ECLI:NL:RBOBR:2024:6053

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
71.052536.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 19 januari 2023 startte de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton, naar aanleiding van informatie van Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen met verdovende middelen naar het buitenland verzond. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in P.I. Grave, werd op 18 januari 2023 aangehouden. De rechtbank Oost-Brabant deed op 3 december 2024 uitspraak in deze strafzaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De tenlastelegging omvatte onder andere deelname aan een criminele organisatie, het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het in bezit hebben van grote hoeveelheden MDMA, amfetamine, metamfetamine en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de internationale handel in verdovende middelen. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de organisatie en de bewezenverklaring van de feiten wettig en overtuigend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie, die coördinerend was. De uitspraak benadrukt de impact van de criminele organisatie op de rechtsorde en de noodzaak van een stevige reactie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.052536.23
Datum uitspraak: 03 december 2024.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 oktober 2023, 9 januari 2024, 20 maart 2024, 5 juni 2024, 30 augustus 2024,
7 oktober 2024, 8 oktober 2024, 9 oktober 2024 en 19 november 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2023.
De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 januari 2024 is gewijzigd, komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
Deelname aan een criminele organisatie met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meer overige personen, met het oogmerk het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, in de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België.
Feit 2
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod (235,25 gram MDMA) in de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland.
Feit 3
(Medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (41.498,1 gram MDMA en/of 9.261,8 gram amfetamine en/of 869,9 gram metamfetamine en/of 247,4 gram cocaïne) op 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen), althans in Nederland.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Onderzoek 26Upton.
Op 19 januari 2023 is de Landelijke Eenheid van de politie het onderzoek 26Upton gestart. Aanleiding voor dit onderzoek betrof informatie van de Belgische opsporingsautoriteiten over een man die postzendingen in België had ingeleverd voor verzending naar het buitenland. De man zou kort daarvoor de grens tussen Nederland en België zijn gepasseerd. Een aantal van deze postzendingen is onderschept en bleek verdovende middelen te bevatten, verhuld in bordspellen of puzzels.
Uit Belgisch onderzoek volgde dat al eerder op dezelfde werkwijze postpakketten met verdovende middelen waren verzonden. In de periode van 14 november t/m 14 december 2022 betrof dit dertien postpakketten. Aan de hand van camerabeelden is gebleken dat deze postpakketten steeds door dezelfde man, die steeds in dezelfde auto reed, waren afgeleverd bij verschillende Belgische postpakketpunten.
Op 18 januari 2023 is deze auto na een ANPR-hit in Nederland gecontroleerd en de bestuurder bleek [medeverdachte 2] te zijn. In de auto werden tien enveloppen met diverse soorten verdovende middelen aangetroffen die geadresseerd waren aan zowel adressen in Nederland als het buitenland.
Uit chatberichten op de inbeslaggenomen telefoons van [medeverdachte 2] volgde dat hij met meerdere personen veelvuldig contact had over een stashlocatie met verdovende middelen, het ophalen van postpakketten, het ‘gooien’ van postpakketten en het ophalen van bestellingen. Na de aanhouding van verdachte op 18 januari 2023 heeft de politie verdere opsporingsmethoden ingezet.
Naar aanleiding van camerabeelden, tapgesprekken, stelselmatige observaties en een pseudokoop is het beeld ontstaan dat [medeverdachte 2] deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met het verzenden van verdovende middelen via postpakketten naar (onder meer) het buitenland. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat op
11 juli 2023 bijna alle verdachten in onderzoek 26Upton, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zijn aangehouden. [medeverdachte 1] is vooralsnog onvindbaar gebleken.
Bij de verdachten zijn op 11 juli 2023 op de zogenaamde ‘klapdag’ huiszoekingen geweest. In de woning van [medeverdachte 5] zijn daarbij onder andere diverse soorten drugs aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, voor wat betreft de ten laste gelegde pleegperiode. Verdachte heeft zich na februari 2023 niet meer actief beziggehouden met het inpakken van de drugs. Verdachte heeft daarnaast ook geen coördinerende rol gehad. Met betrekking tot feit 2 moet verdachte, volgens de raadsman, integraal worden vrijgesproken. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en niet staat vast wie het specifieke pakket heeft ingepakt. Tot slot is de raadsman ten aanzien van feit 3 van mening dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aangetroffen verdovende middelen in de woning van [medeverdachte 5] . Daarnaast had verdachte hier geen beschikkingsmacht over. Vrijspraak van het derde ten laste gelegde feit moet daarom volgen.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage (bijlage 2) dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Opbouw van het vonnis.

De rechtbank zal hierna eerst de identificaties van de aan de verdachte en zijn medeverdachten gekoppelde telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen bespreken. Daarna zal de rechtbank bespreken waarvoor verdachte wordt vrijgesproken en vervolgens de overige ten laste gelegde feiten bespreken. Ten slotte zal de rechtbank de verdenking ten aanzien van de criminele organisatie bespreken en daarbij overwegen welke rol verdachte en zijn medeverdachten hierbij hebben gehad.

Identificatie van telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen.

In onderzoek 26Upton zijn verschillende telefoonnummers, accounts/gebruikersnamen en bijnamen toegedicht aan verdachte en zijn medeverdachten. De eerste vraag die door de rechtbank moet worden beantwoord, is of deze verdachten inderdaad zijn te identificeren als de gebruikers van deze telefoonnummers en Signalaccounts en of de bijnamen hen betreffen.
Ten aanzien van [verdachte]
Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank als onweersproken vast dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van meerdere telefoons en telefoonnummers. Aan verdachte kunnen twee verschillende telefoonnummers ( [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] ) worden gekoppeld. Met deze telefoonnummers had verdachte – onder andere – contact met zijn medeverdachten met de gebruiks- en/of bijnamen [alias 1] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 3] ’.
Ten aanzien van de medeverdachten
Voor de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten is (enkel) de identificatie van de gebruikers van de in de bewijsbijlage genoemde accounts van belang, zodat de overige accounts die in het dossier voorkomen in dit vonnis onbesproken blijven. De in de bewijsbijlage opgenomen identificaties zijn door de rechtbank geverifieerd en de rechtbank concludeert dat de door de politie vastgestelde identificaties juist zijn.

Specifieke bewijsoverwegingen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.

Vrijspraak feit 2: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B. subsidiair C van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat er in de ten laste gelegde periode van dit feit veel bedrijvigheid was bij de bij de stashlocatie van het crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV), de woning van [medeverdachte 5] . In die woning werden postpakketten met verdovende middelen ingepakt om vervolgens door enkele leden van het CSV naar een postpakketpunt te worden gebracht.
Het betreffende pseudokooppakket met verdovende middelen moet in de periode van
21 maart 2023 (de datum van de bestelling) tot en met 26 maart 2023(de datum dat het pakket bij een postpakketpunt is ingeleverd) zijn ingepakt. Vaststaat dat de drugs is ingepakt en verstuurd door deelnemers van het CSV, waarvan verdachte deel uitmaakte, nu het pakket is besteld via de door [medeverdachte 1] beheerde vendor “ [alias 4] ”. Hoewel verdachte kort voor het inleveren van het pakket bij het postpakketpunt door [medeverdachte 4] in de woning van [medeverdachte 5] is geweest, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat verdachte dit pakket daadwerkelijk heeft ingepakt of op een andere wijze bij dit specifieke pakket betrokken is geweest. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte op een gegeven moment een andere, grotere rol, binnen het CSV heeft gekregen en het inpakken toen vooral door anderen werd gedaan. Dit maakt dat de rechtbank niet met voldoende zekerheid de betrokkenheid van verdachte bij dit specifieke pakket kan vaststellen.
Feit 4: (medeplegen van) het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en overweegt als volgt.

Juridisch kader.

Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie deze drugs toebehoorden. Het is wel nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.

Wist verdachte dat de drugs aanwezig waren?

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ervan uit kan worden gegaan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid verdovende middelen in de woning van [medeverdachte 5] bevonden. De rechtbank stelt vast dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de stashlocatie van het CSV zich in de woning van [medeverdachte 5] bevond. Daarnaast is hij meermalen in die woning geweest en heeft daar ook enige tijd verdovende middelen in postpakketten ingepakt. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte expliciet op de hoogte was van de aanwezigheid van
dezelading verdovende middelen in de woning van [medeverdachte 5] . De avond voor de inval had verdachte contact met [medeverdachte 5] over de nieuw binnengekomen lading. Verdachte stuurde via Whatsapp de volgende berichten naar [medeverdachte 5] :
“Doos 1: 25k snoep grijze reapers, 1kg keta naald.
Doos 2: 25k snoep grijze reapers, 1kg keta suiker.
Doos 3: 10k snoep, grijze reapers, 2kg keta naald, 4kg mdma, 400 gram [alias 3] .”
en “Ditbis er nog niet helemaal gekomen vamdaag ofwel.”
Daarnaast spreekt [medeverdachte 5] die avond ook met [medeverdachte 2] over de nieuwe lading. Door [medeverdachte 2] wordt gevraagd of ‘ [alias 2] ’ (de bijnaam van [verdachte] ) nog langs is geweest. Hierop antwoordt [medeverdachte 5] : “nee nee nee [alias 2] is niet geweest. [alias 2] komt morgen.”
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte wist dat deze enorme hoeveelheid bij de stashlocatie was geleverd en verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.

Kon verdachte beschikken over de drugs?

Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook de beschikkingsmacht had over de verdovende middelen. Anders dan de raadsman bepleit, beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat uit het berichtenverkeer tussen verdachte en [medeverdachte 5] op 10 juli 2023 volgt dat hij zeggenschap had over de partij drugs. Immers stuurt verdachte dat het aan [medeverdachte 5] is om te bepalen aan wie zij de pakketten meegeeft. Oftewel: hij vertelt [medeverdachte 5] wat er met de voorraad mag gebeuren. Hieruit volgt dat verdachte beschikkingsmacht had over de specifieke voorraad die bij [medeverdachte 5] in beslag is genomen.
Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het bezit van de verdovende middelen die niet door het NFI zijn getest. In totaal gaat dat om 4.239,3 gram amfetamine. Vooropgesteld wordt dat het gebruik van een indicatieve test er op zichzelf niet aan in de weg staat om buiten redelijke twijfel te achten dat in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs betreft, de stoffen bevatten die uit deze test blijken. Er dient echter voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn, voordat de conclusie kan worden getrokken dat wettig en overtuigend is bewezen dat het het verdovende middel betreft waarop de tenlastelegging betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dergelijk ondersteunend en betekenisvol bewijs niet aanwezig. De criminele organisatie verstuurde gedurende een langere periode verscheidende soorten drugs, onder andere vanuit de woning van verdachte. Daar komt bij dat er tevens verschillende placebo’s zijn aangetroffen in de woning en in de verstuurde postpakketten. Uit het dossier volgt dus niet overduidelijk dat deze indicatief geteste drugs daadwerkelijk amfetamine betrof.

Feit 3: deelname aan de criminele organisatie.

Juridisch kader.

Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Van ‘deelneming’ aan een organisatie kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling binnen het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.

De organisatie.

De rechtbank is op grond van de geselecteerde bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de organisatie zich maandenlang op grote schaal bezighield met voornamelijk de (internationale) handel in verschillende soorten harddrugs. Het oogmerk van dit samenwerkingsverband was derhalve gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.

De rolverdeling binnen de organisatie.

Op grond van de vele chatberichten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] leider van de organisatie was. Hij was beheerder van – onder andere – de vendorpagina [alias 4] , waarmee hij verschillende soorten harddrugs aanbood via het darkweb. Daarnaast gaf hij aan medeverdachten instructies op welke wijze de verdovende middelen verpakt moesten worden, (tot) wanneer en op welke wijze zijn medeverdachten moesten werken, welke bestellingen er klaargemaakt en verzonden moesten worden, hield zich bezig met de voorraad en gaf aan welke rollen zijn medeverdachten dienden te vervullen binnen het CSV. Als de rollen herverdeeld moesten worden, werd ook dit geregeld door [medeverdachte 1] . Daarnaast legde hij sancties op als het ‘gooien’ (het afgeven van pakketten bij postpakketpunten) niet goed was gegaan.
Verdachte [verdachte] is – blijkens de chatberichten – binnen het CSV allereerst verantwoordelijk geweest voor het inpakken van de drugs. Na de herverdeling binnen de organisatie heeft [verdachte] een grotere en coördinerende rol gekregen. Hij werd onder andere verantwoordelijk voor het inkopen van de verdovende middelen, het inkopen van de deklading, het aansturen van zijn medeverdachten, het maken van verzendlabels en het verzorgen van speciale bestellingen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat hij zich na februari 2023 niet meer heeft beziggehouden met het inpakken van verdovende middelen in postpakketten. Indien de verdediging daarmee heeft willen betogen dat verdachte sindsdien een minder actieve rol binnen het CSV heeft gehad, verwerpt de rechtbank dat verweer. Hij is na februari 2023 nog meermalen bij de stashlocatie geweest en voerde ook telefoongesprekken over verdovende middelen, “pap” en het ingraven van tonnetjes. Uit deze telefoongesprekken blijkt dat verdachte gedurende de tijd juist een steeds grotere en belangrijkere rol is gaan innemen binnen het CSV. Zijn medeverdachten vroegen hem advies, hij vertelde hen wat er moest gebeuren en bedacht een back-up plan, zodat ze de woning van [medeverdachte 5] niet meer gebruikt hoefde te worden. “Dan kunnen we van dat vrouwke af”, aldus verdachte. Gelet hierop verwerpt de rechtbank tevens het verweer van de raadsman dat verdachte geen coördinerende rol heeft gehad binnen het CSV.
Binnen het CSV was [medeverdachte 2] als uitvoerder verantwoordelijk voor het inleveren van pakketten met daarin verdovende middelen. Dit blijkt uit chatberichten, de op zijn telefoon aangetroffen foto’s, de camerabeelden en het aantreffen van de postpakketten met verdovende middelen in de auto waarin hij reed op 18 januari 2023. Daarnaast verrichtte hij hand- en spandiensten voor de organisatie. Zo heeft hij de stashlocatie bij verdachte [medeverdachte 5] geregeld en - onder andere - op 26 november 2022 het volgende gestuurd: “2kg keta naald 5k. Lsd”, “voor onze broer raod” en “kan deze zondag geregeld worden !?”. [medeverdachte 2] fungeerde naast uitvoerder dan ook als ‘regelaar’ binnen het CSV. Voor zijn werkzaamheden kreeg hij een financiële beloning van [medeverdachte 1] .
Ook medeverdachte [medeverdachte 4] hield zich als uitvoerder bezig met het inleveren van pakketten met verdovende middelen. Dit blijkt uit de chatberichten, camerabeelden, observaties en getapte telefoongesprekken. Verder blijkt uit een telefoongesprek met medeverdachte [verdachte] dat hij in een chalet op dezelfde camping als [verdachte] was gaan wonen en dat het de bedoeling was om deze chalet als nieuwe stashlocatie van het CSV te gaan gebruiken. De woning van [medeverdachte 5] zou dan niet meer nodig zijn en zo zou [medeverdachte 4] minder reistijd hebben voor het inleveren van pakketten met verdovende middelen bij postpakketpunten. Op 11 juli 2023 zijn in zijn chalet ook puzzels (passend bij de werkwijze van het CSV), verdovende middelen en een ingegraven ton aangetroffen. Ook vervoerde hij drugs naar de stashlocaties en leverde hij drugs aan derden. Uit deze bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van [medeverdachte 4] in de loop van de tijd binnen het CSV groter werd dan slechts die van ‘gooier’ van de pakketten met verdovende middelen.
Uit de vele chatberichten, observaties en getapte telefoongesprekken is gebleken dat [medeverdachte 5] als uitvoerder verantwoordelijk was voor het aannemen van de verdovende middelen, het bepalen wie welk pakket inleverde en het ter beschikking stellen van haar woning als stashlocatie. Voor een periode van ongeveer 2,5 maanden heeft zij zelf ook pakketten bij haar thuis ingepakt en ook heeft zij zelf pakketten buiten haar woning afgeleverd.
Tot slot is gebleken dat [medeverdachte 3] zich als uitvoerder bezighield met het bestellen van verdovende middelen, het inpakken daarvan en het verrichten van hand- en spandiensten. Dit deed hij in opdracht van zijn zwager [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 3] gefungeerd als tussenpersoon voor het verkrijgen van 25 kilo drugs.

Pleegperiode.

Als startdatum van de betrokkenheid van [verdachte] bij dit CSV wordt in de tenlastelegging uitgegaan van 18 oktober 2022, de datum waarop het eerste pakket met verdovende middelen door medeverdachte [medeverdachte 2] is afgeleverd bij een postpakketpunt in België. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het dossier aanwijzingen bevat dat het CSV eerder dan 18 oktober 2022 is ontstaan. De rechtbank wijst op berichten tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte. Op 28 september 2022 stuurt [medeverdachte 2] namelijk het volgende: “ik zit met [medeverdachte 5] te praten”, “die is even aan het denken”, “maar die gaat het zeker”, “zeker doen” en “lekker dichtbij en deze vrouw ook waterdicht”. Op 1 oktober 2022 wordt er nogmaals over de stashlocatie gesproken: “ophalen voor mij makkelijk en rooie in de buurt”, “jaman maandag aanpak in made”, “doe ik maandag na werk pakket”, “en daarna”, “stasch” en “maandag avond daar eerste avond altijd beetje aanvoelen”. Deze berichten kunnen duiden op het in gebruik nemen van de stashlocatie bij [medeverdachte 5] vanaf maandag 3 oktober 2022. Deze berichtenreeks maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de pleegperiode van [verdachte] ook dient aan te vangen op 18 oktober 2022, nu dit de eerste datum is die aan hem ten laste is gelegd.
Ook de dag voor de inval in de woning van [medeverdachte 5] heeft verdachte nog contact met haar gehad over de voorraad verdovende middelen die zich in haar huis bevond. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de gehele ten laste gelegde pleegperiode kan worden bewezenverklaard.

Conclusie.

Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een samenwerkingsverband, zij het in soms wisselende verbanden, met onmiskenbaar een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee staat vast dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van drugsdelicten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage (2) uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat:
Feit 1.
hijop een of meer tijdstippeninof omstreeksde periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsenin Nederlanden/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten(onder andere)[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of een of meeroverige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen vaneen of meermisdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of11a Opiumwet;
Feit 2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een postpakket (voorzien van track & trace code [track-code] ) bevattende ongeveer 235,25 gram MDMA, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (pseudokoop postpakket);
Feit 3.
hij opof omstreeks11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen)althans in Nederland, tezamen en in vereniging meteen of meeranderen,althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 41.498,1 gram MDMA,in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMAen/of
-ongeveer5044,51 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamineen/of
-ongeveer869,9 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamineen/of
-ongeveer247,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/ofamfetamine en/ofmetamfetamine en/ofcocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst Idan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet(verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft een lagere gevangenisstraf bepleit, omdat verdachte een kleinere rol heeft gehad binnen de criminele organisatie. Verdachte heeft tevens openheid van zaken gegeven, verdiende weinig met zijn werkzaamheden voor de organisatie en staat open voor hulpverlening. Daarnaast is verdachte first offender op het gebied van Opiumwetdelicten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van 9 maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die hoofdzakelijk gericht was op het verzenden van postpakketten met verdovende middelen, veelal naar het buitenland. Verdachte heeft zich daarbij ook schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs in de stashlocatie van de organisatie. Het ging hierbij om bijna 50 kilogram harddrugs.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd de rechtsorde ernstig en ontoelaatbaar ondermijnt. Niet alleen de Nederlandse rechtsstaat is door het handelen van verdachte geraakt. Doordat de pakketten veelal naar het buitenland werden verstuurd, is ook de internationale rechtsorde aangetast. Hiertegen moet dan ook hard worden opgetreden. Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie, waarbij het beramen en plegen van strafbare feiten ‘business as usual’ was.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat deze steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Verdachte had een coördinerende rol binnen de criminele organisatie. De rechtbank weegt deze grotere rol van verdachte binnen de organisatie mee in de strafmaat. Dankzij zijn coördinerende rol liet verdachte de uitvoerende werkzaamheden, zoals het inpakken van de verdovende middelen in postpakketten en het vervoeren en inleveren ervan bij de postpakketpunten over aan andere, lager op de ladder van de organisatie staande personen, die daarmee ook de meeste risico’s liepen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor de door hem gepleegde feiten.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de aard en ernst van de feiten ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit met het oog op vergelding, maar ook met het oog op speciale preventie, het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. Daarnaast wil de rechtbank met deze straf anderen ontmoedigen soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte met betrekking tot een aantal feiten (partieel) vrijspreekt en zij van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag.

Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven beide in beslag genomen telefoons terug te willen. De rechtbank is van oordeel dat deze en de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 en 11b van de Opiumwet

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 2 aan hem is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring.
-verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
-verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Feit 1:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11 derde, vijfde lid en 11a van de Opiumwet.

Feit 3:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf.
-legt op de volgende straf:
Een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
-legt op de volgende bijkomende straf en maatregel:
Bijkomende straf:
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen met de volgende nummers op de beslaglijst d.d. 07 oktober 2024: 1, 2, 3 en 4.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 3 december 2024.

Bijlage 1: de tenlastelegging.

1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2022 tot en met 11 juli 2023 te Nieuwerkerk aan den IJsel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland en/of te Hoogstraten (België) en/of Meer (België) en/of Wuustwezel, althans een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5]
en/of een of meer overige personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
(art 11b Opiumwet)
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 maart 2023 tot en met 27 maart 2023 te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) en/of Etten-Leur en/of Drunen (gemeente Heusden) en/of Made (gemeente Drimmelen) en/of Schijf (gemeente Rucphen) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een postpakket (voorzien van track & trace code [track-code] ) bevattende ongeveer 235,25 gram MDMA, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (pseudokoop postpakket);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Made (gemeente Drimmelen) althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 41.498,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 9.261,8 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 869,9 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
- ongeveer 247,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (verdovende middelen woning [medeverdachte 5] );
(art 10 lid 3 Opiumwet, artikel 2 ahf/ond C Opiumwet)