Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en poging doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 augustus 2024 in het asielzoekerscentrum (AZC) te Budel, waar de verdachte een medebewoner, [slachtoffer], zou hebben neergestoken. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 29 november 2024 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de poging tot zware mishandeling bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling. De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] met een mes had verwond, werd niet ondersteund door medische informatie die het letsel aan het been bevestigde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Met betrekking tot de poging doodslag oordeelde de rechtbank eveneens dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar verklaarde wel bewezen dat hij [slachtoffer] had mishandeld door hem met een mes in zijn been te steken. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende onderbouwd was.