vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.280624.23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans preventief gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 23 oktober 2023 te Oss,
twee, althans een gsm(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal op de openbare weg, [adres 2] , werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-toen die [slachtoffer 2] hem, verdachte had vastgepakt, die [slachtoffer 2] op dreigende toon de woorden: "laat mij gaan want ik heb een pistool" en/of "ga weg, laat met gaan, ik heb een pistool" toe te voegen en/of (daarbij) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hoogte van de slaap, althans het hoofd van die [slachtoffer 2] te houden, en/of die [slachtoffer 2] dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen, en/of (vervolgens)
met een (schil)mesje een of meer stekende bewegingen in de richting van de hals van die [slachtoffer 2] te maken;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Oss
een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zij heeft het standpunt ingenomen dat de strafverzwarende omstandigheid ‘op de openbare weg’ van toepassing is, ook al heeft de feitelijke diefstal niet op de openbare weg plaatsgevonden.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de strafverzwarende omstandigheid ‘op de openbare weg’ niet aan de orde is, nu de diefstal niet op de openbare weg heeft plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2024 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 23 oktober 2023 te Oss twee telefoons weggenomen uit een winkel. Ik ben daarna met de telefoons weggerend. Een man is mij achterna gerend en heeft mij vastgepakt. Ik wilde weg en ik heb die man een gasbrander laten zien. Die zat in mijn jaszak. Ik kan mij voorstellen dat de man dacht dat het een wapen was. Ik had een mesje in mijn jaszak en ik heb dit mesje de man voorgehouden en daarmee een beweging gemaakt.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 23 oktober 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 79-80)Ik wens aangifte te doen namens het slachtoffer [slachtoffer 4] te Oss. Op 23 oktober 2023, omstreeks 15:40 uur, kwam er een negroïde man de winkel binnen aan de [adres 1] te Oss. Ik liet hem een Samsung Galaxy A12 en A14 zien. Plotseling liep de man naar buiten en verliet de winkel. Hij had beide telefoons nog in zijn handen en niet afgerekend. Ik ben achter de man aangerend. Ik zag tijdens het rennen een man op de fiets. Die man vroeg aan mij wat er aan de hand was. Ik zei tegen de man dat de persoon die ik volgde 2 GSM's had gestolen. Ik hoorde de man op de fiets zeggen dat hij mee ging zoeken. Ik ben beide mannen vervolgens uit het oog verloren. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 23 oktober 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 83-85)23 oktober 2023, plaats delict: [adres 2] te Oss, Ik bevond me te Oss. Ik zag een man rennen. Ik hoorde dat de man riep:" Dief, dief". Ik zag dat de man met zijn hand, voor zich uit wees. Ik herkende deze man als zijnde de verkoper van de telefoonwinkel welke gelegen is aan de [adres 1] te Oss. Ik zag in de verte een jongeman. Ik zag de jongeman ter hoogte van [adres 1] lopen. Ik ben naast de jongeman gaan fietsen en zei tegen hem:" Jij moet even wachten". Ik hoorde dat de jongen tegen mij zei:" Ja maar de man heeft mij opgelicht". Ik zei tegen de jongeman:" Nou dan gaan we even naar de man toe, of dan bellen we de politie". Ik hoorde dat de jongeman tegen mij zei:"' Laat mij gaan, want ik heb een pistool". Ik pakte de jongen met mijn rechterhand, bij zijn linker bovenarm vast en zei tegen hem dat hij even moest wachten en moest blijven staan. Ik zag dat de jongen met zijn rechterhand in zijn rechterjaszak, zat te frommelen. Ik zag dat de jongen met zijn rechterhand, uit zijn rechterjaszak een zwart voorwerp haalde. Ik zag dat dit voorwerp leek op een alarmpistool. Ik zag dat dit een klein model betrof en vermoed dat dit een alarmpistool was in een klein formaat. Ik zag dat de jongen op een afstand van ongeveer 50 centimeter, dit alarmpistool ter hoogte hield van mijn linkerslaap. Ik zei tegen de jongen:" Laat dit, je maakt het er niet beter op, we bellen de politie, doe nou eens rustig". Ik zag dat de jongen zijn rechterhand naar beneden bracht met het alarmpistool. Op dat moment zag ik dat er een jongen op een scooter bij kwam. Ik zag dat de jongen, op de scooter, de jongeman vastpakte bij zijn rechterarm. Ik hoorde dat de jongeman riep:" Ga weg, laat me gaan, ik heb een pistool". Ik heb in de tussentijd de jongeman in een klemhouding proberen vast te houden, maar dit lukte niet, ik kreeg hem niet onder controle. Ik zag dat de jongeman zijn rechterhand nogmaals omhoog haalde en weer op ongeveer 50 centimeter afstand, het alarmpistool op mijn hoofd richtte. Ik hoorde dat de jongeman zei:" Laat mij los".
Ik zag dat de jongeman zijn rechterhand in zijn rechterjaszak stopte en mij vervolgens met zijn rechterhand probeerde te steken met een aardappelschilmesje. Ik had op dat moment de jongeman nog vast met mijn rechterhand en zag op dat moment dat de jongeman een steekbeweging richting mijn hals maakte. Dit was op een afstand van ongeveer 50 centimeter. Ik zag dat de jongeman het mes daar hield en tegen mij zei:" Laat mij gaan". Op het moment dat de verdachte het alarmpistool of wat erop leek en het mesje, voor mij hield, voelde ik mij ernstig bedreigd.
Ten aanzien van feit 2:
Ten aanzien van feit 2 volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit ter terechtzitting heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2024;
- Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] (pag. 122-123)
- Een proces-verbaal van bevindingen (pag. 124)
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).
Verdachte ontkent dat hij tegenover [slachtoffer 2] op dreigende toon heeft gesproken over een pistool en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hoogte van de slaap van die [slachtoffer 2] heeft gehouden. Ook ontkent verdachte het schilmesje in de richting van de hals van [slachtoffer 2] te hebben bewogen.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en zal deze verklaring gebruiken voor het bewijs. [slachtoffer 2] is kort na het voorval gehoord door de politie en heeft nog een aanvullende verklaring afgelegd. In deze verklaringen verklaart aangever gedetailleerd en consistent.
Aan de andere kant heeft verdachte in zijn verklaringen wisselend verklaard. Zo heeft verdachte wisselend verklaard over het (wel of niet) tonen van een mesje en het (wel of niet) vertellen aan hem dat [slachtoffer 2] een politieambtenaar in burger was.
Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed was van drugs en zich niet alles meer kan herinneren.
Het bestanddeel ‘op de openbare weg’.
Ten laste is gelegd – kort gezegd - dat de diefstal op de openbare weg (onder meer) is gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de winkel twee telefoons heeft gestolen en daarna meteen met de telefoons is weggerend. De verkoper van de telefoonwinkel is verdachte achterna gerend, waarbij hij op straat de woorden ‘dief, dief’ heeft geroepen. [slachtoffer 2] is daarop ook achter verdachte aan gegaan, waarna het op de openbare weg tot een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] is gekomen, waarbij verdachte op de openbare weg bedreigingen met geweld heeft geuit tegenover [slachtoffer 2] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met geweld heeft gedreigd om aan zichzelf, na betrapping op heterdaad, de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren en dat het geweld moet worden beschouwd als onderdeel van de diefstal. De rechtbank overweegt dat, gelet op de wijze waarop artikel 312 Sr is vormgegeven, allereerst de vraag beantwoord dient te worden of sprake is van een diefstal met geweld, als omschreven in het eerste lid van artikel 312 Sr. Die vraag beantwoord de rechtbank gelet op het voorgaande bevestigend. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de tenlastegelegde strafverhogende omstandigheid uit artikel 312, lid 2, Sr, van toepassing is.
In artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 1, Sr is bepaald dat indien
het feitwordt gepleegd op de openbare weg, een hoger strafmaximum geldt. Met ‘het feit’ wordt naar het oordeel van de rechtbank bedoeld de in het eerste lid omschreven ‘diefstal met geweld’. Ook indien zich de wegnemingshandeling niet, maar (de bedreiging met) het geweld wel op de openbare weg heeft afgespeeld, kan worden geoordeeld dat de strafverzwarende omstandigheid ‘op de openbare weg’ van toepassing is. Dit zou anders kunnen zijn als (de bedreiging met) het geweld dat zich heeft voorgedaan, geen verband meer houdt met de diefstal, maar gezien moet worden als een op zichzelf staand geweldsincident. Daarvan is echter in onderhavig geval geen sprake.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 23 oktober 2023 te Oss, twee gsm’s, die aan [slachtoffer 4] en/of aan [slachtoffer 1] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal op de openbare weg, [adres 2] , werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-toen die [slachtoffer 2] hem, verdachte had vastgepakt, die [slachtoffer 2] op dreigende toon de woorden: "laat mij gaan want ik heb een pistool" en "ga weg, laat me gaan, ik heb een pistool" toe te voegen en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hoogte van de slaap van die [slachtoffer 2] te houden, en die [slachtoffer 2] dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen, en vervolgens met een schilmesje een of meer stekende bewegingen in de richting van de hals van die [slachtoffer 2] te maken.
2.
op 2 oktober 2023 te Oss een fiets, die aan [slachtoffer 3] , toebehoorde heeft weggenomen
met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest gevorderd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals in het rapport van de reclassering van 30 januari 2024 is geadviseerd.
De officier van justitie heeft tevens dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en de opdracht aan de reclassering gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met de geadviseerde bijzondere voorwaarden, waarbij de verdachte aansluitend aan de detentie in de Piet Roorda kliniek kan worden opgenomen. Tevens heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis pas op te heffen op het moment dat verdachte in de kliniek arriveert, zodat verdachte door DV&O bij de kliniek wordt gebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal, waarbij hij een verbalisant in burger, die de winkelier te hulp wilde schieten, op de openbare weg fors heeft bedreigd met geweld en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een aardappelschilmesje ter hand heeft genomen om zijn bedreigingen kracht bij te zetten. Aangever heeft aangegeven dat hij zich ernstig bedreigd voelde.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets, die bij een school stond gestald.
Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Uit het handelen van verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk werd veroordeeld (onherroepelijk 10 oktober 2023) en verdachte feit 1 heeft gepleegd tijdens de proeftijd van deze eerdere veroordeling.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte een postitieve wending aan zijn leven wil geven door zich te laten behandelen voor zijn problematiek, waaronder de drugsverslaving.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Enerzijds rechtvaardigt de ernst van de feiten een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anderzijds is, zoals blijkt uit het reclasseringsrapport en het onderzoek ter terechtzitting, sprake van forse verslavingsproblematiek bij verdachte, waarvoor een langdurige klinische behandeling geïndiceerd is.
Alles afwegend is de rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal een gedeelte van 6 maanden van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Verdachte heeft immers het slachtoffer, na een diefstal, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en met een schilmesje een stekende beweging in de richting van het slachtoffer gemaakt.
De reclassering heeft in haar rapport van 30 januari 2024 aangegeven dat het recidive-risico als hoog wordt ingeschat. Gezien de ernst van de verslavingsproblematiek schat de reclassering de kans dat verdachte in soortgelijke situaties terecht komt, als hoog in. Veroordeelde zal, aldus de reclassering, opnieuw verwervingscriminaliteit gaan plegen omdat hij niet bij machte is de zucht naar drugs te weerstaan.
De rechtbank is, gezien de inhoud van het reclasseringsrapport en gezien de ernstige verslavingsproblematiek, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank oplegt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.