Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen
[naam] uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
1.2. De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 2 september 2022 (de bestreden uitspraak) de waarde gehandhaafd.
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 18, derde lid, onderdeel c, van de Wet WOZ, volgt dat is beoogd als bijzondere omstandigheden in de zin van deze bepaling aan te merken specifiek ten opzichte van één of meer onroerende zaken geldende, zich buiten die onroerende zaken voltrekkende, externe omstandigheden of oorzaken, zoals bijvoorbeeld bodemverontreiniging, bestemmingsplanwijziging, verkeersmaatregelen en geluidshinder (vgl. Handelingen II, 1993/94, blz. 5523, 5531, 5639-5640 en 5741). Voor het kalenderjaar 2022 geldt dat ingevolge artikel 18, derde lid, aanhef en onderdeel c van de Wet WOZ de vervanging van de betonplaten een bijzondere omstandigheid is. Omdat de achtertuin van de woning direct is gelegen aan de N270, is deze bijzondere omstandigheid voldoende specifiek voor de woning en is sprake van een situatie als bedoeld in dit wetsartikel. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met deze verbetering die in 2021 heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal bij de beoordeling daarom uitgaan van de toestand van de woning op 1 januari 2022.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld (bewijslast). Bij de beoordeling of de heffingsambtenaar in die bewijslast is geslaagd, betrekt de rechtbank ook wat eiser hierover heeft aangevoerd.
8.7. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat de grondwaarde in bezwaar is bepaald op € 185.000 en in beroep op (afgerond) € 195.000.