In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 11 december 2024 een tussenuitspraak gedaan in een aantal incidenten. De zaak betreft een geschil tussen de vennootschap onder firma V.O.F. ST. [A] en de gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De hoofdzaak draait om een overeenkomst uit juli 2020, waarbij V.O.F. [B] dakplaten zou leveren en monteren voor [A]. Na de montage zijn er problemen met lekkage geconstateerd, wat heeft geleid tot een verzoek van [A] aan V.O.F. [B] om het dak te herstellen. Na herhaaldelijke problemen heeft [A] de vordering tot nakoming omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding, met een geraamd bedrag van € 19.791,24 voor herstelkosten.
In de incidenten heeft [gedaagde 1] primair gevorderd dat de rechtbank zichzelf onbevoegd verklaart, omdat de totale kosten van de overeenkomst naar zijn mening onder de € 25.000,00 blijven. De rechtbank heeft dit verweer afgewezen, omdat de vordering van [A] in de hoofdzaak, inclusief bijkomende kosten, de grens van € 25.000,00 overschrijdt. Daarnaast heeft [gedaagde 1] een vordering tot niet-ontvankelijkheid ingediend, stellende dat er sprake is van contractsovername, maar ook deze vordering is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat dit een verweer is dat in de hoofdzaak moet worden beoordeeld.
Tot slot heeft [gedaagde 1] verzocht om de producent van de dakplaten, Isopan Deutschland GmbH, in vrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat het nog niet zeker is dat er een deskundigenrapport zal komen, wat een voorwaarde is voor de vrijwaringsvordering. De rechtbank heeft de kosten van de incidenten aan de zijde van [A] begroot op € 792,00, te betalen door de gedaagden. De zaak zal op 8 januari 2025 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.