vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01.318931. [verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.318931.23
Datum uitspraak: 04 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 2002,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te 's-Hertogenbosch
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door (met kracht en/of een gebalde vuist) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, te slaan waardoor die [slachtoffer 1] (op zijn hoofd) ten val is gekomen
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel en/of een bloeding tussen schedel en de hersenen, in ieder geval hersenletsel, ten gevolge heeft gehad;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te 's-Hertogenbosch
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Inleiding.
Op zaterdag 11 november 2023 (de Elfde van de Elfde, start van het carnavalsseizoen), omstreeks 16.15 uur, liepen twee politieambtenaren in de Verwerstraat in ’s-Hertogenbosch. Zij werden daar door omstanders gewezen op een opstootje in de straat en troffen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] , aan.
[slachtoffer 1] was niet aanspreekbaar en lag roerloos in een stabiele zijligging op de stoep. Er stonden meerdere omstanders om hem heen. [slachtoffer 2] was wel aanspreekbaar en vertelde dat [slachtoffer 1] en hij klappen hadden gekregen. De politieambtenaren zagen dat [slachtoffer 2] een rode verkleuring en zwelling in zijn gezicht had.
[slachtoffer 1] is vervolgens overgebracht naar het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis in Tilburg. Hij is daar twee dagen kunstmatig in coma gehouden vanwege een schedelbreuk en een bloeding en zwelling tussen de schedel en hersenen. Daarna is [slachtoffer 1] nog enkele dagen opgenomen geweest.
De slachtoffers hebben beiden aangifte gedaan. [slachtoffer 2] op 12 november 2023 en [slachtoffer 1] op 24 november 2023.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op de gronden zoals verwoord in zijn schriftelijke pleitnota met een beroep op noodweer niet-ontvankelijkheid ten aanzien van feit 1 en vrijspraak ten aanzien van feit 2 bepleit. Hiertoe heeft hij (onder meer) het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1.
Het was twee ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) tegen één (verdachte) en uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte niet de eerste klap heeft gegeven. De situatie was bedreigend voor verdachte en hij kon niet makkelijk wegkomen omdat het druk was op straat. Het handelen van verdachte was noodzakelijk en proportioneel. Er was dus sprake van noodweer.
Ten aanzien van feit 2.
[slachtoffer 2] heeft zich op [slachtoffer 1] en verdachte gestort om hen uit elkaar te halen. Daarbij heeft [slachtoffer 2] een klap opgelopen, maar verdachte heeft hem niet – althans niet bewust – mishandeld. Voor zover verdachte [slachtoffer 2] zou hebben geraakt, ontbreekt dus het vereiste (voorwaardelijk) opzet.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 24 november 2023, p. 105 en 106 – zakelijk weergegeven:Op 11 november 2023 was ik naar Den Bosch gegaan. Ik was samen met [slachtoffer 2] . Wij liepen samen naar de Verwerstraat. Ik hoorde achteraf dat ik een berichtje naar [vriendin] had gestuurd. Dit was rond 16:05 uur. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik ben vanaf het incident tot aan de maandag 'weg' geweest. Ik heb gehoord dat ik geslagen ben en op mijn hoofd gevallen ben op straat.
Ik heb gehoord dat ik eerst naar het Jeroen Bosch Ziekenhuis ben gebracht met de ambulance en daarna met spoed over gebracht naar het Elisabeth ziekenhuis in Tilburg. In het ziekenhuis ben ik kunstmatig in slaap gehouden omdat ik een bloeduitstorting (epiduraal hematoom) in mijn hoofd had en dat ik mogelijk een hersenoperatie moest ondergaan. Bij de eerste hulp reageerde ik alleen op pijnprikkels. Ik ben donderdag na het incident uit het ziekenhuis gekomen en mocht naar huis.
Ik kan niet werken en naar school. Ik kan niet autorijden. Over 6 weken heb ik contact met de neuroloog die gaat dan kijken hoe het gaat. Die moet goedkeurig geven of ik weer auto mag rijden. Ik kan niet tegen prikkels. Geluid en licht triggeren mij ook. Sinds het incident zie ik niemand meer. Alles rondom mijn hoofd heb ik last van. Ik slaap veel.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 12 november 2023, p. 115 en 116 – zakelijk weergegeven:Op zaterdag 11 november 2023 ben ik met vrienden naar de stad in Den Bosch gegaan. Omstreeks 16:15 uur liep ik samen met mijn vriend [slachtoffer 1] over de Verwersstraat. Ik zag dat er een man ons tegemoet liep. Deze man liep in zijn eentje. Toen wij deze man passeerde voelde ik dat wij met onze schouders tegen elkaar botste. Daarmee bedoel ik deze man en ik. Ik voelde dat deze man vrij agressief tegen mij aan botste. Vervolgens liep ik verder en zei ik 'wat een eikel'. Ik zei dit tegen [slachtoffer 1] . Ik zei dit denk ik zo hard dat deze man dit ook hoorde. Ik hoorde dat de man zei 'wat zei je'. Hierop keek ik om en zag dat de man naar mij keek. Ik zei toen tegen deze man 'ik zei dat je een eikel bent, omdat je zo hard tegen mij aan loopt'. Vervolgens vroeg de man of er een probleem was en wilde hij de confrontatie aan gaan. Hierop zei ik tegen de man 'het is de 11de van de 11de, iedereen is hier om feest te voeren'. Ik zei dat de man moest doorlopen.
De man maakte verbaal wat opmerkingen. Hij bleef herhalend zeggen 'wat is je probleem'. De man liep in mijn richting. De man kwam heel dicht voor mij staan. Hij stond minder dan 30 centimeter van mij af. Vervolgens voelde ik dat ik een stoot kreeg op mijn linker wang. Ik voelde deze klap en het werd een paar seconde donker in mijn hoofd. Het ging erg snel. Ik denk dat de man mij met zijn rechter vuist heeft geslagen. Ik ben links op mijn gezicht geraakt.
Ik heb een bloeduitstorting op mijn linker wang.
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2023, opgemaakt en ondertekend door [hoofdagent] , p. 79 en 80 – zakelijk weergegeven:Op 11 november 2023, omstreeks 16:15 uur, liep ik in 's-Hertogenbosch. Wij werden door meerdere passanten aangesproken dat wij de Verwerstraat moesten volgen. Ik hoorde dat meerdere passanten tegen ons zeiden dat er een opstootje gaande was verderop in de straat en dat het niet goed ging.
Wij liepen verder de Verwerstraat in en ter hoogte van [huisnummer] zagen wij dat er een jongeman op de stoep lag. Later bleek dat de jongeman die wij op de grond troffen [slachtoffer 1] was. Ik zag dat het slachtoffer in de stabiele zij ligging lag en dat er meerdere omstanders omheen stonden. Ik zag dat het slachtoffer niet aanspreekbaar was en ik zag dat hij roerloos op de grond lag.
Ik hoorde dat de getuige tegen mij zei dat zij zag dat er een opstootje was en het slachtoffer dat op de grond lag een klap kreeg. Daarnaast hoorde ik dat zij zei dat zij zag dat het slachtoffer achterover viel en met zijn achterhoofd op de stoep kwam.
Ik zag dat er op een bankje grenzend aan de plek waar het slachtoffer op de grond lag nog een jongeman zat. Later bleek dit [slachtoffer 2] . Ik hoorde dat de getuige zei dat dit zijn vriend was. Ik sprak met [slachtoffer 2] en ik hoorde dat hij zei dat hij en zijn vriend klappen hadden gekregen. Ik zag dat in het gezicht van [slachtoffer 2] een rode verkleuring zat en dat die plek op zijn gezicht opgezwollen was.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] is nagekeken door de medewerkers van de EHBO post en de ambulancemedewerkers en is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd. Ik hoorde later dat het slachtoffer met vermoedelijk hersenletsel overgebracht werd naar het Elizabeth ziekenhuis in Tilburg.
Een ingevuld aanvraagformulier medische informatie, opgemaakt en ondertekend door SEH-arts V. Beijnen, p. 114 – zakelijk weergegeven:
Op CT-scan van het hoofd een breuk in de schedel en een bloeding tussen schedel en hersenen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 december 2023, p. 74 tot en met 76 – zakelijk weergegeven:
Ik ben in de Verwerstraat in Den Bosch twee jongens tegen het lijf gelopen waardoor een woordenwisseling is ontstaan. Wij zijn in botsing gekomen. Daarmee bedoel ik fysiek in botsing. Hierdoor is een woordenwisseling ontstaan. Er stonden twee jongens voor mij. Ik was alleen. Vervolgens is er geduwd en getrokken en uiteindelijk ook over en weer geslagen.
Ik kan me dus nog herinneren dat ik een jongen zie neergaan. Toen ik de kans zag om weg te rennen ben ik weggerend.
Ik kan me er niet meer zoveel van herinneren. Ik heb met de 11 de van de 11 de in de ochtend en in de middag veel te veel gedronken.
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , van 12 november 2023, p. 122-125 – zakelijk weergegeven:
Degene die geslagen werd duwde de man die sloeg weg en daarna kreeg hij een klap. De jongen die sloeg deed dat een volle uithaal van zijn rechtervuist en raakte het slachtoffer in zijn gezicht.
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] van 12 november 2023, p. 128 tot en met 132 – zakelijk weergegeven:Ik ben getuige geweest van een mishandeling die heeft plaatsgevonden.
Wij kwamen in Den Bosch vanuit de richting van de Parade en liepen over de Verwersstraat. Wij liepen aan de linkerkant van de weg vanaf mij gezien. Aan de rechterkant zagen wij twee jongens een beetje wankelen en een beetje duwen tegen elkaar. Waaruit uiteindelijk een mini ruzie ontstond. Tijdens deze ruzie is een vriend van een van de twee vechtenden ertussen gesprongen. Die heeft ook een klap op zijn gezicht gehad, waarop de twee toch weer naar elkaar toe gingen. Vervolgens zag ik dat beide jongens weer uithaalden. Een van de twee jongens werd toen geraakt. Die jongen die geraakt werd viel naar achteren recht met zijn hoofd op de stoep. Waarop wij keken en eigenlijk meteen zagen dat hij niet bewoog. Er kwam bloed uit zijn neus. De dader keek nog een seconde en rende daarna eigenlijk heel hard weg.
Beiden haalde met de rechterhand en gebalde vuist uit. Het is voor mij onbekend of er iemand eerst sloeg, in mijn beleving sloegen ze tegelijk. Het slachtoffer miste en de verdachte raakt het slachtoffer aan de linkerkant van zijn gezicht. Ik zag dat het slachtoffer direct naar de klap op de grond viel.
Het incident vond plaats op 11-11 in Den Bosch. Na 4 uur, kwart over 4. Ik heb om 16:17 uur 112 gebeld. Het was in de Verwerstraat bij [huisnummer] . Het gebeurde op de stoep.
De vriend van het slachtoffer had wat schrammen op zijn wangen, dat kon ik op zijn gezicht zien. Hij had wel echt een klap gehad, daar had hij last van.
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] van 22 augustus 2024, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven:Ik ben getuige geweest van een incident dat heeft plaatsgevonden op 11 november 2023 rond 16:15 uur in de Verwerstraat te Den Bosch.
Wij liepen door de straat heen waar het gebeurde. Op een gegeven moment hoorde ik dat er schuin achter mij iets gebeurde. Ik draaide dus om. Toen zag ik een vechtpartij, beetje slaan over en weer. Toen was er een klap van een jongen tegen een andere jongen aan, die daardoor op de grond viel met zijn hoofd op de stoep. Ik zag de verdachte de klap geven aan de aangever. De aangever viel vervolgens op de grond.
Ik kan alleen de laatste klap specifiek herinneren, het was toen ook echt klaar. De rest was een beetje in het rond slaan. Of ze elkaar geraakt hebben weet ik niet. Ik weet alleen dat de laatste klap, waardoor die jongen ook viel, ook raak was. Na het geven van de klap zie ik de verdachte weg rennen.
De aangever was met een ander. De vechtpartij was toen ik mij omdraaide twee tegen één.
De aangever stapte naar de verdachte toe om te gaan vechten en toen kreeg hij dus die klap.
Nadere overweging met betrekking tot. feit 1.
Het dossier bevat vele getuigenverklaringen. Daaruit komt het beeld naar voren van een incident dat in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch plaatsvond in de middag van de Elfde van de Elfde. Deze omstandigheid brengt met zich dat er veel mensen op de been waren, die veelal ook onder invloed van alcohol verkeerden. Dat geldt in deze zaak ook voor verdachte en aangevers. Wat opvalt is dat er veel verschillen bestaan tussen wat de diverse omstanders hebben waargenomen. Voor zover de rechtbank kan nagaan waren de getuigen geen bekenden van verdachte of aangevers. Toch geven de getuigen een verschillende duiding aan de mate van agressiviteit van de verschillende deelnemers van de vechtpartij. Volgens sommigen was het met name verdachte die het gevecht aanging, anderen leggen die rol meer bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarbij ook nog eens een verschil wordt gemaakt tussen hen beiden; de één zou volgens de ene getuige meer aanjager zijn, de ander meer een demper van het geweld en omgekeerd.
Uit het dossier komt voor de rechtbank in ieder geval het beeld naar boven (en dit blijkt ook uit de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen) van een botsing tussen enerzijds [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en anderzijds verdachte. Daarna is een woordenwisseling ontstaan, waarna beide ‘kanten’ elkaar genaderd zijn, er over en weer slaande bewegingen zijn gemaakt en uiteindelijk [slachtoffer 1] een vuistslag van verdachte tegen zijn gezicht heeft gehad, waarna hij viel, met zijn hoofd de stoep raakte en buiten bewustzijn raakte.
Gelet op het letsel zoals dat blijkt uit de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Aangezien een geslaagd beroep op noodweer de wederrechtelijkheid van een handeling wegneemt en wederrechtelijkheid een bestanddeel van mishandeling is, zal de rechtbank het verweer hier, bij de overwegingen met betrekking tot de bewijsvraag, bespreken.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer (onder meer) sprake moet zijn van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvan).
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte zich agressief heeft gedragen naar de slachtoffers en niet alleen afwerende klappen heeft uitgedeeld. Uit het dossier komt het beeld naar voren van een vechtpartij, waarbij beide ‘kanten’ zich niet onbetuigd hebben gelaten. Na de eerste botsing bleef men stilstaan, volgde er een woordenwisseling, waarna verdachte enerzijds en aangevers anderzijds naar elkaar toe zijn gelopen. Hierna is er over en weer geduwd en geslagen. Nadat [slachtoffer 1] door een vuistslag van verdachte is gevallen en op de grond bleef liggen, is verdachte weggerend. Daaruit blijkt dat het voor verdachte niet onmogelijk was om zich te onttrekken aan de situatie, zoals de raadsman van verdachte wel heeft betoogd. Uit de hiervoor uiteen gezette gang van zaken volgt dat er diverse momenten waren waarop verdachte zich aan de situatie heeft kunnen onttrekken. Hij heeft dat echter niet eerder gedaan dan na de door hem onder feit 1 verweten vuistslag.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het noodweerverweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Nadere overweging met betrekking tot feit 2.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat voor zover verdachte [slachtoffer 2] al heeft geslagen, dit niet bewust is geweest en dat er dus geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van het als feit 2 tenlastegelegde sprake moet zijn van het opzettelijk toebrengen van lichaamspijn of lichamelijk letsel. Het opzet moet zijn gericht op het gevolg en omvat voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte heeft gevochten met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat uit algemene ervaringsregels kan worden afgeleid dat verdachte door zich te begeven in een gevecht en daarbij met de vuisten slaande bewegingen te maken, daarbij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één van hen of beiden daardoor pijn zou(den) ondervinden of lichamelijk letsel zou(den) oplopen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het vereiste (voorwaardelijk) opzet naar het oordeel van de rechtbank aanwezig was bij verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2023 te 's-Hertogenbosch
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door (met kracht en/of een gebalde vuist) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, te slaan waardoor die [slachtoffer 1] (op zijn hoofd) ten val is gekomen
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel en/of een bloeding tussen schedel en de hersenen, in ieder geval hersenletsel, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2023 te 's-Hertogenbosch
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het beroep op noodweer van de verdediging hiervoor al is besproken bij de beoordeling van de bewijsvraag in het kader van de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman van verdachte heeft (als subsidiair verweer) bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweerexces, zoals bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces onder meer sprake moet zijn van een noodweersituatie. Bij de beoordeling van de bewijsvraag heeft de rechtbank – naar aanleiding van het beroep op noodweer van de verdediging – al geoordeeld dat geen sprake was van een noodweersituatie. Dit brengt met zich dat het beroep op noodweerexces reeds om die reden niet slaagt. Dit verweer wordt dus verworpen.
Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht; en
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte bij het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering in haar adviesrapport van 28 oktober 2024 geadviseerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met het gedrag van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft niet zomaar gehandeld als ongeleid projectiel, [slachtoffer 1] heeft ook geslagen. Verder is verdachte weliswaar eerder veroordeeld voor uitgaansgeweld, maar toen was er (ook) alcohol in het spel. Verdachte heeft een beperkt strafblad. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte probleembesef toont en dat er meerdere factoren in zijn leven zijn die hem stabiliteit bieden waardoor de kans op herhaling wordt verkleind (zoals een hecht gezinsleven, opleiding en werk).
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee personen. Het betreft ordinair uitgaansgeweld dat prima als ‘zinloos’ beschreven kan worden. Beide partijen wilden zich kennelijk niet laten kennen en in plaats van ‘sorry’ te zeggen na een botsing, loopt het uit de hand en ontaardt het in een vechtpartij. In het geval van [slachtoffer 1] heeft die zwaar lichamelijk letsel als gevolg gehad. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgedragen en de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] blijkt dat de mishandeling grote gevolgen heeft (gehad) voor zijn leven. [slachtoffer 1] heeft verteld dat zijn leven het afgelopen jaar in het teken heeft gestaan van zijn herstel en dat hij op dit moment nog niet volledig is hersteld. Het is ook nog maar de vraag óf en hoe hij zal herstellen. Hij heeft moeten knokken om weer (deels) aan het werk te kunnen en is noodgedwongen gestopt met zijn opleiding. Ook zijn hobby’s kan hij op dit moment niet meer uitoefenen en hij brengt weinig tijd door met vrienden.
De persoon van de verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Verdachte is eerder veroordeeld voor uitgaansgeweld, nota bene ook tijdens de Elfde van de Elfde (in 2021). Verder verkeerde verdachte, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol, terwijl hij de negatieve werking hiervan op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij toch alcohol gebruikt. De rechtbank weegt deze omstandigheden mee in het nadeel van verdachte.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte het volgende mee. Sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgevonden is geruime tijd verstreken, terwijl hij, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte toont probleembesef en is bereid om mee te werken aan een gedragsinterventie zoals bedoeld in het advies van de reclassering.
De strafoplegging.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Naarmate het toegepaste geweld intensiever is, wordt volgens de oriëntatiepunten aanleiding gezien voor het opleggen van een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij speelt ook de ernst van de gevolgen een rol. In het geval van [slachtoffer 1] waren die fors. In dit geval gaat het echter niet om een feit waarbij die gevolgen ook onder het opzet van verdachte vielen. Als dat wel het geval geweest zou zijn, zou de op te leggen straf hoger zijn geweest.
In dit geval vindt de rechtbank zowel een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek, als een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren een passende bestraffing. De voorwaardelijke straf is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen een meldplicht bij de reclassering en een verplichte gedragsinterventie agressiebeheersing als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Hiermee legt de rechtbank een lichtere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank vindt echter dat deze straf meer recht doet aan de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, terwijl de ernst van het feit met de op te leggen straf voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht een bedrag van € 45.721,88, vermeerderd met de wettelijke rente als schadevergoeding toe te kennen en verdachte te veroordelen tot betaling hiervan, inclusief oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Dit bedrag bestaat uit een component materiële schade (groot € 5.721,88) en een component immateriële schade (groot € 40.000,00).
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van [slachtoffer 1] een pro forma loonstrook van de werkgever van [slachtoffer 1] overgelegd waaruit blijkt dat de loondoorbetaling van [slachtoffer 1] tijdens het tweede ziektejaar (dus met ingang van november 2024) wordt verlaagd naar 70%. Deze verlaging betreft een nettobedrag van € 302,53 per vier weken. Het zal volgens de raadsvrouw van [slachtoffer 1] nog een flinke tijd vergen voordat [slachtoffer 1] weer volledig aan het werk is, als dat al gaat lukken. De vordering benadeelde partij wordt daarom verhoogd met een bedrag van € 3.630,36 (te weten 12 maal € 302,53).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter toelichting heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
De materiële schadevergoeding is toewijsbaar, met uitzondering van de door [slachtoffer 1] in de vordering benadeelde partij vermelde tandartskosten van € 21,00 in 2023 en € 11,83 in 2024.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de ter zitting gevorderde aanvulling aangegeven dat er weinig bekend is over het verwachte herstel en dat dus niet duidelijk is hoe snel het verlies aan verdienvermogen zal oplopen. De officier van justitie acht het redelijk om nu uit te gaan van drie periodieken (dus drie maal vier weken), te weten € 907,59.
Volgens de officier van justitie staat vast dat [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden, maar is het gevorderde bedrag van € 40.000,00 aan smartengeld aan de hoge kant. De officier van justitie meent dat een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld voor nu billijk is en dat [slachtoffer 1] zich voor het overige zou kunnen wenden tot de civiele rechter.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek van de zijde van [slachtoffer 1] , dan wel dat [slachtoffer 1] in civiele zin het risico op schade heeft aanvaard door een vechtpartij met verdachte te beginnen. De vergoedingsplicht van verdachte moet daarom volgens de raadsman worden gematigd tot nihil.
Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat het in deze zaak dermate complex is om de schade vast te stellen dat een zorgvuldige behandeling van de vordering van [slachtoffer 1] tot een onevenredige belasting van het strafgeding zal leiden, zodat [slachtoffer 1] in een civiele procedure voor zijn schade zal moeten opkomen.
Over de afzonderlijke schadeposten heeft de raadsman (subsidiair) het volgende aangevoerd:
- Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] niet zes maar vijf dagen in het ziekenhuis is verbleven, zodat de te betalen ziekenhuisdaggeldvergoeding moet worden bijgesteld naar € 175,00.
- De gevorderde kosten voor het opvragen van medische informatie zijn door [slachtoffer 1] onverschuldigd betaald en moeten dus niet voor rekening van verdachte komen.
- Het gevorderde bedrag van € 780,00 aan reisuren buiten werktijd (bij wijze van verlies aan verdienvermogen) moet worden afgewezen omdat [slachtoffer 1] vanwege zijn letsel niet heeft gewerkt buiten werktijd en dus ook niet heeft hoeven meereizen. Dit betreft daarom geen schade.
- De onduidelijke prognose van [slachtoffer 1] maakt dat het nog te vroeg is om uitspraken te doen over de toekomst. Op dit moment is een bedrag van € 5.000,00 het maximaal toewijsbare bedrag aan smartengeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Geen onevenredige belasting van het strafproces.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] niet tot een onevenredige belasting van het strafproces leidt. Weliswaar is nog geen sprake van een medische eindsituatie bij [slachtoffer 1] , maar de rechtbank kan ten aanzien van de schade van [slachtoffer 1] die op dit moment al wel kan worden vastgesteld een vergoedingsplicht van verdachte aannemen zonder dat dit tot vertraging of belasting anderszins van de onderhavige procedure leidt.
De materiële kosten.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten voldoende zijn onderbouwd en in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde, zodat deze kosten voor toewijzing in aanmerking komen, met dien verstande dat:
- de tandartskosten van € 21,00 in 2023 en € 11,83 in 2024 in mindering zullen worden gebracht op het toe te wijzen bedrag (dit deel van de vordering zal worden afgewezen);
- de ziekenhuisdaggeldvergoeding zal worden bijgesteld naar € 175,00 (het meer gevorderde zal worden afgewezen).
Naar het oordeel van de rechtbank is de gevorderde vergoeding voor gemiste reisuren buiten werktijd toewijsbaar omdat [slachtoffer 1] dit bedrag als een verkapte beloning zou hebben verdiend als hij niet ziek zou zijn uitgevallen als gevolg van de mishandeling. Dit betreft dus schade die door verdachte moet worden vergoed.
Met de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat voldoende vaststaat dat [slachtoffer 1] de komende drie salarisperiodieken nog niet voldoende hersteld zal zijn om zijn werk weer volledig te hervatten, maar dat over het toekomstige verloop van zijn herstel nog onvoldoende bekend is om de duur daarvan vast stellen. De rechtbank zal dus uitgaan van een aanvullende schadepost ter hoogte van drie periodieken (€ 907,59 in totaal), waarbij het meer gevorderde niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Gelet op het voorgaande gaat het in totaal om een bedrag van (€ 5.721,88 - € 45,00 ziekenhuisdaggeldvergoeding - € 21,00 tandartskosten 2023 - € 11,83 tandartskosten 2024 + € 907,57 verlies verdienvermogen =) € 6.551,62.
Smartengeld.
De rechtbank stelt verder vast dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat hem dus een immateriële schadevergoeding (smartengeld) toekomt. Gelet op de aard en ernst van het letsel voor zover dat op dit moment kan worden vastgesteld, zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen tot een bedrag van € 20.000,00. Het meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eigen schuld.
De rechtbank heeft hiervoor bij de beoordeling van de bewijsvraag vastgesteld dat verdachte en [slachtoffer 1] beiden hebben gevochten. De rechtbank overweegt dat het gevecht weliswaar ongelukkiger is afgelopen voor [slachtoffer 1] , maar dat uit de proces-verbalen van de verhoren van getuigen kan worden afgeleid dat beiden een min of meer gelijk aandeel hadden in het aangaan en voortzetten van het gevecht, althans dat niet kan worden gezegd dat verdachte [slachtoffer 1] eenzijdig heeft belaagd. De rechtbank oordeelt dan ook dat de (materiële en immateriële) schade van [slachtoffer 1] deels – te weten voor 50% - aan hemzelf kan worden toegerekend, zodat de vergoedingsplicht van verdachte naar evenredigheid met deze mate van eigen schuld zal worden verminderd (artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek).
De omvang van de vergoedingsplicht van verdachte.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een materiële schadevergoeding van (€ 6.551,62 / 2 =) € 3.275,81 en een immateriële schadevergoeding van (€ 20.000 / 2 =) € 10.000,00 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2023 delict tot de dag der algehele voldoening.
De schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: