In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring. De eisers, eigenaren van een perceel met woonhuis, hebben een geschil met Stichting Woonbedrijf SWS, die een aangrenzend perceel verhuurt. De hoofdzaak betreft een geschil over het verwijderen van een schutting en het oprichten van een scheidsmuur tussen de percelen van de partijen. De rechtbank heeft op 27 november 2024 vonnis gewezen in het incident, waarbij de vordering van Stichting Woonbedrijf SWS om de huurder in vrijwaring op te roepen, is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de zaak in vrijwaring een vordering betreft die op grond van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de kantonrechter moet worden behandeld, omdat het een vordering uit hoofde van een huurovereenkomst betreft. De rechtbank heeft besloten dat zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring naar de kantonrechter moeten worden verwezen, conform artikel 210 lid 3 Rv. Partijen krijgen de gelegenheid om zich hierover uit te laten voordat de rechtbank een definitieve beslissing neemt.