ECLI:NL:RBOBR:2024:5756

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
82/129354-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift door feitelijk leidinggever van rechtspersonen met subsidies van de Provincie Zuid-Holland en RVO

Op 29 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggever van twee rechtspersonen, [bedrijf 1] en [bedrijf 2], is veroordeeld voor valsheid in geschrift. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opmaken van valse kostenoverzichten en documenten die bestemd waren om als bewijs te dienen voor de subsidieverstrekkers, de Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 24 oktober 2014 en 29 december 2016 valse documenten heeft opgesteld, waardoor een bedrag van € 166.777,50 van de ene rechtspersoon naar de andere is weggesluisd. De verdachte heeft geprobeerd subsidiegelden veilig te stellen door valse documenten te gebruiken, wat heeft geleid tot een veroordeling voor vier feiten van valsheid in geschrift. De rechtbank heeft een taakstraf van 180 uren opgelegd, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.129354.22
Datum uitspraak: 29 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1956] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2023 en 12 en 18 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 november 2023.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2014 tot en met 11 februari 2016 te Moordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
geschriften, te weten ‘kostenoverzichten eindrapportage UKP’ (DOC-00517 en DOC-00523), ‘kostenoverzichten eindrapportage PRISMa’ (DOC-00518 en DOC-00524), documenten ‘overdracht kennis’ (DOC-00516 en DOC-00522) en/of correspondentie omtrent verrekening (DOC-00514 en DOC-00520),
die (telkens) bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door
- valse en/of vervalste kostenoverzichten eindrapportage UKP (DOC-00517 en DOC-00523) op te maken waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 548 uur en in 2015 100 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, althans de werkzaamheden in omvang minder bedroegen dan deze 548 uur en 100 uur, en/of
- valse en/of vervalste kostenoverzichten eindrapportage PRISMa (DOC-00518 en DOC-00524) op te maken waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 569 uur en in 2015 116 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, althans de werkzaamheden in omvang minder bedroegen dan deze 569 uur en 116 uur, en/of
- valse en/of vervalste documenten ‘overdracht kennis’ (DOC-00516 en DOC-00522) op te maken waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 320 uur en in 2015 80 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor het opstellen en/of aanvullen van een kennisfile ter overdracht van kennis, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, althans de werkzaamheden in omvang minder bedroegen dan deze 320 uur en 80 uur, en/of
- (op basis van voornoemde valse en/of vervalste overzichten en documenten) valse en/of vervalste correspondentie (DOC-00514 en DOC-00520) omtrent verrekening op te maken waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid de schijn wordt gewekt dat er (voor voornoemde urenomvang aan werkzaamheden) verrekend zou moeten worden en/of zou zijn, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;

feit 2:
[bedrijf 2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2014 tot en met 29 december 2016 te Moordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) geschrift(en), te weten de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] , dat/die (telkens) bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door in deze bedrijfsadministratie (informatie) op te nemen (gebaseerd op verrekeningen naar aanleiding van)
- valse en/of vervalste kostenoverzichten eindrapportage UKP (DOC-00517 en DOC-00523) waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 548 uur en in 2015 100 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, althans de werkzaamheden in omvang minder bedroegen dan deze 548 uur en 100 uur, en/of
- valse en/of vervalste kostenoverzichten eindrapportage PRISMa (DOC-00518 en DOC-00524) waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 569 uur en in 2015 116 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, althans de werkzaamheden in omvang minder bedroegen dan deze 569 uur en 116 uur, en/of
- valse en/of vervalste documenten ‘overdracht kennis’ (DOC-00516 en DOC-00522) valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 320 uur en in 2015 80 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor het opstellen van een kennisfile ter overdracht van kennis, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, althans de werkzaamheden in omvang minder bedroegen dan deze 320 uur en 80 uur,
alsmede door (mede op basis van voornoemde valse en/of vervalste overzichten en documenten) valse en/of vervalste correspondentie (DOC-00512, DOC-00513, en DOC-00519) omtrent verrekening op te maken waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid de schijn wordt gewekt dat er (voor voornoemde urenomvang aan werkzaamheden) verrekend zou moeten worden en/of zou zijn,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 3:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 augustus 2012 tot en met 11 september 2012 te Moordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een geschrift, te weten een ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ (DOC-00335),
dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door
- een vals en/of vervalst ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ (DOC-00335) op te maken waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld dat er voor in totaal 1.207.099 euro (aan [bedrijf 1] ) gefactureerd is voor de gesubsidieerde activiteit, terwijl in werkelijkheid voor een lager bedrag gefactureerd was,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 4:
[bedrijf 1] op of omstreeks 7 september 2012, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 augustus 2012 tot en met 11 september 2012, te Moordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk,
gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door:
-een vals en/of vervalst ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ (DOC-00335),
te overleggen en/of verstrekken aan Agentschap NL, ter aanvraag van subsidievoorschot,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op/in de/het genoemde geschrift is vermeld dat:
-is vermeld dat er voor in totaal 1.207.099 euro (aan [bedrijf 1] ) gefactureerd is voor de gesubsidieerde activiteit, terwijl in werkelijkheid voor een lager bedrag gefactureerd was,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) verdachte (telkens), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op 7 februari 2003 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht. Bestuurders van [bedrijf 2] zijn vanaf de datum van oprichting de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). De medeverdachte de heer [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] . De verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] . De activiteiten van [bedrijf 2] bestaan volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) - onder andere – uit de: ‘
Productie van elektriciteit door thermische, kern- en warmtekrachtcentrales’.
In het kader van het zogenoemde PRISMa-project (looptijd vanaf 2007) heeft [bedrijf 2] subsidie aangevraagd bij zowel de Provincie Zuid-Holland (hierna: de PZH) als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RVO). Het PRISMa-project betrof de ontwikkeling van een vergassingsinstallatie voor de productie van synthesegas uit biomassa op het terrein van het bedrijf [bedrijf 5] in Rotterdam. De PZH heeft bij besluit van 19 december 2005 onder de toenmalige Stimulering Duurzame Energie regeling (hierna: de SDE) een subsidiebedrag van € 504.045,- aan [bedrijf 2] toegekend. De RVO heeft bij besluit van 26 maart 2009 onder de toenmalige Unieke Kansen Programma verduurzaming warmte en koude regeling (hierna: de UKP) een subsidiebedrag van
€ 735.020,- aan [bedrijf 2] toegekend. Uitbetaling van de subsidiegelden vindt volgens de besluiten plaats in tranches en bij wijze van voorschot. Aan het einde van de looptijd van de subsidieregeling dient de daadwerkelijke subsidie definitief te worden vastgesteld. Bij wijze van voorschot heeft de PZH op 11 maart 2008 € 403.236,- aan [bedrijf 2] verstrekt en de RVO in 2009 en 2010 in totaal een bedrag van € 675.172,-.
Op 30 augustus 2010 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht. Bestuurders van [bedrijf 1] zijn vanaf de datum van de oprichting, net als bij [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Zij zijn ook enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . De activiteiten van [bedrijf 1] bestaan volgens het uittreksel van de KvK - onder andere - uit de: ‘
Ontwikkeling en exploitatie van methodes tot opwekking van duurzame energie uit restmaterialen’. Het bedrijf [bedrijf 1] is opgericht voor de bouw van een vergassingsinstallatie in Delfzijl (hierna: Delfzijl-project), zo heeft de medeverdachte verklaard.
In het kader van het zogenoemde Delfzijl-project heeft [bedrijf 1] subsidie aangevraagd bij de RVO. De RVO heeft op 31 maart 2011 onder de toenmalige Subsidieregeling energie en innovatie (hierna: de SEI) een subsidiebedrag van € 4.000.000,- aan [bedrijf 1] toegekend. Bij wijze van voorschot heeft de RVO in 4 tranches gedurende de periode van 25 juli 2011 tot en met 12 mei 2012 aan [bedrijf 1] in totaal een bedrag van € 936.000,- verstrekt.
De ontwikkeling van de beoogde installaties in het kader van het PRISMa-project en het Delfzijl-project is niet gerealiseerd. De PZH stelt richting [bedrijf 2] op 26 november 2014 de definitieve subsidie vast op € 0,- en vordert het volledig voorgeschoten bedrag terug. De RVO stelt richting [bedrijf 2] op 4 november 2014 de definitieve subsidie vast op € 180.000,- en vordert het voorgeschoten restantbedrag van € 495.172,- terug. De RVO stelt richting [bedrijf 1] op 15 november 2016 de definitieve subsidie vast op € 0,- en vordert het volledige voorgeschoten bedrag terug.
[bedrijf 2] wordt met ingang van 1 december 2016 ontbonden bij gebrek aan baten. [bedrijf 4] , en daarmee indirect [verdachte] , treedt per 1 januari 2017 terug uit [bedrijf 1] . [bedrijf 1] gaat vanaf 25 maart 2019 verder onder de handelsnaam ‘ [handelsnaam bedrijf 1] ’.
De tenlastelegging in het kort.
Onder
feit 1is ten laste gelegd dat [bedrijf 1] de volgende geschriften valselijk heeft opgemaakt dan wel vervalst:
-'kostenoverzichten eindrapportage UKP' (DOC-00517 en DOC-00523);
-'kostenoverzichten eindrapportage PRISMa’ (DOC-00518 en DOC-00524);
-documenten 'overdracht kennis' (DOC-00516 en DOC-00522); en
-correspondentie omtrent verrekening (DOC-00514 en DOC-00520).
Onder
feit 2is ten laste gelegd dat [bedrijf 2] de bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst door de geschriften uit feit 1 daarin op te nemen.
Onder
feit 3is ten laste gelegd dat [bedrijf 1] geschriften valselijk heeft opgemaakt dan wel vervalst in het kader van de aanvraag van een subsidievoorschot begin februari 2012 (‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’(DOC-00198 en DOC-00335)).
Onder
feit 4is ten laste gelegd dat [bedrijf 1] gebruik heeft gemaakt van het geschrift uit feit 3.
De verdachte zou aan deze feiten feitelijk leiding hebben gegeven.
Op 31 december 2016 is de verdachte uitgestapt uit [bedrijf 1] . Om die reden wordt hem onder de feiten 3 en 4 minder verweten dan [medeverdachte] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in het op schrift gestelde requisitoir, waarnaar hier wordt verwezen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de feiten 3 en 4 aangevoerd dat de valsheid in het mijlpalenplan gewijzigd september 2012 anders dan in het proces-verbaal van de NVWA slechts ziet op de kosten ‘Engineering NL’ (€ 45.074,-) (fase 1c omgevingsvergunning in het ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’, kolom gefactureerd) en ‘bestellingen items met lange levertijden’ (€ 135.321,-) (fase 2b in het ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’, kolom gefactureerd).
Het standpunt van de verdediging.
Namens de verdediging is met betrekking tot de feiten 1 en 2 aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de uren die in de geschriften zijn opgegeven niet zijn gemaakt.
De uren passen bij de complexiteit van de kwestie en de werkzaamheden die met het maken van de eindrapportages samenhangen. De verdachte heeft dan ook altijd vertrouwd op de juistheid van het aantal uren dat de medeverdachte opgaf en kon het niet weten als dit niet het geval was.
Daarnaast is aangevoerd dat het aan de verdachte en de medeverdachte was toegestaan om werkzaamheden namens de vennootschappen te verrichten en ook om uren te verrekenen.
Wat betreft het verrekenen heeft de verdediging benadrukt dat het project waarmee [bedrijf 2] bezig was nog altijd realiseerbaar was, zodat de inkoop van kennis van [bedrijf 1] gerechtvaardigd was.
Met betrekking tot de feiten 3 en 4 waar het gaat om de post ‘Engineering NL’ heeft de verdediging aangevoerd dat valsheid niet wettig en overtuigen bewezen kan worden. Het gaat om de kosten en salariëring van de beide verdachten en van uitbesteding van engineering in Nederland. Van opzet bij de verdachte was geen sprake.
Het bedrag van € 45.075,- is gefactureerd en betaald. Voor zover de rechtbank hiervoor niet zou vrijspreken heeft de verdediging om de verstrekking van de administratie van [bedrijf 1] aan de verdachte en om nader onderzoek naar deze administratie.
Ook ontbreekt het wettig en overtuigende bewijs dat de post ‘bestellingen items met lange levertijden’ vals zou zijn.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de feiten, voor zover deze zijn gepleegd door de medeverdachte namens de vennootschappen, niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend omdat hij een geheel andere rol had dan de medeverdachte.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage 1 bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1 en 2
Daderschap rechtspersoon
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de verweten gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Volgens vaste jurisprudentie vindt vaststelling van daderschap van rechtspersonen plaats aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf; en
- de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet uitoefenen van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden verwacht met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Hiervan is in dit geval zowel bij feit 1 ( [bedrijf 1] ) als bij feit 2 ( [bedrijf 2] ) sprake. De verdachte en zijn medeverdachte waren enig bestuurders van zowel [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Zij hebben de beslissing tot verrekenen genomen, de documenten opgesteld en de documenten in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] opgenomen. De verboden gedragingen vonden plaats binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , pasten daarbij en waren deze bedrijven dienstig. Het opstellen van de geschriften (kostenoverzichten en correspondentie daaromtrent) gebeurde om de kosten aan de subsidieverstrekker op te geven en de bedrijfsvoering op te maken. Dit behoorde tot de normale bedrijfsvoering van de betreffende vennootschappen. De feitelijke handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte, in dit geval de opmaak van valse stukken en het gebruik maken daarvan, kunnen daarom aan de rechtspersonen worden toegerekend.
Feit 1 en 2
Algemeen
De verdachte en [medeverdachte] zijn van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 1] de enige (indirect) bestuurders. [bedrijf 2] en [bedrijf 1] hebben geen (overige) werknemers in dienst en zijn op hetzelfde adres gevestigd. [bedrijf 2] en [bedrijf 1] verrichten werkzaamheden in dezelfde branche, maar de projecten en de daarvoor verstrekte subsidies zijn wezenlijk anders. De subsidies zijn verstrekt voor de desbetreffende projecten en zijn locatie-gebonden.
In het eerste verhoor bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) heeft [medeverdachte] verklaard dat in 2009 bleek dat het PRISMa-project niet meer interessant was en dat de Provincie hiervan, als subsidieverstrekker, in 2010 op de hoogte heeft gesteld. [verdachte] heeft verklaard dat het slagen van de business case van het PRISMa-project in het jaar 2010 gereduceerd was tot nagenoeg nul. Dit strookt met de brieven die beide verdachten aan de Provincie hebben verzonden in 2017, waarin zij stellen dat de activiteiten van [bedrijf 2] in 2010 zijn stilgelegd aangezien het businessmodel niet meer opportuun was (bewijsmiddelen 18 en 19).
De einddatum van het PRISMa-project is aanvankelijk gesteld op 31 december 2010, maar later uitgesteld tot 31 december 2012. Vanaf 1 oktober 2010 tot 1 maart 2011 leent [bedrijf 2] middels drie leningen in totaal een bedrag van € 390.000,- (hierna: ‘de Lening’) uit aan [bedrijf 1] . Het doel van de Lening wordt uit de desbetreffende overeenkomsten niet duidelijk, althans niet het belang van [bedrijf 2] daarbij.
Met brieven van 6 januari 2015 en 22 januari 2016 verrekent [bedrijf 1] met terugwerkende kracht een totaalbedrag van € 166.777,50 met [bedrijf 2] op de Lening.
Uit de specificaties bij de verrekeningen blijkt dat er door [bedrijf 1] kosten bij [bedrijf 2] in rekening worden gebracht voor:
  • Het opstellen van een ‘eindrapportage UKP’ waar 648 uur aan werkzaamheden voor in rekening wordt gebracht;
  • Het opstellen van een ‘eindrapportage PRISMa’ waar 685 uur aan werkzaamheden voor in rekening wordt gebracht;
  • Het overdragen van het document ‘overdracht kennis’ waar 400 uur aan werkzaamheden voor in rekening wordt gebracht; en
  • Overige kosten waar 70 uur aan werkzaamheden voor in rekening wordt gebracht.
In totaal dus 1.803 uur.
[medeverdachte] verklaart in zijn verhoor bij de NVWA van 12 augustus 2020 dat het in rekening brengen van 1.803 uur aan werkzaamheden voor het opstellen van rapportages als hij heel eerlijk is, ruim is ingeschat.
De NVWA heeft een aantal specificaties nader bekeken en merkt bij twee specificaties het volgende op:
Bij brief van 26 februari 2014 (DOC-00092) heeft [verdachte] namens [bedrijf 2] een brief geschreven aan de Gedeputeerde Staten Zuid-Holland waarbij een inkomstenverklaring wordt overgelegd. Deze brief telt buiten de aanhef en afsluiting 2 regels. Voor het schrijven van deze brief wordt 40 uur gerekend in het kostenoverzicht PRISMa (DOC-00518); en
Bij brief van 5 januari 2015 (DOC-00779) komt [medeverdachte] namens [bedrijf 2] in bezwaar bij Gedeputeerde Staten Zuid-Holland. De brief is 1 pagina en telt 4 alinea’s. Voor het schrijven van deze brief wordt 12 uur gerekend in het kostenoverzicht PRISMa (DOC-00524).
De NVWA concludeert dat de in rekening gebrachte kosten niet in (enige) verhouding staan tot het opgeleverde werk.
Met betrekking tot het document ‘overdracht kennis’ hebben de verdachte en [medeverdachte] ter terechtzitting verklaard dat dit niet zozeer één document is geweest, maar ziet op een soort data room. Zij verklaren dat in die data room voornamelijk documenten zitten die zijn aangevraagd door [bedrijf 1] of op naam gesteld zijn van [bedrijf 1] ten behoeve van haar business case, zoals een omgevingsvergunning. De 400 uren die hiervoor bij [bedrijf 2] in rekening worden gebracht moeten worden gezien als een koopsom die [bedrijf 2] voor die data room moet betalen voor eigendomsverschaffing. Het opstellen van de data room voor [bedrijf 2] kost op zichzelf geen 400 uren, maar die uren zijn wel gemaakt voor [bedrijf 1] en zijn verrekend met [bedrijf 2] om zo (een deel van) de kosten te dekken die [bedrijf 1] aan derden heeft betaald en voor werkzaamheden om de data room up-to-date te houden. Aldus de verdachte en [medeverdachte] .
Over het voorgaande – in de sfeer van het leerstuk van bestuurdersaansprakelijkheid – is een civiele procedure gevoerd tussen de PZH en de verdachte en [medeverdachte] en hun vennootschappen. De rechtbank Rotterdam heeft in die procedure bij tussenvonnis van 16 januari 2019 onder r.o. 4.15 e.v. hierover het volgende overwogen:

Een en ander brengt mee dat [medeverdachte] en [verdachte] c,s- moesten begrijpen dat als zij
namens [bedrijf 2] vanaf 2010 nog verplichtingen zijn aangegaan (jegens [bedrijf 1] ) die meer inhielden dan beperkte kosten om het project alsnog van de grond te krijgen, en voor die
verplichtingen ook is betaald, dit tot gevolg zou hebben dat [bedrijf 2] haar verplichtingen jegens de provincie niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden. Dat betekent dat de betalingen aan [bedrijf 1] vanaf 2010 in beginsel als onrechtmatig moeten worden aangemerkt.”
En met betrekking tot het in rekening brengen van kosten door [bedrijf 1] voor het opstellen van ‘eindrapportage UKP’ en ‘eindrapportage PRISMa’ overweegt de rechtbank in r.o. 4.21 dat die werkzaamheden niet noodzakelijk zijn gebleken voor het voortbestaan van [bedrijf 2] en dat dus het aangaan van dergelijke verplichtingen richting [bedrijf 1] onrechtmatig is.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies:
  • de lening van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] heeft geen zakelijk aanwijsbaar doel en het wordt niet duidelijk waarom [bedrijf 1] op dat moment geld nodig heeft nu [bedrijf 1] ook al voorschotten krijgt van de RVO met betrekking tot een nieuwe subsidie;
  • het wordt niet duidelijk waarom [bedrijf 2] [bedrijf 1] inhuurt voor het opstellen van rapportages daar de (indirect) bestuurders dezelfde zijn als die van [bedrijf 2] en het een administratieverplichting van [bedrijf 2] jegens haar subsidieverstrekkers betreft;
  • het wordt niet duidelijk waarom [bedrijf 2] in de periode 2013-2015 een kennisdocument wil en moet inkopen waar informatie in zit die voornamelijk door en voor [bedrijf 1] is opgesteld, terwijl er in [bedrijf 2] op dat moment geen activiteiten meer plaatsvinden en waarvoor al reeds extern is afgerekend;
  • het opstellen van het kennisdocument voor [bedrijf 2] kostte geen 400 uren;
  • te allen tijde waren de (indirect) bestuurders van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] gelijk; de verdachte en [medeverdachte] ; en
  • er worden uren in rekening gebracht voor het verrichten van werkzaamheden die zich niet goed rijmen met de output van die werkzaamheden. Zoals het in rekening brengen van een volledige werkweek aan uren voor het opstellen van een brief van 2 regels.
Dat de verdachte en [medeverdachte] na 2010 nog enige werkzaamheden voor [bedrijf 2] hebben verricht neemt de rechtbank aan. Dat in zijn algemeenheid een gelieerde vennootschap ingeschakeld kan worden voor het uitvoeren van werkzaamheden is ook een gegeven. Maar dat de verdachte en zijn medeverdachte via [bedrijf 1] 1.803 uur aan werkzaamheden stellen te hebben uitgevoerd voor [bedrijf 2] , een bedrijf waarvan zij zelf stellen dat de activiteiten in 2010 al waren stilgelegd, vraagt gezien de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden om een uitgebreide en goed volgbare verklaring.
Een dergelijke verklaring heeft de rechtbank niet gekregen, ook niet ter terechtzitting. De verdachte en [medeverdachte] hebben in reactie op vragen van de rechtbank gesteld dat zij [bedrijf 2] wilden “ontlasten” en daarom hun werkzaamheden via [bedrijf 1] wilden declareren, een redenering die de rechtbank niet volgt. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat werkzaamheden soms meer uren kosten dan uiteindelijk terug te zien is op papier, wat in zijn algemeenheid kan kloppen maar de door de NVWA opgeworpen opvallendheden niet verklaart. Tot slot hebben zij gesteld dat de overdracht van kennis noodzakelijk was voor het geval het business model van [bedrijf 2] wél weer opportuun zou worden, wat de rechtbank niet kan volgen gelet op het feit dat de kennis gewoon aanwezig was bij een ander bedrijf van verdachten zelf, en de kennis ook nooit gebruikt is door [bedrijf 2] . Deze weinig specifieke redeneringen overtuigen de rechtbank dan ook geenszins.
Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de werkzaamheden niet daadwerkelijk zijn uitgevoerd, maar dat de uren-declaraties uitsluitend zijn opgesteld om de eerdere overboekingen van [bedrijf 2] naar [bedrijf 1] niet terug te hoeven storten. Dat betekent dan ook dat de rechtbank concludeert dat de documenten zoals genoemd in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 2] de bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt door in de bedrijfsadministratie op te nemen: de valse kostenoverzichten van [bedrijf 1] , de valse documenten overdracht kennis en de valse correspondentie over verrekening. [bedrijf 2] heeft deze strafbare feiten vanaf het moment van de eerste correspondentie op 24 oktober 2014 tot en met 29 december 2016 gepleegd, toen de jaarrekening over het boekjaar 2015 is gedeponeerd. Zo is in de jaarcijfers de verrekening van € 132.923 opgenomen onder “immateriële activa” 2014. De verrekening van € 166.778 (€ 132.922,50 + € 33.855 = € 166.777,50) is opgenomen onder “immateriële activa” 2015.
De door de verdediging gegeven lezing van de opgaven in de diverse geschriften vindt zijn weerlegging in de aan de gebruikte bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden die de rechtbank in onderling verband en samenhang beziet.
Daderschap rechtspersoon
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de verweten gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Volgens vaste jurisprudentie vindt vaststelling van daderschap van rechtspersonen plaats aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf; en
- de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet uitoefenen van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden verwacht met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Hiervan is in dit geval zowel bij feit 1 ( [bedrijf 1] ) als bij feit 2 ( [bedrijf 2] ) sprake. De verdachte en zijn medeverdachte waren enig bestuurders van zowel [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Zij hebben de beslissing tot verrekenen genomen, de documenten opgesteld en de documenten in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] opgenomen. De verboden gedragingen vonden plaats binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , pasten daarbij en waren deze bedrijven dienstig. Het opstellen van de geschriften (kostenoverzichten en correspondentie daaromtrent) gebeurde om de kosten aan de subsidieverstrekker op te geven en de bedrijfsvoering op te maken. Dit behoorde tot de normale bedrijfsvoering van de betreffende vennootschappen. De feitelijke handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte, in dit geval de opmaak van valse stukken en het gebruik maken daarvan, kunnen daarom aan de rechtspersonen worden toegerekend.
Medeplegen
De feiten 1 en 2 zijn door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in nauwe en bewuste samenwerking gepleegd. [bedrijf 2] heeft ervoor gekozen om de betreffende documenten op te stellen en een verrekeningsvoorstel te doen. [bedrijf 2] en [bedrijf 1] hadden dezelfde bestuurders en [bedrijf 2] was ervan op de hoogte dat geen kennisoverdracht had plaatsgevonden en dat [bedrijf 1] geen werkzaamheden voor [bedrijf 2] had verricht. Er moest iets staan tegenover de leningen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] en daarom moest een tegenprestatie bedacht worden om op die wijze middelen uit [bedrijf 2] te halen, uit het zicht van de subsidieverstrekkers.
Feitelijk leiding geven en medeplegen daarvanIndien strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld tegen hen die aan de feiten feitelijk leiding hebben gegeven. De vraag is of de verdachte dat heeft gedaan. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank beschouwt de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] gelet op hun functie als directeur van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] en hun uitvoerende en beleidsbepalende rol bij de door de rechtspersonen gepleegde verboden gedragingen, als feitelijk leidinggevers en tevens als medeplegers van het feitelijk leidinggeven. Zij waren tevens bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen ter voorkoming van die strafbare gedragingen te nemen.
Opzet en oogmerk
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en [medeverdachte] als directie van beide rechtspersonen hebben besloten tot het begaan van deze strafbare feiten. Deze omstandigheid en de concrete handelwijzen als hiervoor vermeld leveren het wettig en overtuigende bewijs dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de strafbare feiten opzettelijk hebben gepleegd.
Dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] het oogmerk hadden om de valse geschriften onder de feiten 1 en 2 als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] het oogmerk hadden derden te misleiden. Het oogmerk bestond erin dat de subsidieverstrekkers zouden geloven dat de voorschotten/subsidies correct waren besteed en geen terugbetaling nodig zou zijn. Ook externe betrokkenen bij het opstellen van hun jaarrekeningen en de Belastingdienst zouden met de valse stukken misleid worden.
Feit 3 en 4
Op 29 augustus 2012 hebben de verdachte en [medeverdachte] namens [bedrijf 1] een overleg gehad met het Agentschap NL en Subsidiebureau Energie Innovatie, gelieerd aan de RVO. Naar aanleiding van dat overleg is het ‘Mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ (DOC-0198) opgemaakt en per brief van 7 september 2012 (DOC-0334) - ondertekend door [verdachte] namens [bedrijf 1] - aan het Agentschap gestuurd. Het Agentschap heeft de brief met het plan ontvangen op 11 september 2012.
Naar het oordeel van de rechtbank is gebruik gemaakt van het ‘Mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ tot aan het moment van ontvangst door het Agentschap op 11 september 2012.
In het ‘Mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ is in de derde kolom van rechts weergegeven dat voor een totaalbedrag van € 1.207.099,- gefactureerd is.
De vraag die voorligt is of dit bedrag valselijk is opgegeven (feit 3) en gebruik is gemaakt van dit valse stuk met daarin dit bedrag (feit 4).
Volgens de officier van justitie ziet de valsheid op de posten ‘Engineering NL’ (€ 45.074,-) (fase 1c omgevingsvergunning in het ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’, kolom gefactureerd) en ‘bestellingen items met lange levertijden’ (€ 135.321,-) (fase 2b in het ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’, kolom gefactureerd).
Met betrekking tot de laatstgenoemde post heeft de verdachte ter terechtzitting van 12 november 2024 verklaard, zakelijk weergegeven dat hij op zitting begrepen heeft van de medeverdachte dat in het ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ (DOC-0198) een syngas-compressor met een lange levertijd niet in de juiste kolom is vermeld. Deze was niet gefactureerd en had in de kolom “gecommiteerd” moeten staan.
Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ en de aangepaste begrotingsbedragen heeft opgesteld nadat hij ruggespraak had gehouden op kantoor. Van de fases 1a tot en met 1d (voorbereiding tot 1-1-2011, MER, Omgevingsvergunning, Contractvorming) die in het mijlpalenplan staan heeft de verdachte naar eigen zeggen facturen gezien. Van de andere fases kreeg hij ook wel bedragen door van [medeverdachte] en deze nam hij dan over.
De rechtbank komt alles afwegende tot bewezenverklaring van de feiten 3 en 4, dat het bedrag aan gefactureerde projectkosten geen € 1.207.099,- was maar dat voor een lager bedrag is gefactureerd.
De rechtbank is van oordeel dat van voorwaardelijk opzet bij de verdachte sprake was. Door niet elke factuur te controleren en toch de betreffende opgave te doen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daarmee valselijk en in strijd met de waarheid opgave van kosten werd gedaan en dat deze werd gebruikt als ware deze echt en onvervalst.
Hoewel dit niet als zodanig is ten laste gelegd, overweegt de rechtbank specifiek ten aanzien van de post Engineering NL dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat ten aanzien van deze post sprake is van valsheid in geschrifte. Het mijlpalenplan bevat vrij generieke omschrijvingen van kostenposten, waaronder “Engineering NL” en “Organisatie”. De verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat beide kostenposten betrekking hadden op betalingen aan henzelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er daadwerkelijk diverse bedragen naar de verdachten zijn overgemaakt of aan de verdachten zijn besteed. Hoewel discussie kan worden gevoerd over de hoogte van de betalingen die de verdachte en zijn medeverdachte aan zichzelf hebben overgemaakt als meerdere kostenposten betrekking hebben op betalingen aan henzelf, brengt dat niet met zich dat sprake is van valsheid ten aanzien van deze betalingen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het mijlpalenplan vals is voor zover het gaat om de posten Engineering NL.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank begrijpt dat de verdediging in verband met de post ‘Engineering NL’ en de feiten 3 en 4 wil dat de administratie van [bedrijf 1] alsnog aan de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Ook is verzocht daarnaar nader onderzoek te doen uitvoeren. De verdachte beschikte niet over de administratie van [bedrijf 1] bij zijn verhoor door de NVWA en ook op dit moment beschikt hij hier niet over.
De rechtbank beoordeelt het onderhavige verzoek aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. De rechtbank acht toewijzing van het verzoek niet noodzakelijk voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Er is uitvoerig onderzoek naar de administratie gedaan en de bevindingen daarvan vinden hun verslaglegging in het dossier. De rechtbank houdt bovendien bij de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 geen rekening met de betwiste post ‘Engineering NL’.
Daderschap rechtspersoon
Ook in dit verband dient de vraag te worden beantwoord of de verweten gedragingen van natuurlijke personen aan een rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Volgens vaste jurisprudentie vindt vaststelling van daderschap van rechtspersonen plaats aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
-het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf; en
- de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet uitoefenen van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden verwacht met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Hiervan is in deze zaak sprake. De verdachte heeft het document opgesteld ingediend. Hij en [medeverdachte] waren – indirect – de enig aandeelhouders en bestuurders van [bedrijf 1] . De feitelijke handelingen van de verdachte en de medeverdachte, in dit geval de opmaak van een valse stuk en het gebruik maken daarvan, kunnen daarom aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Medeplegen
De feiten 3 en 4 zijn door [bedrijf 1] gepleegd. Niet is wettig en overtuigend bewezen dat dit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander is gebeurd. Zoals hierna nog zal worden besproken, beschouwt de rechtbank de verdachte en [medeverdachte] als feitelijk leidinggevers en vereenzelvigt hen met het bedrijf. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Feitelijk leiding geven en medeplegen daarvanIndien strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld tegen hen die aan de feiten feitelijk leiding hebben gegeven. De vraag is of de verdachte dat heeft gedaan. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank beschouwt de verdachte en [medeverdachte] , gelet op hun functie als directeur van [bedrijf 1] en hun uitvoerende en beleidsbepalende rol bij de door [bedrijf 1] gepleegde verboden gedragingen, als feitelijk leidinggevers en tevens als medeplegers van het feitelijk leidinggeven. Zij waren tevens bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen ter voorkoming van die strafbare gedragingen te nemen.
Opzet en oogmerk
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en [medeverdachte] als directie van beide rechtspersonen hebben besloten tot het begaan van deze strafbare feiten. Deze omstandigheid en de concrete handelwijzen als hiervoor vermeld leveren het wettig en overtuigende bewijs dat [bedrijf 1] de strafbare feiten opzettelijk heeft gepleegd.
Dat [bedrijf 1] het oogmerk had om de valse geschriften onder feit 3 als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat [bedrijf 1] het oogmerk had derden te misleiden. Het oogmerk bestond erin dat de subsidieverstrekker op basis van het mijlpalenplan zou overgaan tot verstrekking van een subsidievoorschot en enkele jaren later ook dat de subsidieverstrekker op basis van de aanvraag vaststelling subsidie de subsidie zou vaststellen.
Dat [bedrijf 1] ook opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het valse mijlpalenplan is voor de rechtbank eveneens vast komen te staan, nu deze is overgelegd aan Agentschap NL ter aanvraag van een subsidievoorschot.
De bewijsverweren die de verdediging met betrekking tot de feiten 1, 2, 3 en 4 heeft gevoerd, worden door de bewijsmiddelen weerlegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
feit 1:
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 24 oktober 2014 tot en met 11 februari 2016 te Moordrecht en/of Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
geschriften, te weten ‘kostenoverzichten eindrapportage UKP’, ‘kostenoverzichten eindrapportage PRISMa’, documenten ‘overdracht kennis’ en correspondentie omtrent verrekening,
die telkens bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
door
- valse kostenoverzichten eindrapportage UKP op te maken waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 548 uur en in 2015 100 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, en
- valse kostenoverzichten eindrapportage PRISMa op te maken waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 569 uur en in 2015 116 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, en
- valse documenten ‘overdracht kennis’ op te maken waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 320 uur en in 2015 80 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor het opstellen en/of aanvullen van een kennisfile ter overdracht van kennis, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, en
- mede op basis van voornoemde valse overzichten en documenten valse correspondentie omtrent verrekening op te maken waarin valselijk en in strijd met de waarheid de schijn wordt gewekt dat er (voor voornoemde urenomvang aan werkzaamheden) verrekend zou zijn,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven gedragingen verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 2:
[bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 24 oktober 2014 tot en met 29 december 2016 te Moordrecht en/of Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
geschriften, te weten de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] , die telkens bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt,
door in deze bedrijfsadministratie informatie op te nemen gebaseerd op verrekeningen naar aanleiding van
- valse kostenoverzichten eindrapportage UKP waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 548 uur en in 2015 100 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, en
- valse kostenoverzichten eindrapportage PRISMa waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 569 uur en in 2015 116 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende eindrapportage, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht, en
- valse documenten ‘overdracht kennis’ waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ( [bedrijf 1] ) in 2013 en 2014 320 uur en in 2015 80 uur aan werkzaamheden heeft verricht voor het opstellen van een kennisfile ter overdracht van kennis, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid nooit door [bedrijf 1] zijn verricht,
alsmede door mede op basis van voornoemde valse overzichten en documenten valse correspondentie omtrent verrekening op te maken waarin valselijk en in strijd met de waarheid de schijn wordt gewekt dat er voor voornoemde urenomvang aan werkzaamheden verrekend zou zijn,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven gedragingen verdachte telkens, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 3:
[bedrijf 1] in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 11 september 2012 te Moordrecht en/of Rotterdam, een geschrift, te weten een ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’,
dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door
- een vals ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’op te maken waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat er voor in totaal 1.207.099 euro (aan [bedrijf 1] ) gefactureerd is voor de gesubsidieerde activiteit, terwijl in werkelijkheid voor een lager bedrag gefactureerd was,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven gedraging verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijk leiding heeft gegeven;
feit 4:
[bedrijf 1] in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 11 september 2012 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door:
-een vals ‘mijlpalenplan gewijzigd september 2012’ te overleggen en/of verstrekken aan Agentschap NL, ter aanvraag van subsidievoorschot,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in het genoemde geschrift is vermeld dat:
- er voor in totaal 1.207.099 euro (aan [bedrijf 1] ) gefactureerd is voor de gesubsidieerde activiteit, terwijl in werkelijkheid voor een lager bedrag gefactureerd was,

aan welke bovenomschreven gedraging verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit/de feiten waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot enige bewezenverklaring zou oordelen, heeft de verdediging verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de financiële gevolgen van deze strafzaak voor de verdachte. Hij dient de subsidiegelden terug te betalen maar er ligt conservatoir beslag op zijn rekeningen.
Gepleit is voor de oplegging van een taakstraf van 150 uur en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever van een tweetal rechtspersonen schuldig gemaakt aan kort gezegd valsheid in geschrift. De twee rechtspersonen hadden subsidies ontvangen van de PZH en van de RVO. Het ging daarbij om projecten die ten doel hadden aardgas te vervangen door andere vormen van gas.
Door het plegen van de feiten 1 en 2 (valselijk opmaken van geschriften en de bedrijfsadministratie) heeft de verdachte een bedrag van € 166.777,50 weggesluisd van de ene rechtspersoon naar de andere, door te doen voorkomen dat een eerder verleende lening van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] kon worden verrekend door vele uren aan arbeid en overgedragen kennis door [bedrijf 1] voor [bedrijf 2] , waardoor de subsidieverstrekkers op het moment dat zij geld wilden terugvorderen van [bedrijf 2] , geen verhaal meer konden halen.
Door het plegen van de feiten 3 en 4, (valselijk opmaken van geschriften de opmaak van een vals stuk en het gebruik maken daarvan), heeft de verdachte vervolgens nog geprobeerd subsidiegelden veilig te stellen.
Door dit handelen heeft de verdachte het subsidiesysteem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aanvragen en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven en misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld. Deze vorm van frauderen heeft de verdachte over een periode van ruim 4 jaar gepleegd. Dit getuigt van een berekenende manier van handelen met eigen gewin en benadeling van schuldeisers als doel.
De strafmodaliteitBij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
In fraudezaken is het benadelingsbedrag richtinggevend. Dit benadelingsbedrag is wat betreft de feiten 1 en 2 becijferd op een bedrag van € 166.777,50,-. Voor de feiten 3 en 4 is een benadelingsbedrag niet exact vast te stellen, maar de rechtbank schat dit nadeel op een bedrag van ruim € 30.000,-. Het gaat in totaal dus om een benadelingsbedrag van bijna € 200.000,-.
De oriëntatiepunten geven hierbij als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden.
In de rol van de verdachte, die van minder gewicht was dan die van [medeverdachte] , de kortere pleegperiode, zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop ziet de rechtbank redenen om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit laatste om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf is lichter dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Redelijke termijnDe rechtbank overweegt dat ingevolge vaste jurisprudentie de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, EVRM in het onderhavige geval is aangevangen op het moment dat de woning van de verdachte is doorzocht. Dat was op 5 december 2019.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna 3 jaar. De rechtbank houdt hiermee rekening in de straftoemeting en wel in die zin dat zij niet een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden zal opleggen, maar deze zal beperken tot 6 maanden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
feit 4:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon.
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
(ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:)
 een
taakstrafvoor de duur van
180 urensubsidiair 90 dagen hechtenis
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenvoorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2024.