In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de inschrijving van een minderjarige op een basisschool. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté, verzocht om toestemming om zijn dochter, [de minderjarige], in te schrijven op basisschool [A] in [plaats 1]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.B. Leerkotte, voerde verweer en stelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de rechtbank eerder, op 1 februari 2023, al had beslist over een vergelijkbaar verzoek. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vader beoordeeld en geconcludeerd dat artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing is op deze beschikking. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige een hernieuwde beoordeling van de schoolkeuze rechtvaardigen, ondanks dat er geen gewijzigde omstandigheden waren sinds de eerdere beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2024 is de zaak besproken. De vader heeft zijn zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige] op basisschool [C], waar zij sinds maart 2023 naar school gaat. Hij heeft aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in deze school en heeft praktische bezwaren aangevoerd met betrekking tot de schoolgang van zijn dochter. De moeder daarentegen betwistte de noodzaak van een schoolwisseling en stelde dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt op [C].
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is om op [C] te blijven. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. F. Douwenga, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.