ECLI:NL:RBOBR:2024:6151

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/01/406843 / FA RK 24-3035
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving school in het kader van gezagskwesties tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de inschrijving van een minderjarige op een basisschool. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté, verzocht om toestemming om zijn dochter, [de minderjarige], in te schrijven op basisschool [A] in [plaats 1]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.B. Leerkotte, voerde verweer en stelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de rechtbank eerder, op 1 februari 2023, al had beslist over een vergelijkbaar verzoek. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vader beoordeeld en geconcludeerd dat artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing is op deze beschikking. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige een hernieuwde beoordeling van de schoolkeuze rechtvaardigen, ondanks dat er geen gewijzigde omstandigheden waren sinds de eerdere beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2024 is de zaak besproken. De vader heeft zijn zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige] op basisschool [C], waar zij sinds maart 2023 naar school gaat. Hij heeft aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in deze school en heeft praktische bezwaren aangevoerd met betrekking tot de schoolgang van zijn dochter. De moeder daarentegen betwistte de noodzaak van een schoolwisseling en stelde dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt op [C].

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is om op [C] te blijven. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. F. Douwenga, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/406843 / FA RK 24-3035
Uitspraak : 25 oktober 2024
Beschikking over vervangende toestemming voor inschrijving school in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de vader,
advocaat mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de moeder,
advocaat mr. A.M.B. Leerkotte.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de vader, ontvangen op 23 juli 2024; en
  • het verweerschrift van de moeder.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 oktober 2024. Verschenen zijn:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat; en
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [naam minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [de minderjarige] ).
2.2.
Bij tussenbeschikking van 1 februari 2023 heeft deze rechtbank het verzoek van de vader afgewezen om hem vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [de minderjarige] op basisschool [A] dan wel basisschool [B] in [plaats 1] .
2.3.
Bij beschikking van 5 april 2024 heeft deze rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld en de volgende zorgregeling:
- [de minderjarige] verblijft iedere maandag uit school tot woensdagochtend naar school
bij de vader;
  • de weekenden worden zo gedeeld dat [de minderjarige] om-en-om een weekend bij de vader verblijft van vrijdag na school tot maandagochtend voor school;
  • de wisselmomenten vinden op school plaats.
2.4.
[de minderjarige] gaat sinds maart 2023 naar basisschool [C] in [plaats 2] (“ [C] ”).
2.5.
[de minderjarige] heeft een oudere (half)zus, [naam (half)zus] , die op [geboortedatum] is geboren uit een eerdere relatie van de moeder. [naam (half)zus] woont bij de moeder en gaat naar [C] .
2.6.
[de minderjarige] heeft een jonger (half)zusje, [naam (half)zusje] , die op [geboortedatum] is geboren uit het huwelijk van de vader en zijn vrouw. [naam (half)zusje] woont bij de vader en zijn vrouw in [plaats 1] . Zij gaat naar de kinderopvang in het gebouw waar basisschool [A] in [plaats 1] is gevestigd (“ [A] ”). Ook staat zij ingeschreven bij [A] voor wanneer zij vier jaar oud wordt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming om [de minderjarige] in te mogen schrijven bij [A] te [plaats 1] , zodat zij per januari 2025 (direct na de kerstvakantie) subsidiair per de start van het
schooljaar dat [de minderjarige] aan groep 3 begint, kan starten op [A] .
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid en veroordeling van de vader in de (onnodige) kosten van de procedure. Subsidiair concludeert zij tot afwijzing van het verzoek van de vader.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid van de vader
4.1.
De moeder voert als meest verstrekkende verweer dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Daartoe stelt de moeder dat de rechtbank bij tussenbeschikking van
1 februari 2023 al op het verzoek van de vader heeft beslist, zodat sprake is van een verkapt hoger beroep. Daarnaast is geen sprake van een wijziging van omstandigheden sinds die tussenbeschikking of ondertekening van het ouderschapsplan. Dat ouderschapsplan is in september 2023 door partijen ondertekend. Daarin hebben partijen de schoolkeuze op de volgende wijze vastgelegd:
“Schoolkeuze
3.12
Een keuze voor een (type) school maken de ouders gezamenlijk. De beide ouders zullen [de minderjarige] afhankelijk van haar leeftijd en de omstandigheden betrekken bij deze keuze. Ten tijde van de ondertekening van dit ouderschapsplan gaat [de minderjarige] naar basisschool [C] te [plaats 2] .
4.2.
De vader betwist dat bij die tussenbeschikking en bij ondertekening van het ouderschapsplan rekening is gehouden met de omstandigheden die hij nu aan zijn verzoek ten grondslag legt.
4.3.
De rechtbank begrijpt het verweer van de moeder over verkapt hoger beroep zo dat de moeder vindt dat de tussenbeschikking van 1 februari 2023 bindende kracht heeft tussen partijen. De rechtbank zal dit verweer beoordelen aan de hand van artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. De wet spreekt dus van een vonnis en niet van een beschikking. In zijn algemeenheid wordt aangenomen dat beschikkingen ook gezag van gewijsde kunnen hebben op grond van artikel 236 Rv, maar dat dit afhangt van het type beschikking of de concrete zaak.
4.4.
De tussenbeschikking van 1 februari 2023 en het verzoek van de vader in onderhavige procedure zien op een geschil tussen de ouders over de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De rechtbank heeft ruim een jaar geleden het verzoek van de vader tot verlening van vervangende toestemming voor de schoolinschrijving van [de minderjarige] op [A] afgewezen. [de minderjarige] is nu vier jaar oud, wat betekent dat zij zich in een levensfase bevindt waarin zij zich snel ontwikkelt. Hierdoor is de belangenafweging die aan de tussenbeschikking van 1 februari 2023 ten grondslag is gelegd een momentopname geweest. Mede in het belang van [de minderjarige] moet een hernieuwde belangenafweging voor een schoolkeuze kunnen plaatsvinden. Dit maakt dat de tussenbeschikking geen bindende kracht heeft tussen partijen in deze procedure. Het staat de vader dus vrij om het verzoek over de schoolinschrijving van [de minderjarige] op [A] ter beoordeling aan de rechter voor te leggen.
4.5.
Gelet op het verweer van de moeder, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of de vader voor zijn ontvankelijkheid moet stellen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dat is niet het geval. Artikel 1:253a lid 4 BW (in samenhang gelezen met artikel 1:377e BW) vereist namelijk niet dat de verzoeker moet stellen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden om ontvankelijk te zijn in een verzoek om vervangende toestemming voor een schoolinschrijving. Ook op andere plekken in de wet of in de jurisprudentie wordt die eis niet gesteld.
4.6.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het verweer van de moeder over de ontvankelijkheid van de vader passeert en vaders verzoek inhoudelijk zal beoordelen.
Vervangende toestemming voor inschrijving op [A]
4.7.
Ter onderbouwing van zijn verzoek, stelt de vader onder meer dat hij geen vertrouwen meer heeft in [C] . Hij maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en de manier waarop hij (en zijn vrouw) op [C] wordt (worden) behandeld. Het verlies van vertrouwen komt bijvoorbeeld doordat [C] signalen niet oppakt, gemaakte afspraken schendt en geen ondersteuning voor [de minderjarige] inzet om haar te helpen bij de loyaliteitsproblematiek door de conflictsituatie tussen de ouders. De vader heeft wel vertrouwen in [A] . Die school is beter ingericht op het bieden van passende begeleiding voor het individuele kind. Hiernaast kleven er praktische bezwaren aan de schoolgang van [de minderjarige] op [A] . Het is bijvoorbeeld planningstechnisch onhandig dat [de minderjarige] en [naam (half)zusje] naar een andere locatie gaan. Voor de moeder spelen die planningsproblemen niet meer, omdat [naam (half)zus] inmiddels zelf naar school kan en haar klas in een ander pand zit dan de klas van [de minderjarige] .
4.8.
De moeder betwist dat het in het belang van [de minderjarige] is om van school te wisselen. Volgens de moeder ontwikkelt [de minderjarige] zich goed op [C] en heeft zij het daar naar haar zin, zodat een schoolwisseling een onnodige ingrijpende gebeurtenis is in het leven van [de minderjarige] . De moeder is ook niet bekend met de voorbeelden waaraan de vader zijn verlies van vertrouwen in [C] ontleent. Verder betwist de moeder dat voor haar de planningsproblemen niet (meer) gelden.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). De gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders brengt mee dat de ene ouder voor de inschrijving van het kind op een basisschool toestemming van de andere ouder nodig heeft. Als de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij zo’n beslissing moet de rechter alle omstandigheden in acht nemen en alle belangen afwegen, waaronder het belang van het kind.
4.10.
De rechtbank is, gelijk aan het advies van de raad, van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om nu van school te wisselen. Weliswaar geeft de vader aan dat hij geen vertrouwen meer heeft in [C] , maar nergens blijkt uit dat dat verlies van vertrouwen objectief gerechtvaardigd is. Voor zover sprake is van loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige] , is het niet aan de school om daarvoor hulpverlening te bieden. Het is de verantwoordelijkheid van beide ouders om de loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige] weg te nemen en eventueel daarvoor specialistische hulpverlening in te schakelen. De rechtbank heeft verder begrip voor de praktische problemen waar de vader sinds de komst van [naam (half)zusje] tegenaan loopt, maar die problemen wegen niet zwaarder dan het belang van [de minderjarige] om op dit moment niet van school te wisselen. [de minderjarige] heeft al het nodige meegemaakt in haar jonge leven, zoals de echtscheiding van haar ouders en meerdere verhuizingen. Verder blijkt uit de overgelegde schoolrapporten van [de minderjarige] dat het goed met haar gaat op [C] , dat zij vrolijk op school komt en aansluiting vindt bij andere kinderen. Dit positieve beeld van [de minderjarige] op school bestaat ondanks de conflictsituatie tussen de ouders. [C] lijkt een veilige haven voor [de minderjarige] te zijn waar zij zich goed ontwikkelt. Het is in het belang van [de minderjarige] dat die veilige haven blijft bestaan, eens te meer nu de ouders nog steeds in een conflictsituatie zitten en tot op heden niet in staat zijn gebleken daarin een verandering te brengen. Om voorgaande redenen wijst de rechtbank het verzoek van de vader af.
Proceskosten
4.11.
Anders dan de moeder, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Op grond van artikel 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en in lijn met vaste rechtspraak wordt in zaken tussen ex-partners in het algemeen besloten tot compensatie van de kosten van de procedure. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek van de vader af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Douwenga, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 25 oktober 2024.
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.