ECLI:NL:RBOBR:2024:6119

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
01/054804-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroorzaken verkeersongeval met lichamelijk letsel onder invloed van alcohol en verlaten plaats ongeval

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2024 in Heeswijk-Dinther een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, was onder invloed van alcohol (685 microgram per liter uitgeademde lucht) en heeft een fietser aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot het ongeval. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat het slachtoffer letsel had opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan eendaadse samenloop van feiten, waaronder het veroorzaken van een ongeval onder invloed van alcohol en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaren, waarvan een deel voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn kinderen en de impact van het ongeval op zijn leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.054804.24
Datum uitspraak: 06 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Heeswijk-Dinther, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto Opel Combo), daarmede rijdende over de weg, de Rodenburgseweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte is rijdende over de Rodenburgseweg (in de richting van de Beukendreef),
terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 bleek het alcoholgehalte van zijn adem 685 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn),
ter hoogte van de kruising van de Rodenburgseweg met Duyfhuys naar de linkerzijde van de weg uitgeweken en/of aan de linkerzijde langs de drempel/verkeersdruppel/verhoging gereden en/of
(vervolgens) op de rijbaan bestemd voor het verkeer in tegengestelde richting gaan rijden,
waardoor verdachte met zijn bedrijfsauto (frontaal) tegen een hem tegemoetkomende fietser is gebotst/gereden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], (zijnde die fietser) zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond op zijn hoofd en/of hoofdtrauma en/of hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
T.a.v. feit 2:
hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Heeswijk-Dinther, op/aan de Rodenburgseweg, op of omstreeks 11 februari 2024,
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander (te weten [slachtoffer]), letsel was toegebracht en/of
een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Heeswijk-Dinther, althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto Opel Combo), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 685 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol, per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen, waardoor aan het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De officier van justitie heeft gevorderd ook het ten laste legde onder feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een veroordeling voor feit 1 kan volgen, in die zin dat sprake is geweest van onvoorzichtig handelen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is van roekeloosheid of zeer onvoorzichtig handelen. Verdachte heeft – door aan de linkerzijde langs een verkeersdrempel te rijden – niet in ernstige mate een verkeersregel geschonden. Het is daar gebruikelijk om uit te wijken naar de andere weghelft om de verkeersdrempel op een lager punt te passeren. Ter ondersteuning heeft de raadsvrouw foto’s overgelegd van auto’s, waarvan de bestuurders dit op dezelfde wijze doen. Ook zonder alcohol zou verdachte de drempel aan de linkerzijde gepasseerd hebben. Verdachte heeft het slachtoffer niet gezien, waarbij het de vraag is hoe goed zichtbaar het slachtoffer was. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, dat verdachte beter had moeten opletten, maar dat geen sprake is geweest van roekeloosheid of zeer onvoorzichtig handelen.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 2. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar feitelijk de plaats van het ongeval heeft verlaten, maar dat hij niet het opzet had om vaststelling van zijn identiteit te bemoeilijken of om te ontkomen aan aansprakelijkheid of strafvervolging. Verdachte is niet meteen doorgereden, maar hij is uitgestapt en heeft geprobeerd het slachtoffer te helpen. Het slachtoffer stuurde hem weg, waarna verdachte heeft gezegd ‘ik kom zo terug’ en naar huis is gegaan, een paar 100 meter verderop. Verdachte heeft zijn auto, zonder de schade te verhullen, op de oprit geparkeerd en zag vanaf daar dat het slachtoffer werd geholpen.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen over het bewijs
T.a.v. feit 1:
Juridisch kader schuld
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van een verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Beoordeling
Alcohol
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte tijdens de aanrijding onder invloed was van alcohol. Uit het ademonderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte van zijn adem 685 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was, vergelijkbaar met 1,5 à 1,6 promille en meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid.
Verkeersdrempel
Op de kruising van de Rodenburgseweg met Duyfhuys is een verkeersdrempel gelegen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte aan de linkerzijde langs deze drempel is gereden, op de rijbaan bestemd voor het verkeer in tegengestelde richting.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte daarmee niet in ernstige mate een verkeersregel heeft geschonden, nu het daar voor automobilisten gebruikelijk is om uit te wijken naar de andere weghelft om de verkeersdrempel op een lager punt te passeren. Gelet op de ligging van de verkeersdrempel, zoals blijkt uit de situatieschets in het dossier, en hetgeen de raadsvrouw daaromtrent heeft aangevoerd, acht de rechtbank niet uitgesloten dat een betoog dat het links passeren van de drempel onder bepaalde omstandigheden, in elk geval met vrij zicht, bij daglicht en nuchter, geen ernstige schending van een verkeersregel oplevert, mogelijk zou kunnen slagen. In de onderhavige omstandigheden echter, waarbij verdachte deze verkeersregel onder invloed van alcohol en in de nacht heeft geschonden, is dat naar het oordeel van de rechtbank anders. Verdachte had juist extra voorzichtig moeten zijn en alle verkeersregels stipt moeten naleven, zodat naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake is van het in ernstige mate schenden van een verkeersregel. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte twee ernstige verkeersfouten heeft gemaakt. Verdachte is in de nacht, terwijl hij onder invloed was van alcohol, waarbij sprake was van drie keer de toegestane hoeveelheid, als bestuurder van een bestelauto, op een weg binnen de bebouwde kom, aan de linkerzijde langs een drempel gereden en is op de rijbaan voor het verkeer in tegengestelde richting gaan rijden, waardoor hij met zijn bedrijfsauto (frontaal) tegen een hem tegemoetkomende fietser is gereden. Verdachte heeft het slachtoffer niet opgemerkt. Het antwoord op de vraag of het slachtoffer goed zichtbaar was – het slachtoffer heeft verklaard dat zijn fietsverlichting aan stond en dit wordt noch ondersteund noch weerlegd door andere bewijsmiddelen – doet niet af aan de verkeersfouten die verdachte heeft gemaakt.
Gelet op de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de WVW, in die zin dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Juridisch kader zwaar lichamelijk letsel
Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit de bewijsmiddelen dienen de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te blijken.
Beoordeling
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij een wond op zijn hoofd had en een hersenschudding. Gelet op de aard van het letsel en de omstandigheid dat niet is gebleken dat medisch ingrijpen, zoals een operatie, noodzakelijk was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is wel van oordeel dat sprake is van lichamelijk letsel, waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het slachtoffer heeft namelijk verklaard dat hij de eerste zes weken na het ongeval niet heeft kunnen werken en sporten.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.
T.a.v. feit 2:
De rechtbank overweegt dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte na het ongeval is gestopt, dat hij is uitgestapt en dat hij naar het slachtoffer is toegelopen. Ook staat vast dat het slachtoffer en verdachte vervolgens kort met elkaar hebben gesproken, waarna verdachte in zijn auto is gestapt en naar huis is gereden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op dat moment de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer letsel was toegebracht en terwijl hij daarbij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, immers waren er toen nog geen omstanders die zich over het slachtoffer ontfermden. Dat het slachtoffer met zijn bewoordingen duidelijk maakte dat hij de bemoeienis van verdachte niet op prijs stelde of dat verdachte niet de intentie had om vaststelling van zijn identiteit te bemoeilijken of om te ontkomen aan aansprakelijkheid of strafvervolging doet aan een bewezenverklaring niets af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank zal bij de strafoplegging wel rekening houden met de omstandigheid dat geen sprake is van een klassiek geval van doorrijden na een ongeval.
T.a.v. feit 3:
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 11 februari 2024 te Heeswijk-Dinther, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto Opel Combo), daarmede rijdende over de weg, de Rodenburgseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt: verdachte is rijdende over de Rodenburgseweg (in de richting van de Beukendreef), terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 bleek het alcoholgehalte van zijn adem 685 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn),
ter hoogte van de kruising van de Rodenburgseweg met Duyfhuys aan de linkerzijde langs de drempel gereden en op de rijbaan bestemd voor het verkeer in tegengestelde richting gaan rijden, waardoor verdachte met zijn bedrijfsauto (frontaal) tegen een hem tegemoetkomende fietser is gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], (zijnde die fietser), zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
T.a.v. feit 2:
als degene door wiens gedraging (als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Heeswijk-Dinther, op de Rodenburgseweg, op 11 februari 2024, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]), letsel was toegebracht en een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
T.a.v. feit 3:
op 11 februari 2024 te Heeswijk-Dinther, als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto Opel Combo), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 685 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen
  • een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de richtlijn van het openbaar ministerie, die voor feit 1 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren inhoudt.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte schuldbewust is, dat hij zich eerlijk en kwetsbaar heeft opgesteld en dat hij nadien actief contact heeft gezocht met het slachtoffer. De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het opleggen van een taakstraf. De raadsvrouw heeft verzocht het onvoorwaardelijke gedeelte van de ontzegging van de rijbevoegdheid gelijk te laten zijn aan de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest en daarnaast een fors voorwaardelijk deel op te leggen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een eigen bedrijf heeft en dat hij zijn werkzaamheden niet kan uitoefenen zonder rijbewijs. Verdachte zal dan met zijn bedrijf moeten stoppen.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat het ongeval een enorme impact heeft gehad op verdachte. Verdachte heeft zich grote zorgen gemaakt over de toestand van het slachtoffer en barstte tijdens het verhoor in huilen uit toen hij hoorde dat het naar omstandigheden goed ging met het slachtoffer. Verdachte was paniekerig en angstig. Hij schaamde zich tegenover zijn zoons en hij durfde het dorp niet in om boodschappen te doen. Er is sprake van zelfstraffing. Verdachte heeft regelmatig contact opgenomen met het slachtoffer en heeft hem een blanco cheque gegeven om te gaan eten met zijn gezin, hetgeen het slachtoffer ook heeft gedaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een bedrijfsauto, terwijl hij op de verkeerde weghelft reed en onder invloed was van alcohol, in de bebouwde kom een aanrijding veroorzaakt met een tegemoetkomende fietser, waardoor aan die fietser lichamelijk letsel is toegebracht. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat het ongeval veel impact op hem en zijn gezin heeft gehad. Het slachtoffer heeft zes weken niet kunnen werken en sporten. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval en rijden onder invloed van alcohol.
De rechtbank neemt voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 3 – het veroorzaken van een ongeval en het rijden onder invloed – eendaadse samenloop aan als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feitelijkheden, die zien op het onder invloed van alcohol veroorzaken van een verkeersongeval, zijn strafbaar op grond van artikel 6 en 8 van de WVW en leveren in die mate een samenhangend, min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen – bescherming van de verkeersveiligheid – in grote mate overeenkomt.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening mee dat verdachte schuldbewust is, zich heel erg schaamt voor wat hij heeft gedaan, en oprecht berouw heeft getoond. Ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval en de gevolgen verdachte nog steeds zeer bezighouden en emotioneren. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte contact heeft onderhouden met het slachtoffer en zijn bezorgdheid om hem heeft getoond. Tot slot houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs en de zorg draagt voor twee bij hem wonende kinderen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor een overtreding van artikel 6 van de WVW, waarbij sprake is van ernstige schuld en lichamelijk letsel (tijdelijke ziekte) en gebruik van alcohol waarbij het ademalcoholgehalte hoger is dan 570 µg/l, is een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Voor een overtreding van artikel 7 van de WVW zijn geen oriëntatiepunten.
Gelet op de ernst van de feiten en gelet op de oriëntatiepunten is een forse straf naar het oordeel van de rechtbank in beginsel op zijn plaats. Gelet op de strafmatigende omstandigheden zal de rechtbank echter afwijken van de oriëntatiepunten en ook een iets andere straf opleggen dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zijn bedrijf kan blijven uitoefenen en zal daarom geen langere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan de tijd die het rijbewijs al ingehouden is geweest. Nu de rechtbank het persoonlijk belang van verdachte ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid zwaarder laat wegen dat het strafrechtelijke belang, zal de rechtbank wel een taakstraf van langere duur opleggen dan de gevorderde taakstraf.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet (naar behoren) verricht.
Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van de feiten te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
Tot slot acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren (720 dagen) wordt opgelegd. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettend karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht. De tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest (52 dagen) zal daarop in mindering worden gebracht. De rechtbank zal het overige gedeelte van deze straf (668 dagen) voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57 Wetboek van Strafrecht
6, 7, 8, 175, 176, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 en 3:
eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (685 µg/l)
T.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onder a en c, van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een
taakstrafvoor de duur van
200 urensubsidiair 100 dagen hechtenis.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
720 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994 waarvan
668 dagen voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.A.E.M. Rampaart en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 06 december 2024.