Uitspraak
1.[eiser 1] ,
ARAG SE,
eisende partijen,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de conclusie van antwoord, met tevens een incidentele vordering, met producties 1-11
- de conclusie van repliek, tevens antwoord op de incidentele vordering, met producties 1-18
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
- Na de mishandeling is hij kort op de oprit gaan liggen omdat hij duizelig was, hij bloedde uit zijn mond en had diverse verwondingen aan zijn lichaam, waaronder een flinke bult op zijn hoofd (‘een flink ei achter zijn rechteroor’), een pijnlijk en piepend rechteroor, hij hoorde minder, het zicht in het rechteroog was verminderd en door de val had hij een pijnlijke rechterheup.
- Op de dag van de mishandeling heeft hij de huisartsenpost bezocht, en daarna ook onder andere op 23 april, 25 april, 1 mei, 8 mei en 25 mei 2018 zijn eigen huisarts.
- Op 1 mei 2018 is [eiser 1] door zijn huisarts doorgestuurd naar de neuroloog, die hem tweemaal heeft onderzocht op 13 juni en 6 augustus 2018.
- Op 8 mei 2018 kreeg [eiser 1] het advies van de huisarts in verband met zijn persisterende klachten aan de rechterheup om te starten met fysiotherapie.
- Op 25 mei 2018 is [eiser 1] door de huisarts verwezen naar zowel de KNO-arts als naar de oogarts, vanwege zijn aanhoudende gehoorklachten en oogklachten.
- [eiser 1] is door zijn huisarts ook verwezen naar Curans GZ voor psychische hulp, omdat hij slecht sliep en er mogelijk sprake was van een post-traumatische stressstoornis.
- Op 20 juni 2018 heeft de behandelend KNO-arts de diagnose tinnitus gesteld, waarvoor geen behandeling mogelijk is.
- In juni 2018 heeft de behandelend oogarts vastgesteld dat sprake was van (irreversibele) gezichtsvelduitval aan het rechteroog door mogelijke opticopathie na trauma.
- Op 7 september 2021 heeft drs. [A] , oogarts, op verzoek van de medisch adviseur van ARAG een oogheelkundig expertiserapport opgesteld, waarin staat dat [eiser 1] blijvend letsel heeft aan zijn rechteroog: gezichtsvelduitval door beschadiging oogzenuw (6% blijvende invaliditeit gehele persoon).
heupklachtenstaat vast dat het ging om pijnklachten van tijdelijke aard. De fysiotherapeut heeft immers gerapporteerd dat na de vijf behandelingen (de laatste behandeling was op 6 juni 2018) [eiser 1] weer volledig klachtenvrij was. Dat die klachten langer hebben geduurd, is niet aannemelijk. In de dagvaarding heeft [eiser 1] gesteld dat hij nog regelmatig last heeft van zijn heup, maar dat heeft hij niet deugdelijk onderbouwd.
oogletselstaat vast dat [eiser 1] reeds bekend was met bijziendheid (myopie) aan beide ogen, en dat sinds de mishandeling daarbij sprake is van uitval van een onderste deel van het gezichtsveld van het rechteroog, een veranderd gevoel rond het rechteroog (waardoor vaker gevoel van branderigheid en pijnlijkheid) en een verhoogde gevoeligheid voor licht. Dit blijkt uit het expertiserapport van oogarts [A] , die net als de behandelend oogarts causaal verband met de mishandeling aanneemt. De medisch adviseur van [gedaagde] heeft bij het causaal verband de kanttekening gemaakt dat [eiser 1] in november 2016 is geopereerd wegens een jukbeenbreuk, met een bloeding in het rechteroog, maar diezelfde medisch adviseur merkt tegelijk op dat bij een gezichtsveldonderzoek in december 2016 sprake was van een normaal gezichtsveld van het rechteroog. Dat de oogklachten van [eiser 1] (met uitzondering van de bijziendheid) een gevolg zijn van de mishandeling van 21 april 2018, en niet van een jukbeenbreuk in november 2016, kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter als vaststaand worden aangenomen.
tinnitusklachtenaan het rechteroor van [eiser 1] overweegt de kantonrechter het volgende. Uit het door [eiser 1] overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat hij bij zijn eerste bezoek aan de huisartsenpost op 21 april 2018 melding heeft gemaakt van een dof gevoel en pijn in het rechteroor. Ook bij de bezoeken aan zijn eigen huisarts in de weken daarna, bleef [eiser 1] blijkens het journaal telkens melding maken van oorklachten. In het journaal is daarbij niet gerefereerd aan oorklachten van [eiser 1] die al langer zouden bestaan. De huisarts heeft [eiser 1] uiteindelijk doorverwezen naar een KNO-arts, die op 20 juni 2018 heeft geconcludeerd dat bij [eiser 1] sprake is van tinnitus op basis van een beschadiging van het binnenoor. De KNO-arts heeft in zijn brief onder het kopje ‘relevante voorgeschiedenis’ geen melding gemaakt van al eerder bestaande gehoorklachten van [eiser 1] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser 1] hiermee voldoende onderbouwd dat hij tinnitus heeft als gevolg van de mishandeling. In het licht hiervan is de betwisting van het causaal verband door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] stelt van de voormalig echtgenote van [eiser 1] te hebben vernomen van de tinnitusklachten er al vanaf eind 2016 waren, maar heeft dit niet nader onderbouwd. En in de medische stukken wordt melding gemaakt van een jukbeenbreuk van [eiser 1] in november 2016, maar van oorklachten in verband met die breuk blijkt niets uit de medische stukken. De kantonrechter ziet daarom geen grond om [eiser 1] op te dragen aanvullende medische informatie van voor 21 april 2018 te overleggen.
linkerlies’ (onderstreping door de kantonrechter). Mogelijk betreft het hier een eenvoudige verschrijving door de fysiotherapeut.
- +