ECLI:NL:RBOBR:2024:6294

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
01.189596.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (verlengde) uitvoer van 3-CMC, medeplegen van vervoeren van 3-CMC en witwassen

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en het witwassen van een geldbedrag van € 10.030,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 mei 2024 te Eindhoven, samen met een medeverdachte, opzettelijk 3-CMC buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De medeverdachte had een koffer met 9.743,6 gram 3-CMC ingecheckt voor een vlucht naar Barcelona. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger betrokken was bij deze uitvoer, gezien de communicatie tussen hem en de medeverdachte en de omstandigheden waaronder de drugs werden vervoerd. De verdachte werd echter vrijgesproken van de feiten 3 en 4, die betrekking hadden op 3-Methylmethcathinon (3-MMC), omdat er onvoldoende bewijs was dat het om dit specifieke middel ging. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van het geldbedrag, omdat hij niet kon aantonen dat dit geld legaal verkregen was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 54 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de inbeslaggenomen goederen verbeurd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.189596.24
Datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1980] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 november 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht:
-ongeveer 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en/of
-ongeveer 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-ongeveer 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) en/of
-ongeveer 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),
zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 3:
hij in of omstreeks de periode 12 tot 17 juni 2024 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht: ongeveer 9629 gram 3-methylmethcathinon (3-MMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-methylmethcathinon (3-MMC) zijnde 3-methylmethcathinon (3-MMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 4:
hij in of omstreeks de periode 12 tot 17 juni te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9629 gram 3-methylmethcathinon (3-MMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-methylmethcathinon (3-MMC) zijnde 3-methylmethcathinon (3-MMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 5:
hij op of omstreeks 26 juni 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, van enig geldbedrag (totaal ongeveer 10.030 euro), althans een of meer voorwerpen Sub b - heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of - gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de laste gelegde feiten 1 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Uit het dossier blijkt evident dat verdachte de ten laste gelegde bestandsdelen niet zelfstandig als pleger heeft vervuld. Verder is het gedrag van verdachte louter passief, hij doet niets, hij zegt niets, hij neemt niets aan, hij overhandigt niets en is slechts op de luchthaven aanwezig, omdat hij zelf een vlucht heeft naar zijn vriendin in Barcelona. Zelfs in het geval vastgesteld zou worden dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de [medeverdachte] verdovende middelen in zijn koffer had en voornemens was deze uit te voeren naar Spanje, dan levert dit nog niet de voor een bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking op. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de substantie waarover het gaat niet in beslag is genomen en zodoende niet aan een laboratoriumonderzoek is onderworpen, zodat niet vaststaat om welke substantie het precies gaat en of er sprake is van een strafbare dan wel een niet-strafbare substantie. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig dat het om het ten laste gelegde strafbare 3-MMC gaat. Het is vele malen aannemelijker dat het geleverde uiteindelijk 2-MMC betreft, een tot op de dag van vandaag volstrekt legale substantie die niet strafbaar is gesteld in de Opiumwet. Om deze reden dient verdachte te worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4.
Tot slot dient ook voor feit 5 vrijspraak te volgen. Aan de hand van de door het ‘Casino Barcelona’ verstrekte gegevens kan allerminst worden uitgesloten dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag een legale herkomst (casinowinsten) heeft. Het casino kan immers noch bevestigen noch ontkennen dat verdachte het in beslag genomen geldbedrag in het casino heeft gewonnen en verschuilt de gebrekkige financiële administratie achter vage nietszeggende criteria als ‘winsten van enige betekenis’ en ‘speler met een relevant spelniveau’ om te verbloemen dat ze zelf niet aan de geldende wettelijke regelgeving voldoen. Om deze reden dient verdachte op basis van stap 6 van het 6-stappenarrest te worden vrijgesproken van witwassen, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 10.030,00 afkomstig is uit enig misdrijf.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] op 29 mei 2024 is aangehouden omdat hij voor een vlucht van Eindhoven naar Barcelona een koffer met verdovende middelen had ingecheckt. In de koffer van de medeverdachte is in twee kattenbakgrindzakken in totaal 9.743,6 gram 3-CMC aangetroffen. De medeverdachte is een dag eerder, op 28 mei 2024, op Schiphol aangekomen vanuit Barcelona. Hij is vervolgens opgehaald door verdachte en meegenomen naar diens chalet in België. De medeverdachte is een dag later door verdachte met de koffer met verdovende middelen naar Eindhoven Airport gebracht.
Verlengde uitvoer.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij 3-CMC, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet bepaalt - voor zover hier van belang - dat onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen’, zoals bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet is begrepen: het met bestemming naar het buitenland vervoeren of ten vervoer aanbieden van die middelen. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen omvat, naar vaste rechtspraak en gezien artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ook alle handelingen die betrekking hebben op de middelen waarvan het de bedoeling is dat ze over de grens worden gebracht (de zogenoemde verlengde uitvoer). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor (verlengde) uitvoer is dan ook niet (steeds) vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten of het andere land daadwerkelijk hebben bereikt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte de koffer met de verdovende middelen op Eindhoven Airport heeft ingecheckt voor een vlucht naar Barcelona. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medeverdachte de koffer met bestemming Spanje ten vervoer, heeft aangeboden en dat valt onder de begripsomschrijving van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet.
Betrokkenheid verdachte.
Op 29 mei 2024 werd onder de [medeverdachte] de mobiele telefoon, merk TCL in beslag genomen. In de telefoon is een chatgesprek aangetroffen via de applicatie Signal Private Messenger tussen de gebruiker van de mobiele telefoon, zijnde de [medeverdachte] en een contact genaamd en opgeslagen als [contact naam] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de gebruiker is geweest van het Signal account [contact naam] . Dit blijkt onder meer omdat verdachte op verzoek van de [medeverdachte] zijn [rekeningnummer] stuurt. Later stuurt de medeverdachte een screenshot van een overboeking aan het [rekeningnummer] op naam van [verdachte] . Verdachte heeft ook bij de politie verklaard dat dit zijn rekeningnummer is.
Uit het appcontact blijkt dat [contact naam] naar het oordeel van de rechtbank: verdachte, en de [medeverdachte] contact onderhielden over de vlucht van 29 mei 2024 en over de aankomst van de medeverdachte een dag eerder. Verdachte heeft ook verklaard dat hij [medeverdachte] heeft opgehaald op 28 mei 2024 op het station in Tilburg, hem daarna naar zijn chalet in België heeft gebracht en hem vervolgens op 29 mei 2024 heeft afgezet op Eindhoven Airport. Verder blijkt uit de chatgesprekken dat verdachte op 29 mei 2024 vraagt of de medeverdachte al is ingecheckt. De medeverdachte biedt vervolgens aan om één koffer over te nemen van verdachte.
Modus operandi.Naar aanleiding van bovenstaande informatie heeft er een doorzoeking
plaatsgevonden in het chalet van verdachte. In het chalet in België is een shoppertas met kattengrind gevonden. De drugs in de koffer van de [medeverdachte] werden vervoerd in papieren zakken waarin eerst kattengrind zat.
Op 26 juni 2024 is bij verdachte de mobiele telefoon Samsung SM-A042F in beslag genomen. Op basis van hetgeen in de telefoon is aangetroffen kan worden vastgesteld dat de telefoon en de daaraan gekoppelde accounts en telefoonnummer aan verdachte toebehoorden. Dit blijkt onder meer omdat er op 4 juni 2024 door de mobiele telefoon een afbeelding is gemaakt, een zogenoemde selfie. De manspersoon op de afbeelding is herkend als verdachte [verdachte] . Verder is gebruik gemaakt van een [WIFI netwerk] in België waar verdachte een chalet heeft.
Via de communicatie app ‘Signal’ zijn er 28 chatgesprekken met diverse tegengebruikers. In het merendeel van deze chatgesprekken wordt gesproken over de in- en verkoop van verdovende middelen, de betalingen hiervan en het vervoer van de verdovende middelen. In meerdere chatgesprekken worden afbeeldingen en/of video’s gedeeld van diverse verdovende middelen. Opvallend is dat in deze chatgesprekken wederom door verdachte wordt gesproken over zakken kattenbakgrind.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte gebruik maakt van eenzelfde modus operandi, namelijk het verpakken van verdovende middelen in zakken kattenbakgrind. Zo was de aangetroffen hoeveelheid 3-CMC in de koffer van [medeverdachte] verpakt in kattenbakgrindzaken, is er in het chalet van verdachte in België kattenbakgrind aangetroffen en spreekt verdachte in chatgesprekken in het kader van de in- en verkoop van verdovende middelen over kattenbakgrindzakken. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, is de conclusie dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de uitvoer van de 9.743,6 gram 3-CMC naar Spanje.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft zich samen met zijn [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van in totaal 9.743,6 3-CMC (feit 1) en hij heeft de 3-CMC samen met [medeverdachte] vervoerd (feit 2).
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 3 en feit 4.
Op grond van het dossier kan de rechtbank vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij een drugstransport in de periode van 12 tot 17 juni 2024. Zoals reeds is overwogen is op
26 juni 2024 bij verdachte de mobiele telefoon Samsung SM-A042F in beslag genomen, waarvan is vastgesteld dat de telefoon en de daaraan gekoppelde accounts en telefoonnummer aan verdachte toebehoorden. De mobiele telefoon maakt gebruik van het Signal-account met de [gebruikersnaam] , met daaraan gekoppeld het [telefoonnummer] . De verdachte [verdachte] is de gebruiker van dit Signal-account. De chatgesprekken zijn geanalyseerd en naar aanleiding hiervan is een volledig proces van een drugstransport inzichtelijk gemaakt waarbij verdachte de verdovende middelen inkoopt bij ene ‘ [betrokkene 1] ’, het vervolgens laat vervoeren naar Spanje door ene ‘ [betrokkene 2] ’ en het verkoopt en levert aan ene ‘ [betrokkene 3] ’. Op grond van de aangetroffen chatgesprekken is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode betrokken is geweest bij de export van verdovende middelen naar Barcelona. Er zijn aanwijzingen dat het hierbij meer specifiek ging om de export van 3-MMC. Deze aanwijzingen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Zij overweegt in dat verband als volgt. De verhandelde stoffen zijn niet in beslag genomen en zijn dus ook niet nader onderzocht. Verder volgt de rechtbank de raadsman in zijn betoog dat er aanwijzingen zijn in de chatgesprekken waaruit kan worden afgeleid dat de geleverde substantie uiteindelijk anders is dan verwacht, waardoor niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het om 3-MMC gaat. Zo stuurt [betrokkene 3] “Is not the same last one” en “The another one is more stronger”. Vervolgens stuurt [gebruikersnaam] “This is the new one”, “People like this also because they don’t have the sting in the nose and throat” en “You can offer 2 kinds now”. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de door verdachte bestelde tien kilo 3-MMC ook daadwerkelijk 3-MMC betrof, dient verdachte te worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5.
Op 26 juni 2024 is bij verdachte een bruine weekendtas inbeslaggenomen met daarin een geldbedrag van in totaal € 10.030,00.
De vraag is vervolgens of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen het aangetroffen contante geldbedrag en een bepaald misdrijf. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het 6 stappen-arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 [1] . Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs, waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Daarbij moeten de volgende stappen worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van
dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de
herkomst van het voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en
niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank zal het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
De omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen maken dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld hoogst ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen, mede omdat het een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Verder was verdachte op dat moment aangehouden op verdenking van de uitvoer van grote hoeveelheden verdovende middelen. Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit anders is.
Verdachte heeft verklaard dat hij het aangetroffen geldbedrag gewonnen heeft bij het Casino Barcelona. Hij was een aantal keer in het casino geweest waarbij hij grote geldbedragen had gewonnen. De laatste keer was een week of vijf geleden. Verdachte had het geld in contanten in een bruine zak gekregen. Het kon niet op rekening worden gestort. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bij het Casino Barcelona geld heeft gepind en dat hij vervolgens een jackpot heeft gewonnen. Omdat je daar altijd moet tekenen als je geld ontvangt heeft hij daar bewijsstukken van.
Op 14 oktober 2024 is bij het Casino Barcelona informatie opgevraagd over verdachte op grond van een Europees Opsporingsbevel. Hieruit is gebleken dat verdachte op 3 en 7 juni 2024 in het casino is geweest. Verder is gebleken dat verdachte geen klant is met een relevant spelniveau en dat hij geen van belang zijnde winsten heeft verkregen. Tot slot is gebleken dat verkregen prijzen contant of via een bankoverschrijving aan een klant worden betaald.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte geen van belang zijnde winsten heeft verkregen. Verder blijkt dat, anders dan verdachte heeft verklaard, prijzen ook via een bankoverschrijving aan een klant kunnen worden betaald. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte tot op heden geen bewijsstukken heeft aangeleverd die hij voorhanden zou hebben gehad om zijn verhaal te bevestigen. Nu gelet hierop de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geld als niet aannemelijk terzijde moet worden geschoven, is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank acht daarom feit 5, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 10.030,00, wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 29 mei 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht:
- 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), en
- 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),

zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Ten aanzien van feit 2:
op 29 mei 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd,
- 6244,6 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC), en
- 3499 gram 3-Chloormethylcathinon (3-CMC),

zijnde 3-Chloormethylcathinon (3-CMC) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Ten aanzien van feit 5:
op 26 juni 2024 te Eindhoven, van enig geldbedrag, totaal 10.030 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval wel sprake van eendaadse samenloop.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd, omdat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich samen met zijn [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van bijna 10.000 gram 3-CMC. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs, waaronder 3-CMC, schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden. De handel in en het gebruik van drugs gaat bovendien veelal gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad en is kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Daarnaast heeft verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken voor de rechtspraak
is het uitgangspunt bij de uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid tussen de 9.000 en 10.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 46 en 48 maanden.
Het uitgangspunt bij fraude van een geldbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 is een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden.
Persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld. Ook heeft hij eerder een transactie gekregen inzake de Opiumwet. Kennelijk heeft dit alles verdachte er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Eendaadse samenloop.
Zoals hiervoor is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval sprake van eendaadse samenloop ten aanzien van de feiten 1 en 2. Daarom heeft de bewezenverklaring van feit 2 niet tot een verhoging van de voor feit 1 op te leggen straf geleid.
Rol van verdachte.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij de initiatiefnemer is geweest tot het plegen van de onderhavige feiten. Verdachte is weliswaar vrijgesproken voor de feiten 3 en 4 omdat niet zonder enige twijfel kan worden vastgesteld dat het om het verdovende middel 3-MMC ging, maar uit het berichtenverkeer is duidelijk gebleken dat hij zich als initiator en organisator bezighoudt met de handel in verdovende middelen en dat hij in ieder geval heeft geprobeerd bijna tien kilo 3-MMC uit te voeren naar Spanje.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en deze aan de veroordeelde toebehoorden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Spreekt rechtbank vrij van hetgeen onder feit 3 en 4 is ten laste gelegd.

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

in eendaadse samenloop begaan met:

Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 5:
witwassen
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 5:
Een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Beslag.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
€ 1.080,00;
€ 8.050,00;
€ 900,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Jansen, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 13 december 2024.