ECLI:NL:RBOBR:2024:6109

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
WR24/022
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 8 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een gedetineerde, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, en was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij een strafzaak met parketnummer 01.318588.23. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren, omdat zij op 20 juni 2024 een tussenvonnis hadden gewezen dat de schijn van partijdigheid zou wekken. Dit tussenvonnis gaf het openbaar ministerie de gelegenheid om nader onderzoek te doen naar de verklaring van de verdachte, wat volgens de verzoeker in het voordeel van het openbaar ministerie was en de schijn van vooringenomenheid bij de rechters opriep.

De rechters hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij zich onvoldoende voorgelicht achtten om tot een afgewogen oordeel te komen. Zij stelden dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat de beslissing om een tussenvonnis te wijzen een processuele beslissing was die niet op vooringenomenheid kon wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 hebben de rechters niet deelgenomen, maar de verzoeker en zijn advocaat hebben het verzoek toegelicht.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De beslissing van de rechters om een tussenvonnis te wijzen, waarbij het openbaar ministerie werd opgedragen nader onderzoek te doen, werd niet als onterecht of onbegrijpelijk beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen grond was voor de veronderstelling van vooringenomenheid en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-022
Beslissing van 8 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het schriftelijke verzoek op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
gedetineerd te Grave,
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M.L.W.M. Viering, mr. M.A. Waals en mr. R.B.H. Hebbink, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant,
hierna gezamenlijk te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een schriftelijk wrakingsverzoek van 21 juni 2024, met bijlage;; en
- de schriftelijke reactie van de rechters van 25 juni 2024.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 27 juni 2024 (hierna: de mondelinge behandeling) zijn verschenen: verzoeker [naam] bijgestaan door zijn raadsman mr. T.J.F. Wassenaar.
De rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
Verzoeker en zijn advocaat hebben tijdens de mondelinge behandeling het wrakingsverzoek toegelicht.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechters daarop

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak met parketnummer 01.318588.23, waarin op 20 juni 2024 tussenvonnis is gewezen door de rechters.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijk verzoek en zoals nader toegelicht bij de mondelinge behandeling het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft op 20 juni 2024 tussenvonnis gewezen, door welk tussenvonnis minst genomen de schijn van partijdigheid is gewekt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde witwassen heeft verzoeker een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Indien de verdachte een dergelijke verklaring aflegt, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om hier (nader) onderzoek naar te doen, bij uitblijven waarvan de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het openbaar ministerie heeft geen dan wel onvoldoende onderzoek gedaan naar de verklaring van verzoeker en ervoor gekozen om het dossier ter beoordeling aan de rechtbank voor te leggen.
Door het tussenvonnis, waarbij de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld nader onderzoek naar de herkomst van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag te verrichten, krijgt het openbaar ministerie een extra ronde/herkansing om alsnog bewijs te leveren. Dit is evident in het voordeel van het openbaar ministerie, waardoor minst genomen de schijn van partijdigheid bij de rechters is gewekt.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten. Zij hebben aangevoerd dat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht achtte om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen. Enige vooringenomenheid kan uit de door de rechters genomen processuele beslissing niet worden afgeleid en er is geen sprake van een omstandigheid die een eventuele bij verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief kan rechtvaardigen.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2
Op grond van artikel 346, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank, indien zij zich onvoldoende vindt voorgelicht, het onderzoek heropenen en tussenvonnis wijzen. De beslissing van de rechters om tussenvonnis te wijzen, teneinde het openbaar ministerie de opdracht te geven nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte, betreft een processuele beslissing.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd komt erop neer dat hij de rechters vooringenomen vindt (dan wel dat zij de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt), omdat zij een onjuiste beslissing (zouden) hebben genomen door tussenvonnis te wijzen waarbij het openbaar ministerie is opgedragen nader onderzoek te verrichten.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing mogelijk onjuist is. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen een onwelgevallige of onjuiste beslissing.
Dat kan uitsluitend anders zijn als de betreffende processuele beslissing, gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming, zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.
3.4
De conclusie is dat geen vooringenomenheid van de rechters kan worden aangenomen en dat evenmin de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek wordt daarom ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechters mr. M.L.W.M. Viering, mr. M.A. Waals en mr. R.B.H. Hebbink ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. Wiggers, voorzitter, mr. F.E. Roll en mr. J.O.Y. Elagab, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.