ECLI:NL:RBOBR:2024:6055

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
71.099224.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 19 januari 2023 startte de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton, naar aanleiding van informatie van Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen met verdovende middelen naar het buitenland verzond. De politie onderschepte verschillende postpakketten die drugs bevatten, verborgen in bordspellen en puzzels. Na observaties en tapgesprekken werd duidelijk dat er een crimineel samenwerkingsverband bestond dat zich bezighield met de verzending van drugs. Op 11 juli 2023 werden bijna alle verdachten in dit onderzoek aangehouden, behalve één die onvindbaar bleef. De rechtbank Oost-Brabant deed op 3 december 2024 uitspraak in de zaak tegen een verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie, het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van MDMA en amfetamine, en het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde binnen de organisatie en dat zijn handelingen als medeplegen konden worden gekwalificeerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van één van de ten laste gelegde feiten, maar legde hem een gevangenisstraf van 42 maanden op, rekening houdend met zijn rol binnen de organisatie en de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.099224.23
Datum uitspraak: 03 december 2024.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
thans gedetineerd te: PI Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 oktober 2023, 9 januari 2024, 20 maart 2024, 5 juni 2024, 30 augustus 2024,
7 oktober 2024, 8 oktober 2024 en 19 november 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2023.
De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 januari 2024 is gewijzigd, komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
Deelname aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, met het oogmerk het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, in de periode van 21 maart 2023 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België.
Feit 2
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod (235,25 gram MDMA) in de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland.
Feit 3
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en/of B subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod (2080 gram amfetamine en/of 351,43 gram MDMA en/of 1,88 gram cocaïne) op 1 mei 2023 te Made.
Feit 4
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (41.498,1 gram MDMA en/of 9.261,8 gram amfetamine en/of 869,9 gram metamfetamine en/of 247,4 gram cocaïne) op 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen), althans in Nederland.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Onderzoek 26Upton.
Op 19 januari 2023 is de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton gestart. Aanleiding voor dit onderzoek betrof informatie van de Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen in België had ingeleverd voor verzending naar het buitenland. De man zou kort daarvoor de grens tussen Nederland en België zijn gepasseerd. Een aantal van deze postzendingen is onderschept en bleek verdovende middelen te bevatten, verhuld in bordspellen of puzzels.
Uit Belgisch onderzoek volgde dat al eerder op dezelfde werkwijze postpakketten met verdovende middelen waren verzonden. In de periode van 14 november t/m 14 december 2022 betrof dit dertien postpakketten. Aan de hand van camerabeelden is gebleken dat deze postpakketten steeds door dezelfde man, die steeds in dezelfde auto reed, waren afgeleverd bij verschillende Belgische postpakketpunten.
Op 18 januari 2023 is deze auto na een ANPR-hit in Nederland gecontroleerd en de bestuurder bleek [medeverdachte 2] te zijn. In de auto werden tien enveloppen met diverse soorten verdovende middelen aangetroffen die geadresseerd waren aan zowel adressen in Nederland als het buitenland.
Uit chatberichten op de inbeslaggenomen telefoons van [medeverdachte 2] volgde dat hij met meerdere personen veelvuldig contact had over een stashlocatie met verdovende middelen, het ophalen van postpakketten, het ‘gooien’ van postpakketten en het ophalen van bestellingen. Na de aanhouding van verdachte op 18 januari 2023 heeft de politie verdere opsporingsmethoden ingezet.
Naar aanleiding van camerabeelden, tapgesprekken, stelselmatige observaties en een pseudokoop is het beeld ontstaan dat [medeverdachte 2] deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met het verzenden van verdovende middelen via postpakketten naar (onder meer) het buitenland. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat op
11 juli 2023 bijna alle verdachten in onderzoek 26Upton, te weten [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zijn aangehouden. [medeverdachte 1] is vooralsnog onvindbaar gebleken.
Bij de verdachten zijn op 11 juli 2023 op de zogenaamde ‘klapdag’ huiszoekingen geweest. In de woning van [medeverdachte 5] zijn daarbij onder andere diverse soorten drugs aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de rol van verdachte binnen het crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV) die van bezorger was.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat een verbalisant op het darkweb contact heeft gelegd via Signal met een profiel dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1] . De verbalisant heeft bij ‘ [alias 1] ’ een bestelling geplaatst van 500 XTC-pillen. In het toegezonden postpakket werden door de Forensische Opsporing 500 XTC-pillen aangetroffen. Uit camerabeelden is gebleken dat [verdachte] dit postpakket ter verzending heeft ingeleverd bij een PostNL servicepunt.
Voor feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het observatieteam heeft gezien dat [medeverdachte 5] kartonnen dozen en brievenbuspakketten heeft overgedragen aan [verdachte] , waarop hij deze pakketten voor verzending heeft ingeleverd bij een PostNL punt. De pakketten bleken verdovende middelen te bevatten en bestemd te zijn voor het buitenland.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte [verdachte] in deze periode verdovende middelen aanleverde bij de woning van [medeverdachte 5] . Ook kwam hij geregeld in haar woning om pakketten op te halen die verzonden moesten worden. Dit maakt dat verdachte de beschikkingsmacht had over de verdovende middelen die op
11 juli 2023 in de woning van [medeverdachte 5] zijn aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat er enkel sprake is geweest van medeplichtigheid. De handelingen van verdachte zijn onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat er geen sprake is geweest van verlengde uitvoer, maar enkel van het vervoeren van de drugs. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat verdachte geen beschikkingsmacht had over de in de woning van [medeverdachte 5] aangetroffen verdovende middelen. Om die reden kan er geen sprake zijn van het voorhanden hebben van de drugs. Vrijspraak van het vierde ten laste gelegde feit moet daarom volgen.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage (bijlage 2) dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Opbouw van het vonnis.

Identificatie van telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen.

In onderzoek 26Upton zijn verschillende telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen toegeschreven aan verdachte en zijn medeverdachten. De eerste vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of deze verdachten inderdaad zijn te identificeren als de gebruikers van deze telefoonnummers en Signalaccounts en of de bijnamen hen betreffen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank als onweersproken vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van meerdere telefoons en telefoonnummers. Aan verdachte kunnen op basis van de bewijsmiddelen twee verschillende telefoonnummers ( [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] ) worden gekoppeld. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door de politie opgemaakte identificaties ten aanzien van deze telefoonnummers. Met deze telefoonnummers had verdachte, met de bijnaam ‘ [alias 2] ’, contact met zijn medeverdachten.
Ten aanzien van de medeverdachten
Voor de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten is (uitsluitend) de identificatie van de gebruikers van de in de bewijsbijlage genoemde accounts van belang, zodat de overige accounts die in het dossier voorkomen in dit vonnis onbesproken blijven. De in de bewijsbijlage opgenomen identificaties zijn door de rechtbank geverifieerd en de rechtbank concludeert dat de door de politie vastgestelde identificaties juist zijn.

Specifieke bewijsoverwegingen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.

Feit 4: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt als volgt.

Juridisch kader.

Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2, onder C, van de Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie die verdovende middelen toebehoorden. Het is echter wel nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met de verdovende middelen zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en niet is vereist dat de verdovende middelen zijn eigendom waren.

Wist verdachte dat de drugs aanwezig waren?

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een grote hoeveelheid verdovende middelen in de woning van [medeverdachte 5] . Temeer omdat verdachte op de hoogte was van het feit dat de stashlocatie van de criminele organisatie zich bij [medeverdachte 5] bevond. Daar komt bij dat verdachte op dit adres meermalen verdovende middelen heeft opgehaald en meermalen met verdovende middelen gevulde pakketten van [medeverdachte 5] heeft aangenomen om deze vervolgens bij een postpakketpunt in te leveren. De rechtbank sluit de ogen niet voor het gegeven dat [verdachte] al enige tijd niet meer in de woning van [medeverdachte 5] leek te zijn geweest. Maar nu de woning van [medeverdachte 5] al geruime tijd als stash- en inpaklocatie werd gebruikt, moet worden aangenomen dat [verdachte] wist dat er in deze woning (zeer waarschijnlijk) een voorraad verdovende middelen aanwezig was.

Kon verdachte beschikken over de drugs?

Maar het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat [verdachte] dan ook de beschikkingsmacht had over de grote voorraad verdovende middelen die op 11 juli 2023 in de woning van [medeverdachte 5] is aangetroffen. Als gezegd, de laatste keer dat verdachte in die woning is geweest, was zo’n twee maanden voorafgaand aan de inval op
11 juli 2023. De laatste keer dat zijn telefoon een mast in de nabijheid van de woning van [medeverdachte 5] heeft aangestraald, was 15 mei 2023. Daar komt bij dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte zeggenschap zou hebben gehad over deze partij verdovende middelen. Enkel [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bepaalden op dat moment wie welk pakket met verdovende middelen mee kreeg om in te leveren bij een postpakketpunt. Verdachte heeft uitsluitend in opdracht pakketten met verdovende middelen opgehaald of ontvangen, om ze vervolgens af te geven bij een postpakketpunt. Verdachte kan ook niet worden aangemerkt als de feitelijke gebruiker van de woning. Dat verdachte op de hoogte was van de stashlocatie en deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie, maakt dit niet anders. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte beschikkingsmacht had over deze grote hoeveelheid verdovende middelen, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod.
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen uitsluitend gezien kunnen worden als medeplichtigheidshandelingen.
In tegenstelling tot de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd tijdens verschillende fasen van de pseudokoop. De rechtbank stelt, op grond van de observaties en camerabeelden, vast dat verdachte degene is geweest die het pakket met daarin de verdovende middelen heeft opgehaald bij de woning van [medeverdachte 5] , het pakket heeft vervoerd en heeft ingeleverd bij het postpakketpunt. Weliswaar is verdachte niet degene geweest die de drugs heeft ingekocht, ingepakt en er met het grootste gedeelte van de winst vandoor is gegaan, maar dat doet niets af aan deze belangrijke en onmisbare handelingen die verdachte bij het verzenden van dit postpakket heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen onmiskenbaar medeplegershandelingen zijn.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en acht het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Feit 3: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en/of B subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte uitsluitend de verdovende middelen heeft vervoerd van de parkeerplaats naar het postpakketpunt en dat hij deze middelen niet buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Er zou met dit handelen geen sprake zijn van het medeplegen van de verlengde uitvoer van de verdovende middelen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, lid 5, van de Opiumwet. Onder verlengde uitvoer wordt verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen omvat alle handelingen die betrekking hebben op de verdovende middelen die de Nederlandse grens zijn gepasseerd of waarvan het de bedoeling is dat ze over de grens worden gebracht. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is dan ook niet vereist dat de verdovende middelen Nederland (al) daadwerkelijk hebben verlaten.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat sprake is van uitvoer van de verdovende middelen, nu deze postpakketten ter verzending zijn aangeboden naar adressen in het buitenland. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierin een belangrijke rol heeft gehad. Verdachte heeft de dozen en postpakketten met daarin verdovende middelen in handen gekregen van [medeverdachte 5] , heeft dit vervoerd naar het postpakketpunt en daar ingeleverd. Deze handelingen zijn aan te merken als een wezenlijke en meer dan geringe bijdrage, zodat sprake is van medeplegen van de verlengde uitvoer van de verdovende middelen, zoals bedoeld in de Opiumwet. Het feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Feit 1: deelname aan de criminele organisatie.

Juridisch kader.

Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Van ‘deelneming’ aan een organisatie kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling binnen het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.

De organisatie.

De rechtbank is op grond van de geselecteerde bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de organisatie zich maandenlang op grote schaal bezighield met de (internationale) handel in verschillende soorten harddrugs. Het oogmerk van dit samenwerkingsverband was derhalve gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.

De rolverdeling binnen de organisatie.

Op grond van de vele chatberichten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de leider van de organisatie was. Hij beheerde – onder andere – de vendorpagina [naam] , waarmee hij verschillende soorten harddrugs aanbood via het darkweb. Daarnaast gaf hij aan medeverdachten instructies op welke wijze de verdovende middelen verpakt moesten worden, (tot) wanneer en op welke wijze zij moesten werken, welke bestellingen er klaargemaakt en verzonden moesten worden. Daarnaast hield hij zich bezig met de voorraad en gaf hij aan welke rollen zijn medeverdachten moesten vervullen binnen het CSV. Als de rollen herverdeeld moesten worden, werd ook dit geregeld door [medeverdachte 1] . Daarnaast legde hij sancties op als het ‘gooien’ (het afgeven van pakketten bij postpakketpunten) niet goed was gegaan.
[medeverdachte 4] is – blijkens de chatberichten – binnen het CSV allereerst verantwoordelijk geweest voor het inpakken van de drugs. Na de herverdeling binnen de organisatie heeft [medeverdachte 4] een grotere en coördinerende rol gekregen. Hij werd onder andere verantwoordelijk voor het inkopen van de verdovende middelen, het inkopen van de deklading, het aansturen van zijn medeverdachten, het maken van verzendlabels en het verzorgen van speciale bestellingen.
Binnen het CSV was [medeverdachte 2] als uitvoerder verantwoordelijk voor het inleveren van pakketten met daarin verdovende middelen bij postpakketpunten in Nederland en België. Dit blijkt mede uit chatberichten, de op zijn telefoon aangetroffen foto’s, de camerabeelden en het aantreffen van de postpakketten met verdovende middelen in de auto waarin hij reed op 18 januari 2023. Daarnaast verrichtte hij hand- en spandiensten voor de organisatie. Zo heeft hij de stashlocatie bij [medeverdachte 5] geregeld en – onder andere – op 26 november 2022 het volgende gestuurd: “2kg keta naald 5k. Lsd”, “voor onze broer [alias 3] ” en “kan deze zondag geregeld worden !?”. [medeverdachte 2] had hierdoor tevens de rol van ‘regelaar’ binnen het CSV. Voor zijn werkzaamheden kreeg hij een financiële beloning van [medeverdachte 1] .
Ook [verdachte] hield zich als uitvoerder bezig met het inleveren van pakketten met verdovende middelen. Dit blijkt uit de chatberichten, camerabeelden, observaties en getapte telefoongesprekken. Verder blijkt uit een telefoongesprek met [medeverdachte 4] dat hij in een chalet op dezelfde camping als [medeverdachte 4] was gaan wonen en dat het de bedoeling was om deze chalet als nieuwe stashlocatie van het CSV te gaan gebruiken. De woning van [medeverdachte 5] zou dan niet meer nodig zijn en zo zou [verdachte] minder reistijd hebben voor het inleveren van pakketten met verdovende middelen bij postpakketpunten. Op 11 juli 2023 zijn in zijn chalet ook puzzels (passend bij de werkwijze van het CSV), verdovende middelen en een ingegraven ton aangetroffen. Ook vervoerde hij drugs naar de stashlocaties en leverde hij drugs aan derden. Uit deze bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van [verdachte] in de loop van de tijd binnen het CSV groter werd dan slechts die van ‘gooier’ van de pakketten met verdovende middelen.
Uit de vele chatberichten, observaties en getapte telefoongesprekken is gebleken dat [medeverdachte 5] als uitvoerder verantwoordelijk was voor het aannemen van de verdovende middelen, het bepalen wie welk pakket inleverde en het ter beschikking stellen van haar woning als stashlocatie. Voor een periode van ongeveer 2,5 maanden heeft zij zelf ook pakketten bij haar thuis ingepakt en ook heeft zij zelf pakketten buiten haar woning afgeleverd.
Tot slot is gebleken dat [medeverdachte 3] zich als uitvoerder bezighield met het bestellen van verdovende middelen, het inpakken daarvan en het verrichten van hand- en spandiensten. Dit deed hij in opdracht van zijn zwager [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 3] gefungeerd als tussenpersoon voor het verkrijgen van 25 kilo drugs.

Pleegperiode.

De rechtbank is van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode moet worden bewezenverklaard. Op 21 maart 2023 straalde de telefoon van verdachte aan nabij de woning van [medeverdachte 5] , dit is de aanvangsdatum in de tenlastelegging. Tot en met 15 mei 2023 straalde de telefoon van verdachte regelmatig bij deze locatie aan. Verdachte is verder gezien bij het afleveren van postpakketen op 27 maart 2023 en op 1 mei 2023. Daarnaast volgt uit tapgesprekken dat [verdachte] in mei 2023 gesprekken voerde over de handel in verdovende middelen met medeverdachten en zijn na zijn aanhouding in zijn chalet goederen aangetroffen die in verband moeten worden gebracht met zijn betrokkenheid bij het CSV.

Conclusie.

Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van drugsdelicten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage (bijlage 2) uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:
Feit 1hijop een of meer tijdstippeninof omstreeksde periode van 21 maart 2023 tot en met 11 juli 2023te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsenin Nederland en/ofBelgië, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten(onder andere)[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meeroverige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen vaneen of meermisdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of11a Opiumwet;
Feit 2hijop één of meer tijdstippenin of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of eldersin Nederland, tezamen en in vereniging meteen of meeranderen, althans alleen,opzettelijk heeftbereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverden/of verstrekten/of vervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,een postpakket (voorzien van track & trace code [ track-code] ) bevattendeongeveer235,25 gram MDMA,in elk geval een of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA,zijnde MDMA een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet(pseudokoop postpakket);
Feit 3hij opeen of meer tijdstippen op of omstreeks1 mei 2023te Made (gemeente Drimmelen) en/of Dussen (gemeente Altena) en/of eldersin Nederland, tezamen en in vereniging meteen of meeranderen,althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet en/ofheeft vervoerd en/ofheeft afgeleverd,althans op één of meer tijdstippen in elk geval op een of meer (overige) plaatsen in Nederland opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,in totaal vier postpakketten (voorzien van(SIN-)nummers [nummer 1] ,[nummer 2] , [nummer 3] en/of[nummer 4] ) bevattende
-ongeveer2080 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamineen/of
-ongeveer351,43 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMAen/of-ongeveer1,88 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en/ofMDMA en/ofcocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst Idan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet(postpakketten observatie [verdachte] / [medeverdachte 5] );
Feit 4hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen) en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad- ongeveer 41.498,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of- ongeveer 9.261,8 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of- ongeveer 869,9 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of- ongeveer 247,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft een aanzienlijk lagere gevangenisstraf bepleit, omdat deze strafmaat niet passend is bij de rol van verdachte binnen de criminele organisatie. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest is het meest passend. Daarnaast zou een voorwaardelijke straf aan de orde kunnen zijn, zodat verdachte een stok achter de deur heeft.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer en het vervoeren van een forse hoeveelheid harddrugs. Verder was hij 4,5 maand lid van een criminele organisatie die zich hoofdzakelijk bezighield met het verzenden van postpakketten met verdovende middelen. Deze pakketten werden veelal naar het buitenland verzonden. Verdachte speelde een grote rol bij het afleveren van deze pakketten bij postpakketpunten.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd de rechtsorde ernstig en ontoelaatbaar ondermijnt. Niet alleen de Nederlandse rechtsstaat is door het handelen van verdachte geraakt. Doordat de pakketten veelal naar het buitenland werden verstuurd, is ook de internationale rechtsorde aangetast. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden. Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie, waarbij het beramen en plegen van strafbare feiten ‘business as usual’ was.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat deze steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank houdt ten aanzien van de rol van verdachte binnen de criminele organisatie rekening met het feit dat verdachte, samen met [medeverdachte 4] , bezig was om een nieuwe stashlocatie te regelen en dat bij hem thuis goederen zijn aangetroffen die te maken hadden met de werkzaamheden van het CSV.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt wel – in strafmatigende zin – rekening met de kortere periode van deelname aan de criminele organisatie, vergeleken met de andere verdachten in onderzoek 26Upton. Daarnaast fungeerde verdachte vooral op uitvoerend en ondergeschikt niveau binnen de organisatie en had hij geen stem bij het nemen van belangrijke beslissingen.
De rechtbank houdt tevens rekening met een recente veroordeling van verdachte, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
De straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 4 en de rechtbank van oordeel is dat de door haar op te leggen straf de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het strafbare feit is begaan of voorbereid en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 en 11b van de Opiumwet

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 4 aan hem is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring.
-verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
-verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Feit 1:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11 derde, vijfde lid en 11a van de Opiumwet.

Feit 2:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Feit 3:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid.
-verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf.
-legt op de volgende straf:
Een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
-legt op de volgende bijkomende straf en maatregel:
Bijkomende straf:
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen met de volgende nummers op de beslaglijst d.d. 07 oktober 2024: 2, 3, 4, 6 en 7.
Maatregel:
Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen met de volgende nummers op de beslaglijst d.d. 07 oktober 2024: 1, 5, 8, 9, 10 en 11.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 3 december 2024.

Bijlage 1: de tenlastelegging.

1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
(art 11b Opiumwet)
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een postpakket (voorzien van track & trace code [ track-code] ) bevattende ongeveer 235,25 gram MDMA, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (pseudokoop postpakket);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
3.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 1 mei 2023 te Made (gemeente Drimmelen) en/of Dussen (gemeente Altena) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet en/of heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd, althans op één of meer tijdstippen in elk geval op een of meer (overige) plaatsen in Nederland opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in totaal vier postpakketten (voorzien van (SIN-)nummers [nummer 1] ,
[nummer 2] , [nummer 3] en/of [nummer 4] ) bevattende
- ongeveer 2080 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 351,43 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 1,88 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (postpakketten observatie [verdachte] / [medeverdachte 5] );
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen) en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 41.498,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 9.261,8 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 869,9 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
- ongeveer 247,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );
(art 10 lid 3 Opiumwet, artikel 2 ahf/ond C Opiumwet)