ECLI:NL:RBOBR:2024:6258

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
01-310660-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging met een terroristisch misdrijf na miscommunicatie

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [2005] en wonende te [adres], heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor bedreiging, zowel primair als subsidiair, met een terroristisch misdrijf. De tenlastelegging was gebaseerd op uitlatingen die de verdachte had gedaan tijdens een gesprek met zijn GGZ-psychiater op 20 november 2023, waarin hij sprak over een spectaculaire show en daarbij schietende bewegingen maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een redelijke vrees voor een daadwerkelijke bedreiging. De verdachte verduidelijkte zijn woorden direct tijdens het gesprek, waardoor de indruk dat hij een aanslag wilde plegen niet langer kon bestaan. De rechtbank concludeert dat er sprake was van miscommunicatie en dat de gedragingen van de verdachte, zowel afzonderlijk als in samenhang, niet als bedreigend kunnen worden gekwalificeerd. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. Tevens wordt het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.310660. [verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.310660.23
Datum uitspraak: 12 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2005] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 februari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 november 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 20 november 2023, te Oss, althans in Nederland,
bezoekers van de [voorstelling 1] , in elk geval één of meer
personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling door (ten overstaan van zijn GGZ psychiater)
onder meer:
- te zeggen dat hij vrijdag tijdens de [voorstelling 1] in het
[evenementenhal] in Den Bosch een spectaculaire show gaat geven,
dat hij gaat knallen en dat hij gaat vuren (waarbij hij schietende /
pistoolbewegingen maakt met zijn handen) en/of
- te zeggen dat hij een martelaar is en/of
- te zeggen dat hij een filmpje op zijn telefoon heeft staan over hoe je

een splinterbom maakt en/of

- (hierbij) zijn tattoo van een [rap-naam] te tonen,

althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking

Feit 1 subsidiair:
hij, op of omstreeks 20 november 2023, te Oss, althans in Nederland, één of meer
personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling en/of met een terroristisch misdrijf, door (ten overstaan van zijn GGZ
psychiater) onder meer:
- te zeggen dat hij vrijdag tijdens de [voorstelling 1] in het [evenementenhal]
[evenementenhal] in Den Bosch een spectaculaire show gaat geven, dat hij gaat knallen en
dat hij gaat vuren (waarbij hij schietende/pistoolbewegingen maakt met zijn
handen) en/of
- te zeggen dat hij een martelaar is en/of
- te zeggen dat hij een filmpje op zijn telefoon heeft staan over hoe je een

splinterbom maakt en/of

- (hierbij) zijn tattoo van een [rap-naam] te tonen,

althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair, dan wel het subsidiair, aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit.
Het oordeel van rechtbank.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Bedreiging en redelijke vrees?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van bedreiging. Voor het primair ten laste gelegde feit is volgens vaste jurisprudentie vereist dat “in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd”. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist dat “in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd een terroristisch misdrijf is en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd”. Voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte de woorden, zoals opgenomen onder de eerste gedachtestreep bij het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit heeft geuit, te weten “ik ga vrijdag een spectaculaire show geven, ik ga hierbij knallen en vuren”, en dat hij daarbij schietende bewegingen heeft gemaakt. Toen de gesprekspartner en behandelend psychiater van verdachte, mevrouw Klarenbeek, doorvroeg over wat verdachte met deze woorden bedoelde, heeft verdachte direct aangegeven dat hij bedoelde dat hij zou gaan vuren met woorden. Vervolgens heeft verdachte gezegd dat hij een gedicht zou gaan opvoeren en dat de show daarna pas echt zou beginnen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heel erg uitkeek naar het optreden en dat zijn opmerking “daarna begint dan pas echt de show” betrekking had op de afterparty die zou gaan plaatsvinden na zijn optreden en de mensen die hij dan zou gaan ontmoeten.
Uit het dossier blijkt dat verdachte een optreden zou gaan verzorgen bij de [voorstelling 1] dat gepland stond voor de vrijdag na het gesprek en dat de rap-naam van verdachte [rap-naam] is. De rechtbank overweegt dat het een algemeen ervaringsfeit is dat het in de rap-wereld veel gaat over wapens en dat het maken van schietbewegingen gebruikelijk is. De rechtbank overweegt dat verdachte in zijn euforische gemoedstoestand bij de psychiater alleen maar beeldend duidelijk heeft willen maken welke show hij op de vrijdag bij de skateshow zou gaan geven. Daarbij heeft verdachte kennelijk niet beseft dat een misverstand zou kunnen ontstaan door de bijkomende omstandigheden, zoals onder andere de psychische problematiek van verdachte, zijn suïcidale gedachten en automutilatie, het kijken van oorlogsfilmpjes en filmpjes over het maken van een splinterbom, het spreken over martelaar en oorlogsextremist en het tonen van zijn [rap-naam] tatoeage. De psychiater heeft verklaard dat zij niet thuis is in die wereld en dat zij onzeker was of zij dit moest melden, maar dat zij er een verkeerd gevoel bij kreeg en vanwege haar verantwoordelijkheid naar anderen de risico’s zo veel mogelijk heeft willen beperken. De rechtbank leidt hieruit af dat het voor de psychater niet evident was dat de uitlatingen als bedreigend moesten worden opgevat. In zoverre overweegt de rechtbank dat er noch objectief, noch subjectief, sprake is geweest van een bedreiging, zoals ten laste is gelegd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van miscommunicatie.
Gezien het gegeven dat verdachte zijn woorden direct in het gesprek met zijn psychiater heeft verduidelijkt en dat met deze gegeven verduidelijking niet langer de indruk kon zijn dat hij een aanslag wilde plegen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een bedreiging zoals ten laste gelegd omdat er geen sprake was van een redelijke vrees zoals deze voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van hetgeen hem onder de eerste gedachtestreep voor zowel het primaire als het subsidiaire feit ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de overige gedachtestrepen is de rechtbank van oordeel dat deze zodanig algemeen en weinig concreet zijn dat deze gedragingen, zowel afzonderlijk als in samenhang met elkaar bezien, evenmin een bedreiging kunnen vormen, noch tot de vereiste redelijke vrees hebben geleid.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen van de ten laste gelegde gedragingen van verdachte een bedreiging opleveren en voldoen aan het vereiste van de redelijke vrees die zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit benodigd is, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. J. Vos en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2024.