ECLI:NL:RBOBR:2024:6050

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
24/3858
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van 42 woningen in Veghels Buiten

Op 2 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve in Veghels Buiten. De omgevingsvergunning was verleend op 30 september 2024, conform een nieuw bestemmingsplan. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij beroep had ingesteld tegen het nieuwe bestemmingsplan bij de Raad van State, maar geen verzoek om voorlopige voorziening had ingediend binnen de beroepstermijn.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de vergunninghoudster niet wilde wachten met de bouw. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag om omgevingsvergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college de vergunning terecht had verleend. De voorzieningenrechter merkte op dat de verzoeker niet had aangetoond dat de bouw in strijd was met de eisen van het Kwaliteitshandboek en dat de argumenten van de verzoeker niet voldoende waren om de vergunning te schorsen.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter de belangen van de vergunninghoudster en de maatschappelijke belangen bij de bouw van de woningen zwaarder liet wegen dan de bezwaren van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening en heeft ook geen griffierecht of proceskostenveroordeling toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3858

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.A. Pronk),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college
(gemachtigde: mr. E. Scholten, M. Weijers en B.Boselie).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Bloom Vastgoed B.V. uit Helmond (vergunninghoudster), gemachtigde [naam] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve, plaatselijk bekend Veghels Buiten SBA 3200 Veghel (de projectlocatie)
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning bij besluit van 30 september 2024 verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college en vergunninghoudster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende omstandigheden.
  • Verzoeker woont op het adres [adres] te [woonplaats] waar hij een agrarisch bedrijf exploiteert. De gronden waarop het bedrijf van eiser is gevestigd hebben op grond van het bestemmingsplan “Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016” de bestemming ‘Agrarisch’ met de functieaanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’.
  • Vanaf de Erpseweg gezien achter het bedrijf van eiser hebben op grond van het bestemmingsplan “Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016”de gronden van de projectlocatie het bestemmingsvlak ‘Woongebied- Erf’ met de gebiedsaanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’. Op grond van het bestemmingsplan “Veghels Buiten, deelgebied Erpseweg-Zuid, 1e herziening” heeft de projectlocatie het bestemmingsvlak ‘Woongebied- Erf’ met de gebiedsaanduidingen ‘milieuzone - boringsvrije zone’ en gebiedsaanduiding 'Overige zone - aanpassing woningaantallen'.
  • Het bestemmingsplan “Veghels Buiten, deelgebied Erpseweg-Zuid, 1e herziening” is op 23 mei 2024 vastgesteld en heeft van 10 juni 2024 tot en met 22 juli 2024 ter inzage gelegen. Verzoeker heeft tegen het bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en heeft buiten de beroepstermijn bij de Afdeling een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het beroep en het verzoek zijn nog niet behandeld door de Afdeling.
Is er sprake van spoedeisend belang?
4. Een verzoek om voorlopige voorziening kan alleen worden toegewezen als onverwijlde spoed dat vereist. Omdat de vergunninghoudster niet wil wachten met de bouw, is het spoedeisend belang gegeven.
Welk recht is van toepassing?
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 22 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
6. Verzoeker heeft tegen het nieuwe bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling. Verzoeker heeft geen verzoek om voorlopige voorziening ingediend tijdens de beroepstermijn en betekent dat het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden ten tijde van het bestreden besluit en dat het college daar aan moet toetsen. In de motivering van het bezwaarschrift heeft verzoeker gesteld dat sprake is van strijd met het nieuwe bestemmingsplan. Die argumenten zal de voorzieningenrechter hieronder behandelen.
7. Volgens verzoeker zijn de woningen niet minimaal 15 meter lang.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de tabel bij voorschrift 4.2.2 van de planregels een minimale bouwlengte van 12,5 meter is voorgeschreven. Niet is gebleken dat het bouwplan daar niet aan voldoet.
8. Volgens verzoekers is het plan in strijd met het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016 (Kwaliteitshandboek). Er worden meer dan twee woningen onder één dak gerealiseerd en de luchtinlaat zal meer dan 2 centimeter boven de pannenlijn uitsteken.
8.1.
In artikel 4.2.2 onder d, van de planregels is bepaald dat voor de situering van entreegebouwen, erfwoongebouwen en nevengebouwen de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek.
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college niet geheel voorbij kan gaan aan het Kwaliteitshandboek. Het college zal de situering van de genoemde gebouwen moeten toetsen aan hoofdstuk 4 en 5 van het Kwaliteitshandboek, voor zover dit voldoende concreet is. De voorzieningenrechter ziet in de planregels geen aanleg voor een volledige toetsing aan het Kwaliteitshandboek en legt de betreffende planregel dan ook letterlijk (en dus beperkt) uit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het Kwaliteitshandboek dateert uit 2016 en het op maat gemaakte bestemmingsplan is van een latere datum. In het Kwaliteitshandboek staan vanaf pagina 32 onder het kopje ‘Entrees, oriëntatie’ een aantal concrete eisen aan de situering van gebouwen. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de omgeving is verleend in strijd met deze eisen. Er staan ook eisen onder het kopje ‘typologie’ op pagina 35 waaronder de eis dat de hoofdwoning bestaat uit één, maximaal twee woningen (langgevelboerderij) onder één dak. De voorzieningenrechter leest hierin geen eis aan de situering maar meer een eis aan het type woning. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de termen entreegebouw en erfwoongebouw apart zijn gedefinieerd in het bestemmingsplan. In de definitie is voorzien in de mogelijkheid van meerdere woningen in het gebouw. In zoverre is geen sprake van strijd met de eisen aan de situering van entreegebouwen, erfwoongebouwen en nevengebouwen in de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek. Er staan nog verdere eisen aan de situering vanaf pagina 36 maar hierin staat geen eis over het aantal woningen in de hoofdwoning. Het gegeven dat meer woningen in de hoofdwoning worden gebouwd is niet in strijd met artikel 4.2.2 onder d van de planregels.
8.3.
De voorzieningenrechter ziet verder geen planregel waarin het bouwen van luchtinlaten boven de pannenlijn wordt verboden. Eiser heeft niet gesteld dat de maximale bouwhoogte wordt overschreden.
8.4.
De voorzieningenrechter concludeert dat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college de omgevingsvergunning wel moest verlenen.
9. Verzoeker heeft verwezen naar de beroepsgronden in de bestemmingsplanprocedure. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan evident onjuist is. De voorzieningenrechter neemt hierbij allereerst in aanmerking dat het onderliggende bestemmingsplan Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016” ook voorziet in een woonbestemming. Dit bestemmingsplan laat ruim 700 woningen toe. Die zijn al gebouwd of vergund. Slechts omdat er nog meer woningen worden gebouwd is het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld. De voorzieningenrechter merkt verder op dat tijde van de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan verzoeker vee hield op de gronden direct naast de nieuwe woningen. Hierbij is geen aanleiding om een afstand in acht te nemen tot die woningen. Dat zou anders kunnen zijn bij de teelt van sommige gewassen. Verzoeker heeft echter niet onderbouwd waarom het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van aardappelen gevaarlijk is voor de mensen die gaan wonen in de nieuwe woningen. Bovendien is niet gebleken dat hij richting gemeente of projectontwikkelaar heeft aangegeven dat hij weer aardappelen wil gaan telen ook al is deze teelt als vorm van akkerbouw rechtstreeks toegelaten in het onderliggende bestemmingsplan.
10. Gelet op het voorgaande zal de omgevingsvergunning van 30 september 2024 voor de bouw van 42 woningen met bergingen in bezwaar standhouden als het nieuwe bestemmingsplan niet wordt geschorst. Dit betekent dat er beginsel geen reden is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
11. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker belang heeft bij het schorsen van de omgevingsvergunning. Stelt dat zijn beroep tegen het bestemmingsplan “Veghels Buiten, deelgebied Erpseweg-Zuid, 1e herziening” gegrond wordt verklaard en dat bestemmingsplan wordt vernietigd, is er geen aanleiding de eventueel onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor de woningen in te trekken. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om toch te schorsen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker ook een verzoek om schorsing van het nieuwe bestemmingsplan heeft ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Als hierop wordt beslist voor de beslissing op het bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning kan het college bezien of aanleiding bestaat om dit erbij te betrekken. Gelet op het belang van vergunninghoudster en het algemene maatschappelijk belangen bij het zo snel mogelijk kunnen bouwen van de woningen ziet de voorzieningenrechter geen reden is de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

Wet op de ruimtelijke ordening

Artikel 8.4
Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan of van een wijziging of uitwerking hiervan dan wel van een rijksbestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Bij de toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter aan op welke onderdelen van het bestemmingsplan of inpassingsplan of van de wijziging of uitwerking hiervan de voorlopige voorziening betrekking heeft.