ECLI:NL:RBOBR:2024:5705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
C/01/405474 / HA ZA 24-381
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring in een huurovereenkomst tussen eigenaren van aangrenzende percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring. De eisers, eigenaren van een perceel met woonhuis, hebben een geschil met Stichting Woonbedrijf SWS, die een aangrenzend perceel verhuurt. De hoofdzaak betreft een geschil over het verwijderen van een schutting en het oprichten van een scheidsmuur tussen de percelen van de partijen. De rechtbank heeft op 27 november 2024 vonnis gewezen in het incident, waarbij de vordering van Stichting Woonbedrijf SWS om de huurder in vrijwaring op te roepen, is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de zaak in vrijwaring een vordering betreft die op grond van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de kantonrechter moet worden behandeld, omdat het een vordering uit hoofde van een huurovereenkomst betreft. De rechtbank heeft besloten dat zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring naar de kantonrechter moeten worden verwezen, conform artikel 210 lid 3 Rv. Partijen krijgen de gelegenheid om zich hierover uit te laten voordat de rechtbank een definitieve beslissing neemt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/405474 / HA ZA 24-381
Vonnis in incident van 27 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. H.H.G. Theunissen te Roermond,
tegen
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.P.G.F. de Moel te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] en Stichting Woonbedrijf SWS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief waarbij een regiezitting is bepaald,
  • de regiezitting van 18 juli 2024,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
In het kort
1.3.
[eisers] zijn eigenaar van het perceel met woonhuis aan de [adres 1] in [plaats] . Stichting Woonbedrijf SWS is eigenaar van het perceel met woonhuis aan de [adres 2] in [plaats] , dat hij heeft verhuurd aan de heer [A] . In de hoofdzaak gaat het – kort gezegd – over het verwijderen van een schutting en het oprichten van een scheidsmuur tussen de percelen van partijen.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Stichting Woonbedrijf SWS vordert dat haar wordt toegestaan [A] in vrijwaring op te roepen. [eisers] refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
2.3.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreft de zaak in vrijwaring een vordering die ongeacht het beloop of de waarde daarvan op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter moet worden behandeld. Het betreft namelijk een vordering uit hoofde van een huurovereenkomst. Ingevolge art. 210 lid 3 Rv dient de rechter in dat geval zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring met overeenkomstige toepassing van art. 71 Rv naar de kantonrechter te verwijzen.
2.4.
De rechtbank zal, alvorens te beslissen of tot verwijzing wordt overgegaan, ieder van partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 december 2024voor het nemen van een akte uitlating ambtshalve verwijzing van beide zaken naar de kamer voor kantonzaken aan de zijde van [eisers] ,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.