.
Nu meer informatie over dit incident ontbreekt, biedt het dossier onvoldoende bewijs om tot het oordeel te komen dat verdachte in gebouw 5 van het AZC heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
T.a.v. feit 2 primair en subsidiair:
Verdachte wordt verweten dat hij heeft gepoogd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem ( [slachtoffer] ) in diens hand/arm/rug te steken of snijden. Subsidiair is ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag. De onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan volgens haar wèl wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Net als de officier van justitie heeft de verdediging betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag. De verdediging heeft zich gerefereerd aan een bewezenverklaring van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet, in welke vorm dan ook, heeft gehad op het overlijden van [slachtoffer] door het toebrengen van wonden aan diens hand, arm en rug. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Derhalve rest de vraag of verdachte heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt voorop dat het onduidelijk is op welk moment precies de verwondingen aan de rug, hand en arm van [slachtoffer] zijn ontstaan. Wel is duidelijk dat de verwonding aan de rug moet zijn ontstaan voorafgaand aan de situatie waarover de meeste getuigen verklaren. De getuigen beschrijven namelijk een situatie waarbij verdachte en [slachtoffer] tegenover elkaar staan, terwijl [slachtoffer] dan al bloed op zijn rug heeft. Met betrekking tot die situatie beschrijft geen van de getuigen dat verdachte verwondingen toebrengt aan [slachtoffer] .
Verdachte heeft aangegeven dat hij denkt dat hij [slachtoffer] op een eerder moment aan zijn rug heeft verwond, namelijk tijdens een schermutseling met [slachtoffer] , net buiten gebouw 5. Het dossier bevat echter geen informatie over de toedracht van deze confrontatie, anders dan de tegenstrijdige verklaringen van verdachte en [slachtoffer] . Deze confrontatie (en de rol van [slachtoffer] daarin) lijkt niet nader te zijn onderzocht.
Gelet op het voorgaande is onbekend op welke wijze en met welke kracht verdachte verwondingen heeft toegebracht bij [slachtoffer] . De rechtbank constateert dat het dossier ook geen duidelijke omschrijving bevat van het mes, althans het scherpe voorwerp, dat verdachte hierbij gebruikt zou hebben. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar het mes dat verdachte bij zich zou hebben gehad, toen de beveiligers hem later fixeerden.
De rechtbank stelt tot slot vast dat over het letsel van [slachtoffer] weinig bekend is. In de geneeskundige verklaring is melding gemaakt van een wond op de rug/borstkas van 2 cm en kleine snijwonden aan de linkerhand en arm (1 en 2 cm). Daarbij is aangekruist dat sprake was van gering uitwendig bloedverlies. De genezingsduur is geschat op twee weken. Hieruit volgt in elk geval dat [slachtoffer] niet ernstig gewond is geraakt. Uit de aard en plaats van de verwondingen kan de rechtbank niet zonder meer afleiden dat er wel een aanmerkelijk kans was op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, laat staan dat de rechtbank buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard.
Gelet op al het voorgaande is er onvoldoende bewijs voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van de poging tot zware mishandeling.

Bewijswaardering.

T.a.v. feit 1 subsidiair:
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het procesdossier van de politie Eenheid Oost-Brabant met proces- [verbaalnummer] , gesloten op 3 september 2024, met 77 doorgenummerde pagina’s. Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie is – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
01.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 29 november 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 16 augustus 2024, op het AZC in Budel ging ik naar de kamer van een andere bewoner, de sigarettenverkoper. Dat was in gebouw 5 van het AZC. [slachtoffer] kwam ook naar die kamer. Op de tafel lag een klein mes. Ik pakte dat mes. Ik heb daarmee het been van [slachtoffer] verwond. Het was een normaal keukenmes, om aardappels mee te schillen. Ik zag geen bloed bij [slachtoffer] , maar ik voelde wel dat ik hem raakte.
02.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer 2024178433-16 (pagina 18-19), inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 17-08-2024, plaats delict Budel, gemeente Cranendonck (AZC), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Het gaat over vrijdag 16 augustus 2024, bij het asielzoekerscentrum in Budel. In de avond kwamen [de man die is aangehouden] en ik elkaar tegen en toen heeft hij
[rechtbank: verdachte]mij gestoken. Wij kwamen elkaar tegen in de kamer van een andere jongen.
Hij heeft mij eerst in mijn been gestoken. Ter plekke had ik niets gevoeld, toen ik de kamer uitging voelde ik de wond. Ik merkte buiten pas iets en toen zag ik bloed.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in zijn been gestoken/gesneden. Verdachte heeft dit feit bij de politie bekend. Toen zei hij echter dat het voorwerp waarmee hij gestoken had geen mes was. Ter terechtzitting van 29 november 2024 heeft verdachte verklaard dat het voorwerp waarmee hij gestoken heeft wel een mes was en dat het een normaal keukenmes betrof. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door hem met een mes in zijn been te steken/snijden.
De rechtbank overweegt nog als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op de kamer van de sigarettenverkoper moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank vinden de (beperkte) feiten en omstandigheden die de verdediging daartoe heeft aangevoerd, onvoldoende steun in het dossier en is een situatie van noodweer niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op 16 augustus 2024 te Budel, gemeente Cranendonck (in gebouw 5 van het A.Z.C.) [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, in diens been te steken en/of te snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd om bij een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van [slachtoffer] zelf en met het feit dat er weinig informatie is over het letsel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van een medebewoner van het AZC door hem met een mes in zijn been te steken/snijden. Hierbij heeft het slachtoffer een wond aan zijn been opgelopen. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Een mishandeling als de onderhavig is niet alleen heftig voor het slachtoffer zelf; het veroorzaakt ook gevoelens van onrust en onveiligheid bij andere bewoners van het AZC.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van twee pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu de rechtbank slechts in één geval mishandeling bewezen acht, zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan de door officier van justitie gevorderde straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering bevat namelijk geen onderbouwing van schade en geen schadebedrag.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Mishandeling.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Een taakstrafvoor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. L.J. Verborg en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 13 december 2024.