ECLI:NL:RBOBR:2024:6203

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
01.138492.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling van een ambtenaar door verdachte met vleesvork

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 april 2024 in Nuenen een politieman heeft aangevallen met een vleesvork. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment in een psychotische toestand verkeerde, de politieman heeft geprobeerd te doden door meermalen met de vleesvork in zijn richting te steken. Daarnaast heeft zij de politieman mishandeld door hem in zijn been te bijten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van bedreiging met een taser, omdat het gebruik daarvan niet is geëigend om de dood of zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en heeft haar ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, de politieman, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 15 juli en 26 november 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.138492.24
Datum uitspraak: 10 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ca op [1990] ,
adres: [adres] ,
thans verblijvende in Spanje op een onbekend adres.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juli 2024 en 26 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen namens verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
zij op of omstreeks 21 april 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen ca
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, een ambtenaar,
[slachtoffer]
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een vleesvork, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 april 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen ca
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een
ambtenaar,
[slachtoffer]
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, met een vleesvork, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de richting van de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
T.a.v. feit 2:
zij op of omstreeks 21 april 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen ca,
een ambtenaar, [slachtoffer] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door in een been van die [slachtoffer] bijten;
T.a.v. feit 3:
zij op of omstreeks 21 april 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen ca
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een geactiveerde taser, althans een taser die aan staat, (dreigend) te tonen aan en/of te richten en/of af te laten gaan op/naar die [slachtoffer] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 21 april 2024 meldden twee getuigen dat zij in het bos aan de Heerendonk te Nuenen een verwarde vrouw hadden aangetroffen. In de middag rond 15:08 uur zag de politiehelikopter de omschreven vrouw aan de rand van het bos lopen. De politie ging ter plaatse en trof daar verdachte aan. Verbalisant [slachtoffer] , die een bodycam droeg, trof verdachte als eerste aan. Nadat verdachte op [slachtoffer] was afgevlogen, raakte hij met haar in een worsteling. Verdachte hield daarbij een vleesvork in haar hand vast. Verdachte heeft toen met die vleesvork in de richting van [slachtoffer] bewogen en heeft [slachtoffer] in zijn been gebeten. Op enig moment heeft verdachte ook het stroomstootwapen van [slachtoffer] in handen gekregen en heeft deze op [slachtoffer] gericht en daarbij één cassette afgeschoten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert, op gronden zoals weergegeven in het schriftelijke requisitoir, tot bewezenverklaring van feit 1, primair (poging doodslag), feit 2 (mishandeling) en feit 3 (bedreiging).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet betwist wordt dat verdachte met een vleesvork in de richting van politieman [slachtoffer] heeft bewogen. Evenwel is niet vast te stellen dat zij dat zes keer heeft gedaan zoals door verbalisant [slachtoffer] is verklaard. De vork lijkt daarnaast redelijk bot en de vraag is dan ook hoe groot de kans is dat je er iemand mee dood zou kunnen steken. Die kans moet immers aanmerkelijk zijn.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 1, subsidiair, te weten een ‘poging tot zware mishandeling’.
De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van feit 2 en feit 3 eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht het onder feit 1, primair en feit 2 aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverweging t.a.v. feit 1, primair.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de bewezen verklaarde handelswijze van verdachte, namelijk het meermalen met een vleesvork in de richting van de nek en/of hals van het slachtoffer bewegen, is te kwalificeren als opzettelijk handelen gericht op de dood.
Verdachte heeft – in de kern weergeven – verklaard dat zij de vleesvork mee had genomen vanuit het huis van haar schoonouders, zodat zij zich kon verdedigen wanneer iemand haar aan zou vallen. Ze heeft die vleesvork gepakt toen de politieman bij haar stond. Ze wilde niet met hem mee en probeerde hem weg te krijgen. Daarbij heeft ze een steekbeweging richting de politieman gemaakt.
Door verbalisant [slachtoffer] is op ambtsbelofte verklaard, dat verdachte zich hevig verzette en dat zij gedurende de onderlinge worsteling met de vleesvork, meer dan éénmaal, stekende bewegingen in de richting van zijn nek/hals maakte. Hoewel de stekende bewegingen door verdachte niet goed op beeld zijn te zien, ondersteunen de beelden van de bodycam die [slachtoffer] droeg vele andere onderdelen van zijn verklaring.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte de bedoeling had verbalisant [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank van ‘boos opzet’ geen sprake is.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het intreden van de dood – aanwezig is als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden als direct gevolg van het handelen van verdachte.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het intreden van de dood van het slachtoffer hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Het zal in ieder geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het steken met een vleesvork in de richting van de nek en/of hals van een ander brengt naar algemene ervaringsregels en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, de aanmerkelijke kans met zich dat vitale delen van het lichaam van de ander worden geraakt en dat de persoon ten gevolge daarvan komt te overlijden. In de nek en hals bevinden zich immers allerlei vitale delen, zoals (hals)slagaders en het ruggenmerg. Indien deze vitale delen met een scherp en/of puntig worden geraakt/doorboord, kan dat snel tot dodelijk letsel leiden.
De uiterlijke verschijningsvorm in combinatie met het gegeven dat de verdachte meermaals met een vleesvork van ongeveer 30 centimeter lang met kracht richting de nek/hals van het slachtoffer heeft gestoken, maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust is geweest van die aanmerkelijke kans dat haar handelen de dood van het slachtoffer teweeg kon brengen en zij die kans ook op de koop toe heeft genomen.
Contra-indicaties waaruit zou moeten worden afgeleid dat verdachte niet de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer bestond. Dat betekent dat de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 21 april 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, een ambtenaar, [slachtoffer] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vleesvork, in de richting van de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
T.a.v. feit 2:
op 21 april 2024 te Nuenen, gemeente Nuenen ca, een ambtenaar, [slachtoffer] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door in een been van die [slachtoffer] bijten.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Vrijspraak feit 3.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het gebruik van een taser in beginsel niet geëigend is om de dood of zwaar lichamelijk letsel teweeg te brengen. Van omstandigheden die dat in de onderhavige zaak anders zouden kunnen maken, is niet gebleken. Zo heeft verdachte geen (begeleidende) uitingen gedaan, die op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen duiden. Anders dan de officier van justitie stelt, maakt de mogelijke aanwezigheid van een vleesvork in de nabijheid van verdachte dit niet anders. Uit het dossier volgt dat op het moment dat verdachte de taser in handen krijgt en richt op [slachtoffer] , [slachtoffer] de vleesvork al uit handen van verdachte heeft getrokken en weggegooid in de bossen. Na het incident moest er een speurhond aan te pas komen om de vleesvork te lokaliseren. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van zodanige omstandigheden dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard gelet op het advies van de psycholoog.
Standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich wat betreft de strafbaarheid van verdachte aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van de verdachte in het bijzonder acht geslagen op het over verdachte opgestelde Pro Justitia rapport van drs. C. Moerland, gezondheidspsycholoog, van 12 juli 2024.
In dit psychologisch onderzoek wordt onder meer – verkort en zakelijk weergegeven - het volgende gesteld.
Betrokkene heeft volledige medewerking verleend aan dit onderzoek.Er was voorafgaand en tijdens de delict situatie sprake van een kortdurende psychotischestoornis met auditieve hallucinaties en achterdochtige gekleurde waanbelevingen m.b.t. depolitie. Inmiddels is deze stoornis in remissie.Van het voorgaande was sprake op het moment dat het tenlastegelegde zich voordeed(mits bewezen geacht).De eventuele ziekelijke stoornis, verstandelijke handicap en/of psycho-geriatrische aandoening beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.Het is aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het voorvallen van het tenlastegelegdein psychotische toestand verkeerde, waarbij zij angstige waanbelevingen had t.o.v. haarsociale omgeving en t.o.v. de politie in het bijzonder, waarbij ook auditieve hallucinatiesin de vorm van stemmen optraden, en dat deze pathologie/geestestoestand haar denken,voelen en handelen op dat moment volledig heeft bepaald.Geadviseerd wordt betrokkene de feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie van de psycholoog wordt gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de bevindingen en het advies van de psycholoog daarom over.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte ten tijde van het plegen van beide bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het handelen van de verdachte werd op dat moment volledig gestuurd door haar stoornis, waardoor de verwijtbaarheid van haar gedragingen is komen te vervallen. Deze omstandigheid sluit de strafbaarheid van de verdachte uit. De rechtbank acht de verdachte dan ook niet strafbaar en zal haar ontslaan van alle rechtsvervolging.

Geen straf of maatregel.

Omdat de verdachte niet strafbaar wordt bevonden aan de bewezenverklaarde feiten, kan de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een straf. Immers, voor strafoplegging is het noodzakelijk dat de verdachte (tenminste) enig verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank zal evenmin overgaan tot het opleggen van een (strafrechtelijke) maatregel, zoals bijvoorbeeld de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs) of een zorgmachtiging. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het Pro Justitia rapport, waarin de psycholoog de kans op recidive bij de verdachte als laag inschat. De psycholoog wijst hierbij op het feit dat de psychische ontregeling zeer ongebruikelijk was voor verdachte en dat deze een gevolg was van een samenloop van uitzonderlijke en ingrijpende omstandigheden.
Verdachte is bereid om hulp te aanvaarden bij het verwerken van haar ervaringen en het verbeteren van haar situatie, hetgeen kan voorkomen dat zich opnieuw een spanningsopbouw en ontregeling zal voordoen. Er zijn voorts veel beschermende factoren, zoals een normale intelligentie, een hechte band in de kindertijd en verdachte heeft de beschikking over empathisch vermogen, er zijn geen coping problemen en ook geen problemen op het gebied van zelfcontrole. Zij heeft aangegeven zelf actief hulp te gaan zoeken.
Een behandeling kan, aldus de psycholoog, op vrijwillige basis en bij een GGZ-instelling plaatsvinden. Verdachte lijkt hiervoor, zoals de rechtbank ook ter zitting begrepen heeft via de raadsman, gemotiveerd en heeft al stappen ondernomen om in Spanje hulp te zoeken van een psycholoog.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog met betrekking tot het gevaar voor herhaling over en oordeelt – zoals eveneens door de officier van justitie is gevorderd, waarbij de raadsman zich heeft aangesloten – dat aan de verdachte evenmin een strafrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet door verdachte, maar door de werkgever van het slachtoffer betaald dient te worden. De risico’s van het omgaan met verwarde mensen dient voor rekening van de Nederlandse Staat te komen, meer specifiek de politieorganisatie als zijnde de werkgever van de benadeelde partij.
Beoordeling.
Artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, een zorgmachtiging (als bedoeld in de Wet forensische zorg) wordt afgegeven, of artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (de zogenaamde schuldig verklaring zonder straf) wordt toegepast. Omdat in dit geval ontslag van alle rechtsvervolging zal volgen en geen van het voorgaande van toepassing is, is aan de voorwaarde voor ontvankelijkheid niet voldaan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
45, 57, 287, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Acht het tenlastegelegde onder feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. M.I. Fedorova, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 10 december 2024.