ECLI:NL:RBOBR:2024:5669

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
SHE 24/3062EINDUITSPRAAK
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake wijziging standplaats op de woensdagmarkt van Den Bosch

Op 18 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die sinds 8 juni 2022 een vergunning had voor het innemen van standplaatsen op de woensdagmarkt in 's-Hertogenbosch, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 4 juli 2024. Dit besluit hield in dat verzoekster per 28 augustus 2024 andere standplaatsen toegewezen kreeg, omdat haar oorspronkelijke standplaatsen op de Pensmarkt waren opgeheven. Verzoekster vorderde met haar verzoek om voorlopige voorziening dat zij haar oorspronkelijke standplaatsen terug toegewezen kreeg totdat op haar bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster geen spoedeisend belang kon aantonen. De rechter oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde omzetdaling niet voldoende was om te concluderen dat er een onomkeerbare situatie zou ontstaan. Bovendien was het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, ondanks de twijfels die verzoekster had over de bevoegdheid van het college om de standplaatsen te herverdelen. De voorzieningenrechter merkte op dat de nieuwe standplaats van verzoekster als minder gunstig werd erkend, maar dat dit niet betekende dat de beslissing op het bezwaarschrift niet kon worden afgewacht.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd op gewezen dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. Een proces-verbaal van de uitspraak zal binnen twee weken aan de partijen worden toegestuurd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3062

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

18 september 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigden: mr. G.S. Bilet en mr. J.L. Vissers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, het college
(gemachtigden: mr. N. Verkerk, S. van Dongen en mr. B. Čamdžić).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [woonplaats] (derde-partij).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoekster, haar gemachtigden en de gemachtigden van het college deelgenomen. De derde-partij is niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Motivering

1. Verzoekster beschikte vanaf 8 juni 2022 over een vergunning voor het innemen van standplaatsen [nummer] + [nummer] op de Markt (in de binnenstad van ‘s-Hertogenbosch) op woensdagen. De einddatum van die vergunning is gesteld op 7 juni 2037. Na een inspraaktraject en een voorgenomen besluit heeft het college met het besluit van 4 juli 2024 (het bestreden besluit) per 28 augustus 2024 verzoekster andere standplaatsen toegewezen. De reden daarvoor is dat de standplaatsen die voorheen op de (aan de Markt grenzende) Pensmarkt waren per laatstgenoemde datum zijn opgeheven. De standplaatshouders van de Pensmarkt zijn naar de Markt verplaatst om zo de aldaar diverse lege plaatsen op te vullen en de markt als geheel aantrekkelijker te maken. Daarbij heeft een herverdeling van de standplaatsen op de Markt plaatsgevonden met de wijziging van de standplaatsen van verzoekster in standplaatsen [nummer]+[nummer] tot gevolg. De derde-partij – die voorheen een standplaats op de Pensmarkt had – neemt sindsdien (onder andere) de standplaatsen [nummer] + [nummer] in.
2. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster wil met haar verzoek bereiken dat zij standplaatsen [nummer] + [nummer] weer toegewezen krijgt totdat door het college op haar bezwaar is beslist. De beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de (eventuele) hoofdzaak niet.
3. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter eerst vaststellen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft. [1] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft en wijst haar verzoek daarom af. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom hij dat vindt.
3.1.
Er is sprake van een spoedeisend belang als de beslissing op het bezwaarschrift niet kan worden afgewacht, omdat anders een onomkeerbare situatie ontstaat. Verzoekster wijst in dit verband op twee zaken. Allereerst stelt zij dat zij door het bestreden besluit met een forse omzetdaling zal worden geconfronteerd, omdat haar oorspronkelijke standplaats “een AA-locatie” is en haar nieuwe standplaats minder goed is. Ten tweede wijst zij erop dat het college bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat het bestreden besluit opgeschort zou blijven totdat op haar bezwaarschrift is beslist.
3.2.
De voorzieningenrechter wil enkel voor zover het de beoordeling van de spoedeisendheid betreft nog wel aannemen dat de nieuwe standplaats die verzoekster is toegewezen een mindere standplaats is. Verzoekster stelt dit, het college erkent in algemene zin ook dat er “mindere standplaatsen” zijn en bestrijdt verder niet dat de nieuwe standplaats van verzoekster een “mindere standplaats” is. Daarmee is echter nog niet gegeven dat er sprake is van een (dreigende) onomkeerbare situatie waardoor de beslissing op het bezwaarschrift niet kan worden afgewacht. Dat blijkt evenmin uit de summiere door verzoekster overgelegde omzetgegevens. Dit betekent dat verzoekster de beslissing op haar bezwaar zal moeten afwachten. Als later blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is en dat verzoekster daardoor schade heeft geleden, dan kan dit nadeel worden hersteld door middel van schadevergoeding.
3.3.
Of het college wel of niet toezeggingen zou hebben gedaan over het opschorten van het bestreden besluit is voor de beoordeling van de spoedeisendheid niet relevant. De voorzieningenrechter beoordeelt zelfstandig of daarvan sprake is. Het college kan ter zake geen toezeggingen doen waaraan de voorzieningenrechter is gebonden.
4. Ook als er geen sprake is van een spoedeisend belang, dan moet de voorzieningenrechter nog beoordelen of het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Het moet dan gaan om een situatie waarin zonder diepgravend onderzoek al blijkt dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Anders gezegd: de onrechtmatigheid van het bestreden besluit moet van het papier afspatten. Zo’n geval doet zich hier niet voor.
4.1.
Verzoekster vindt dat het college niet bevoegd was om andere standplaatsen toe te kennen dan die in haar per 8 juni 2022 geldende vergunning staan, omdat de einddatum van die vergunning op 7 juni 2037 is gesteld. De bepaling in de toepasselijke Marktverordening [2] waarnaar het college naar verwijst [3] is hiervoor volgens verzoekster ontoereikend. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Het college heeft op 4 juni 2024 de “Nadere regels herverdelen standplaatsen woensdagmarkt” (de Nadere regels) vastgesteld. [4] De Nadere regels bieden in samenhang met de Marktverordening op zich voldoende grondslag om het bestreden besluit te nemen.
4.2.
Wat verzoekster aanvoert over schaarse vergunningen [5] doet daar bij de huidige stand van zaken niet aan af. In algemene zin is het wellicht zo dat standplaatsvergunningen voor (week)markten schaarse vergunningen zijn, maar de hele besluitvorming in deze zaak vindt nu juist zijn oorsprong in de situatie dat er een (te groot) overschot aan vergunningsruimte (ofwel standplaatsen) was. Het is dan maar zeer de vraag of sprake is van schaarste in de zin van artikel 12 van de Dienstenrichtlijn.
4.3.
Wel vindt de voorzieningenrechter dat het college er goed aan zou doen om bij de heroverweging in bezwaar de Nadere regels waarop het bestreden besluit is gebaseerd nog eens goed onder de loep te nemen. De daarin neergelegde nieuwe verdeling van de standplaatsen lijkt in ieder geval in de situatie van verzoekster feitelijk te zijn bepaald door de ondernemers die voorheen op de Pensmarkt waren gevestigd. Zo bezien lijkt het erop alsof het college zijn beslissingsbevoegdheid in ieder geval deels heeft geëxporteerd naar een groep andere directe belanghebbenden. Dat doet vragen rijzen of en, zo ja, in hoeverre zich dat verdraagt met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn. In het kader van de hiervoor onder 4. omschreven toetsing is onvoldoende ruimte om op dit punt de verbindendheid van de Nadere regels te beoordelen, maar dat ligt bij een eventuele beroepsprocedure anders.
4.4.
Ook de overige door verzoekster aangevoerde gronden kunnen niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Dat neemt niet weg – zoals het college op de zitting ook heeft gezegd – dat er in het kader van de bezwaarprocedure nog diverse aspecten te bespreken vallen.
5. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De voorzieningenrechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De voorzieningenrechter wijst erop dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024 door mr. A.F. Vink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.C.M. Vonk, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Marktverordening gemeente ’s-Hertogenbosch 2021 (Marktverordening), laatst gewijzigd bij raadsbesluit van 10 oktober 2023 (Gemeenteblad 2023, nr. 481096).
3.Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder f: “Het college kan een vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen als het innemen van de standplaats niet langer past binnen de regels en/of tekening die krachtens artikel 3 van de verordening zijn vastgesteld.”
4.Gemeenteblad 2024, nr. 262706. De bevoegdheid om nadere regels te stellen is geregeld in artikel 4, tweede lid, van de Marktverordening.
5.In de zin van artikel 12, eerste lid, en overweging 62 van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Dienstenrichtlijn).