ECLI:NL:RBOBR:2024:5648

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
11335189
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en STIPT POLISH POINT SHOP B.V. [verzoeker] was in dienst als Accountmanager Buitendienst en werd op 5 augustus 2024 op staande voet ontslagen. Het ontslag was gebaseerd op beschuldigingen van het onrechtmatig verkopen van goederen van de werkgever voor eigen gewin. [verzoeker] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht de kantonrechter om te verklaren dat het dienstverband onregelmatig was opgezegd, en om vergoedingen te ontvangen voor het verlies van zijn baan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. De rechter oordeelde dat [verzoeker] zijn functie als accountmanager had misbruikt door goederen van Stipt te verkopen aan derden en de opbrengsten daarvan op zijn privérekening te laten storten. Dit gedrag werd als ernstig verwijtbaar beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat Stipt het dienstverband terecht had beëindigd. De verzoeken van [verzoeker] om vergoedingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan Stipt.

De kantonrechter oordeelde verder dat Stipt geen transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd was, gezien de ernstige verwijtbaarheid van zijn handelen. Ook werd [verzoeker] veroordeeld tot het teruggeven van bedrijfseigendommen aan Stipt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 11335189 \ EJ VERZ 24-576
Beschikking van 21 november 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [plaats] ( [land] ),
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. H. Akbaba,
tegen
STIPT POLISH POINT SHOP B.V.,
gevestigd in Best,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: Stipt,
gemachtigde: dhr. B.H.J.W.J. Dolstra LL.B.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van 1 oktober 2024 met 8 producties, en;
- het verweerschrift, met een tegenverzoek van 29 oktober 2024, met 17 producties.
1.2.
Op 7 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het Paleis van Justitie te ‘s-Hertogenbosch. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Daarbij was [verzoeker] niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens Stipt is [A] (financieel directeur bij Stipt) verschenen, bijgestaan door dhr. Dolstra voornoemd.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Stipt haar tegenverzoek gewijzigd, zoals is opgenomen in de daar overgelegde akte van wijziging.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan partijen meegedeeld dat en wanneer de beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1992, is sinds 28 maart 2024 in dienst bij Stipt op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (eindigend op 12 november 2024). De functie van [verzoeker] is Accountmanager Buitendienst en het loon bedraagt € 3.250,- bruto per maand.
2.2.
Stipt is een onderneming die zich heeft gespecialiseerd in de online en offline verkoop van een uiteenlopend assortiment aan autopoetsproducten en -machines. De producten die Stipt niet via internet verkoopt, verkoopt Stipt in haar eigen fysieke winkel. Ook maakt Stipt gebruik van externe verkooppunten, ook wel ‘re-sellers’ genoemd. Dat zijn door derden geëxploiteerde winkels/bedrijven die producten van Stipt inkopen en vervolgens in hun eigen winkel aan hun klanten presenteren en verkopen.
2.3.
In artikel 18.1 van de arbeidsovereenkomst is het Personeelshandboek van Stipt op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard.
2.4.
[verzoeker] had in de periode van 27 juli 2024 tot en met 4 augustus 2024 vakantie.
2.5.
Op 5 augustus 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de brief waarin dit ontslag aan [verzoeker] is bevestigd, is – voor zover hier van belang – het volgende te lezen:

3.Het verzoek en het verweer

In de zaak van het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat het dienstverband door Stipt onregelmatig is opgezegd, in strijd met artikel 7:671 BW;
II. Stipt te veroordelen tot betaling van de vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW gelijk aan het bedrag van het geld in vastgestelde loon over de termijn dat de overeenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde over de periode van augustus 2024 tot en met 12 november 2024, een bedrag van € 10.936,14 bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
III. Stipt te veroordelen tot betaling van de vakantietoeslag over de periode augustus 2024 tot en met 12 november 2024, een bedrag van € 874,89 bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. Stipt te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de billijke vergoeding aan ter hoogte van € 5.000,- bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;
V. Stipt te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding ter hoogte van € 682,50 bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;
VI. Stipt te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. Stipt te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de gemachtigde.
3.2.
[verzoeker] legt daar, kort weergegeven, het volgende aan ten grondslag.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig gegeven; er is geen sprake van een dringende reden. [verzoeker] betwist dat hij goederen van Stipt uit de voorraad heeft gehaald en deze voor zijn eigen gewin heeft (door)verkocht. Ook betwist [verzoeker] dat hij meer producten van Stipt in de bedrijfswagen heeft ingeladen dan was toegestaan volgens de geldende staffels. [verzoeker] heeft enkel geprobeerd de producten van een niet-betalende klant alsnog te verkopen, zodat Stipt daarvan geen nadeel zou ondervinden. Een klant van Stipt, te weten [B] , had namelijk de door Stipt aan haar geleverde producten en machines niet betaald. Op verzoek van Stipt heeft [verzoeker] daarom contact met [B] opgenomen. [verzoeker] heeft daarbij, ook op verzoek van Stipt, gekeken of [B] nog bestond en of zij de producten en machines van Stipt nog onder zich had. Vervolgens heeft [verzoeker] geprobeerd om deze niet-betaalde goederen terug te halen en door te verkopen aan andere re-sellers/klanten van Stipt, zodat Stipt op deze manier alsnog voor de producten betaald zou krijgen. Om die reden heeft [verzoeker] twee re-sellers/klanten van Stipt benaderd. [verzoeker] heeft een aantal betalingen van die klanten ontvangen.
[verzoeker] berust – ondanks dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven – in het gegeven ontslag op staande voet en maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.3.
Stipt voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Stipt voert ‑ samengevat ‑ aan dat wel degelijk sprake is van een dringende reden en dat zij [verzoeker] daarom terecht op staande voet heeft ontslagen.
Op 30 juli 2024 kreeg Stipt onverwacht bezoek van [C] (hierna: [C] ). Zij runt een kleine onderneming waarmee zij zich richt op het poetsen van auto’s en boten naast haar reguliere baan. [C] gebruikt de producten van Stipt, die ze normaal gesproken via haar broer (een re-seller van Stipt) inkoopt. Ze verkoopt ook zelf de producten van Stipt. [C] berichtte op 30 juli 2024 aan [D] , Hoofd verkoop bij Stipt (hierna: [D] ), dat [verzoeker] haar had benaderd en had voorgesteld om de producten van Stipt voortaan rechtstreeks bij hem in te kopen. [verzoeker] zou de producten van Stipt dan voor een lager bedrag aan [C] verkopen en zou haar in contact brengen met een nieuwe klant die die producten bij haar wilde afnemen. Op die manier konden zij beiden wat meer geld verdienen. De bedragen die voor de voorfinanciering hiervan nodig waren volgens [verzoeker] , moest [C] op de privérekening van [verzoeker] overmaken. Dat heeft [C] gedaan. [verzoeker] stuurde haar daartoe via Whatsapp een aantal betaalverzoeken. De goederen die [verzoeker] aan haar zou leveren, heeft [verzoeker] nooit geleverd, met uitzondering van twee polijstmachines. In totaal heeft [C] € 3.700,- aan [verzoeker] betaald. Voor de twee geleverde polijstmachines heeft [C] € 400,- betaald. Uiteindelijk heeft [verzoeker] € 2.500,- aan [C] terugbetaald wegens niet geleverde producten. Stipt heeft [C] inmiddels voor een bedrag van € 800,- schadeloos gesteld.
Gebleken is dat [verzoeker] nog meer klanten van Stipt heeft benadeeld. Zo heeft [verzoeker] [E] (als leidinggevende werkzaam bij een re-seller van Stipt, hierna te noemen: [E] ) benaderd voor het afnemen van goederen van Stipt. [E] heeft daarvoor aanbetalingen aan [verzoeker] gedaan van in totaal € 25.000,-. [E] heeft echter nooit producten van [verzoeker] ontvangen. Verder heeft [verzoeker] [E] op het hart gedrukt om over deze kwestie geen contact met Stipt op te nemen, omdat dat hem zijn baan kon kosten.
Na 5 augustus 2024 is Stipt bekend geworden met een derde schadegeval. De filiaalmanager van een Gamma-winkel, genaamd [F] , heeft Stipt bericht dat [verzoeker] hem heeft benaderd om op persoonlijke titel producten van Stipt te leveren onder de reguliere marktprijzen. [F] heeft in totaal € 2.000,- aan [verzoeker] betaald en ook niets van [verzoeker] geleverd gekregen.
Door op de hiervoor beschreven wijze te handelen, heeft [verzoeker] zich schuldig gemaakt aan het aan de voorraad onttrekken van goederen die eigendom zijn van Stipt. Deze goederen heeft hij vervolgens willen verhandelen voor eigen gewin. [verzoeker] heeft Stipt daarnaast benadeeld door zijn functie binnen Stipt te misbruiken om privébetalingen van nietsvermoedende re-sellers te verkrijgen en deze re-sellers op te lichten door niet alle goederen aan hen te leveren.
In de zaak van het tegenverzoek
3.4.
Stipt verzoekt de kantonrechter, nadat zij haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling heeft gewijzigd, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan Stipt van de gefixeerde schadevergoeding uit hoofde van art. 7:677 BW ter hoogte van € 6.080,65, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit verzoekschrift;
II. te verklaren voor recht dat Stipt terecht het vakantiegeld niet heeft uitbetaald aan [verzoeker] , althans dat zij dit mocht verrekenen of nog mag verrekenen met de gefixeerde schadevergoeding of anderszins met hetgeen Stipt van [verzoeker] heeft te vorderen, alsmede dat zij aan [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd;
III. [verzoeker] te veroordelen tot afgifte aan Stipt van haar bedrijfseigendommen binnen 3 dagen na dagtekening van de in dezen te wijzen beschikking, middels aangetekende verzending, onder het verstrekken van een verzendbewijs aan Stipt
met track & trace code, zulks op straffe van het verbeuren van dwangsommen ter hoogte van € 75,- per dag, voor elke dag dat [verzoeker] in gebreke blijft te voldoen aan de hier gevorderde veroordeling, met het stellen van een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-, althans een beslissing hieromtrent te nemen zoals de kantonrechter dat gerechtvaardigd acht;
IV. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.5.
Stipt legt aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag.
Nu Stipt [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen en daarmee aan Stipt een dringende reden heeft gegeven om het dienstverband te beëindigen, is [verzoeker] tegenover Stipt schadeplichtig. De vergoeding bedraagt het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In dit geval geldt een opzegtermijn van één maand, zodat het het loon betreft over de periode van 5 augustus 2024 tot en met 30 september 2024 bedraagt. Het gaat dan om een bedrag van € 6.080,65. Verder verzoekt Stipt [verzoeker] te veroordelen tot teruggave van haar bedrijfseigendommen.
3.6.
[verzoeker] heeft tegen het tegenverzoek verweer gevoerd.
In de zaak van het verzoek en in de zaak van het tegenverzoek
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

In de zaak van het verzoek
Internationaal karakter
4.1.
Er is sprake van een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever die in Nederland is gevestigd en een werknemer die in [land] woont. Deze procedure heeft daarom een internationaal karakter.
4.2.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een ontbindingsverzoek, gericht tegen een werknemer die in een andere lidstaat (in dit geval [land] ) woont, moet worden beoordeeld aan de hand van Verordening Brussel I-bis. [1] In de artikelen 20 tot en met 23 zijn de bevoegdheidsregels opgenomen ten aanzien van arbeidsovereenkomsten. In artikel 21 van de Verordening Brussel I-bis is bepaald dat een werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft. Stipt is gevestigd in Nederland. De kantonrechter is daarom bevoegd om van deze zaak kennis te nemen en het verzoek (en het tegenverzoek) inhoudelijk te beoordelen.
4.3.
Vervolgens is de vraag welk recht van toepassing is op deze zaak, Nederlands of [land] recht. Zoals is bepaald in de arbeidsovereenkomst, in artikel 22.1, hebben partijen met elkaar afgesproken dat Nederlands recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. Toen [verzoeker] naar [land] is verhuisd, hebben partijen aanvullende afspraken gemaakt die zij hebben vastgelegd in een addendum bij de arbeidsovereenkomst, maar partijen hebben daarbij geen afwijkende afspraken gemaakt over het toepasselijke recht. De kantonrechter gaat dan ook uit van de toepasselijkheid van het Nederlands recht.
Inhoudelijk
Het ontslag op staande voet
4.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig aan [verzoeker] is gegeven. Daarmee samenhangend is aan de orde de vraag of Stipt moet worden veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.5.
Of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, moet worden getoetst aan de criteria van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW): er moet sprake zijn van een dringende reden en de opzegging moet onverwijld zijn gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag aan de werknemer. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). De aanwezigheid van een dringende reden moet met zeer grote terughoudendheid worden aangenomen en gebaseerd zijn op bewijsbare feiten. De stelplicht en bewijslast van de gestelde dringende reden rusten op de werkgever.
4.6.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, worden meegenomen. Daarbij moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden betrokken, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegenover de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.7.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden (het eerste vereiste) zijn de aan [verzoeker] opgegeven redenen zoals vermeld in de ontslagbrief van 5 augustus 2024 maatgevend. Uit die brief blijkt dat Stipt [verzoeker] verwijt dat hij de bij Stipt geldende regels op grove wijze heeft overtreden en zijn positie als werknemer heeft misbruikt. Dat heeft [verzoeker] – aldus Stipt – gedaan door kostbare goederen van Stipt aan derden te verkopen voor eigen gewin. [verzoeker] zou daarbij meerdere keren meer goederen uit het magazijn van Stipt hebben meegenomen dan hij als accountmanager behoorde te doen. Ook heeft [verzoeker] , aldus Stipt, de weggenomen goederen aan (potentiële) klanten van Stipt verhandeld, waarbij [verzoeker] hen op zijn privérekening daarvoor heeft laten betalen. Door op deze manier te handelen, heeft [verzoeker] – volgens Stipt – onrechtmatig tegenover Stipt gehandeld en heeft Stipt schade geleden.
4.8.
De kantonrechter vindt dat sprake is van een voldoende dringende reden om tot een ontslag op staande voet over te gaan en zal dat hierna toelichten.
4.8.1.
Vast staat dat [verzoeker] twee polijstmachines die Stipt aan [B] heeft verkocht, heeft geleverd aan [C] . Daarvoor heeft hij [C] op zijn privérekening een bedrag van € 400,- laten betalen. Eveneens staat vast dat [verzoeker] dat bedrag niet heeft doorbetaald aan Stipt. [verzoeker] heeft weliswaar verklaard dat hij deze polijstmachines niet heeft weggenomen uit het magazijn van Stipt en dat hij deze machines heeft opgehaald bij [B] , wat niet door Stipt is betwist, maar dat maakt de situatie niet wezenlijk anders, vindt de kantonrechter. De kantonrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet is betwist dat er bij verkoop aan re-sellers een eigendomsvoorbehoud wordt overeengekomen dat geldt tot het moment dat geleverde machines of producten aan Stipt zijn betaald. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat de polijstmachines die [verzoeker] heeft verkocht nog van Stipt waren.
Niet in geschil is dat [B] Stipt de door [verzoeker] aan [C] geleverde machines nog niet aan Stipt had betaald. Stipt had daarom aan [verzoeker] gevraagd om [B] te benaderen en na te gaan of het bedrijf nog actief was en of zij de producten van Stipt nog in voorraad had. Dat de aan [verzoeker] gegeven opdracht meer omvatte dan hiervoor is beschreven, is niet gesteld of gebleken. Ter uitvoering van de hem gegeven opdracht heeft [verzoeker] [B] via Facebook Messenger benaderd. Uit de reactie van [B] bleek dat zij nog bestond en dat zij de producten van Stipt nog gewoon verkocht (deze berichten zijn als productie 6 bij het verzoek gevoegd). Vervolgens is [verzoeker] op eigen houtje - dus zonder dat Stipt daarvan op de hoogte was en zonder dat Stipt hem dat had gevraagd te doen - verder met [B] in gesprek gegaan. [verzoeker] heeft gesteld dat hij de polijstmachines op enig moment bij [B] heeft opgehaald en aan [C] heeft geleverd. [verzoeker] heeft weliswaar gesteld dat de opbrengst van die verkoop was bedoeld om daarmee de nog openstaande rekening van [B] bij Stipt te betalen, maar vast staat dat [verzoeker] de door hem op zijn privérekening ontvangen € 400,- nooit aan Stipt heeft (door)betaald. Ook nergens blijkt uit dat [verzoeker] van plan was om dat bedrag alsnog aan Stipt te betalen. Gelet op het voorgaande staat in voldoende mate vast dat [verzoeker] twee (nog) aan Stipt toebehorende machines zonder toestemming of medeweten van Stipt, en dus op eigen titel, aan een derde heeft geleverd en de opbrengst heeft behouden.
4.8.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [verzoeker] ter rechtvaardiging van zijn handelwijze gesteld dat hij [B] (contant) heeft betaald toen hij de machines ophaalde. Stipt heeft deze stelling gemotiveerd betwist, waarna [verzoeker] deze stelling niet heeft onderbouwd. Ook strookt de verklaring van [verzoeker] niet met de eerder door [verzoeker] ingenomen stelling dat hij de (niet betaalde) machines bij [B] wilde ophalen, ze wilde doorverkopen aan [C] en de opbrengst daarvan ter aflossing van de schuld van [B] aan Stipt zou doorbetalen (wat hij als indirecte betaling aanmerkte). Dit alles betekent dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] de machines van [B] op persoonlijke titel heeft gekocht, nog daargelaten de vraag of dit het gedrag van [verzoeker] jegens Stipt zou kunnen rechtvaardigen.
4.8.3.
Verder staat vast dat [C] , naast dat wat ze voor de geleverde polijstmachines heeft betaald, diverse andere bedragen aan [verzoeker] heeft betaald op de privérekening van [verzoeker] . Eveneens staat vast dat [verzoeker] de Stipt-producten die hij daarvoor aan [C] zou leveren, niet aan haar heeft geleverd. Uit de inhoud van overgelegde WhatsApp correspondentie tussen [verzoeker] en [C] blijkt dat hij van plan was producten van Stipt met personeelskorting te kopen, om deze vervolgens door te verkopen aan [C] , waarna [C] de producten – voor een hoger bedrag – zou kunnen doorverkopen aan haar eigen klanten. Ook zou [verzoeker] nog meer polijstmachines aan [C] leveren, die [C] vervolgens aan haar klanten zou kunnen doorverkopen voor een lager bedrag dan waarvoor Stipt deze polijstmachines zelf aanbiedt. Op die manier zouden zowel [verzoeker] als [C] wat extra geld kunnen verdienen, was het idee. De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijke handelwijze de conclusie van Stipt rechtvaardigt dat [verzoeker] zijn positie als accountmanager heeft misbruikt.
4.8.4.
Vast staat dat [verzoeker] , naast [C] , nóg een re-seller van Stipt heeft benaderd buiten medeweten van Stipt om. Ook van die re-seller heeft [verzoeker] diverse geldbedragen op zijn privérekening ontvangen. Het gaat dan om [F] , een filiaalmanager werkzaam bij een Gamma vestiging. Stipt heeft [F] daarover vragen gesteld tijdens een gesprek, waarvan een geluidsopname is overgelegd (productie 13 bij het verweer). [F] heeft tijdens dat gesprek verklaard dat hij € 2.000,- heeft betaald op de privérekening van [verzoeker] . [verzoeker] had hem beloofd om een polijstmachine te leveren, maar dat heeft hij niet gedaan. Ter onderbouwing van het voorgaande is WhatsApp correspondentie overgelegd (productie 12 bij het verweer). Daaruit blijkt dat [verzoeker] aan [F] ‘tikkies’ (betaalverzoeken) heeft gestuurd met de omschrijvingen ‘Poetsmachines’, ‘Dual / Rotary’, ‘Polisher’ en ‘Compleet maken rotary en dual’. [verzoeker] heeft erkend dat hij de bedragen waarvoor ‘tikkies’ zijn gestuurd van [F] op zijn privérekening heeft ontvangen. Ook heeft [verzoeker] erkend dat hij deze bedragen, ondanks dat hij dus niets heeft geleverd, niet aan [F] heeft terugbetaald. [verzoeker] heeft niet uitgelegd waarom hij [F] , buiten Stipt om, heeft benaderd voor de verkoop van polijstmachines en waarom hij [F] daarvoor op zijn privérekening heeft laten betalen en vervolgens niets heeft geleverd. Ook dit feit geeft steun aan het verwijt dat [verzoeker] misbruik heeft gemaakt van zijn positie als accountmanager van Stipt, dat aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd.
4.8.5.
Verder is door Stipt gesteld dat [verzoeker] geldbedragen heeft ontvangen van een leidinggevende ( [E] ), werkzaam bij een van haar re-sellers. [E] heeft aan Stipt verklaard (productie 6 bij het verweer) dat hij in juni 2024 door [verzoeker] is benaderd waarbij [verzoeker] tegen hem heeft gezegd dat er een cashback actie was, betrekking hebbend op een polijstmachine, en of [E] daarin geïnteresseerd was. [E] zou daarvoor – aldus Stipt – aanbetalingen aan [verzoeker] hebben gedaan op de privérekening van [verzoeker] tot een bedrag van in totaal € 25.000,-. Toen de machines niet werden geleverd en [E] hierover zijn beklag wilde doen bij Stipt, heeft [verzoeker] hem – aldus [E] – gevraagd om dat niet te doen omdat dit [verzoeker] zijn baan zou kunnen kosten. Door [verzoeker] is betwist dat hij enige betaling van [E] heeft ontvangen. Stipt heeft [E] gevraagd om bewijsstukken te overleggen van de door hem aan [verzoeker] gedane betalingen, maar tijdens de mondelinge behandeling is namens Stipt toegelicht dat zij geen bewijsstukken heeft ontvangen. Stipt heeft haar stelling dus niet nader kunnen onderbouwen. Dat betekent dat niet in voldoende mate is komen vast te staan dat ook [E] bedragen aan [verzoeker] heeft betaald op zijn privérekening. Dit doet echter onvoldoende afbreuk aan het verwijt dat [verzoeker] misbruik heeft gemaakt van zijn functie.
4.8.6.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat [verzoeker] , door klanten van Stipt ( [C] en [F] van een Gammavestiging) te benaderen zonder medeweten van Stipt, aan hen producten van Stipt aan te bieden, hen daarvoor geld op zijn privérekening te laten betalen, een groot deel van de ‘verkochte’ producten niet te leveren en het geld niet door te storten aan Stipt, aan Stipt een voldoende dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. [verzoeker] was bij de betreffende klanten bekend als accountmanager van Stipt en heeft door producten van Stipt te verkopen en de opbrengst daarvan op zijn eigen rekening te laten storten, zijn functie ernstig misbruikt. Als onvoldoende betwist staat verder vast dat [verzoeker] klanten heeft verteld dat er bepaalde ‘acties’ waren, waardoor zij de producten van Stipt voor een lager bedrag konden kopen, terwijl daar niets van waar bleek te zijn. Door dit handelen heeft [verzoeker] Stipt in een kwaad daglicht gezet bij haar klanten.
Weliswaar is in deze procedure niet komen vast te staan dat [verzoeker] meer producten van Stipt aan de eigendom van Stipt heeft onttrokken dan de twee aan [C] geleverde polijstmachines, maar dat maakt het handelen van [verzoeker] niet minder ernstig en de conclusie van de kantonrechter dus niet anders. Bij dit alles weegt ook mee dat uit de WhatsApp berichten die [verzoeker] aan [C] heeft gestuurd, blijkt dat [verzoeker] besefte dat wat hij deed niet door de beugel kon. Zo berichtte hij [C] , nadat zij al meermalen aan [verzoeker] had gevraagd om het door haar betaalde geld terug te betalen omdat zij niets geleverd heeft gekregen, als volgt:
“Alsjeblieft geef me die kans en ik zorg echt dat het laatste vandaag erop staat.”en
“Anders ben ik hierdoor echt mijn baan kwijt, en ik heb ook een gezin. (…)”.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat Stipt het ontslag voldoende onverwijld aan [verzoeker] heeft gegeven en dat de reden van het ontslag onverwijld aan hem is meegedeeld, zodat ook dat is komen vast te staan. Het ontslag op staande voet is gelet op al het bovenstaande dus rechtsgeldig gegeven. Dat betekent dat de kantonrechter
nietvoor recht zal verklaren dat het dienstverband door Stipt onregelmatig is opgezegd. Verder betekent dit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 5 augustus 2024 is geëindigd.
Gefixeerde schadevergoeding
4.10.
De verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een onregelmatige opzegging.
Transitievergoeding
4.11.
Het verzoek om Stipt te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding zal eveneens worden afgewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter ook de conclusie dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [verzoeker] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Hierbij heeft de kantonrechter zowel de aard van het handelen meegewogen als het feit dat [verzoeker] zich van het kwalijke karakter daarvan bewust was. Omdat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid is geen transitievergoeding verschuldigd. [2]
Billijke vergoeding
4.12.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, als de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, zal het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding worden afgewezen.
Vakantietoeslag
4.13.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om Stipt te veroordelen tot betaling van de vakantietoeslag over de periode van augustus 2024 tot en met 12 november 2024. Omdat hiervoor is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 5 augustus 2024 geëindigd. Dat betekent dat Stipt vanaf dat moment geen loon en dus ook geen vakantietoeslag meer aan [verzoeker] is verschuldigd. Omdat niet is gesteld dat het verzoek (ook) betrekking heeft op een periode gelegen voor 5 augustus 2024, wijst de kantonrechter ook dit verzoek af.
Proceskosten
4.14.
[verzoeker] zal in de proceskosten worden veroordeeld, omdat hij overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van Stipt worden tot vandaag begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen met de eventuele kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing. Dat komt neer op een bedrag van in totaal € 949,- (exclusief de eventuele kosten van betekening).
In de zaak van het tegenverzoek
Gefixeerde schadevergoeding
4.15.
In verband met de opzegging vanwege een dingende reden, maakt Stipt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding. Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is immers een partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, een vergoeding verschuldigd indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Volgens lid 3 sub a is die vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.16.
Hierboven is overwogen dat sprake is van een dringende reden en ook van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] . Dat betekent dat hij door zijn schuld aan Stipt een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag. Omdat Stipt de arbeidsovereenkomst om die reden heeft opgezegd, is [verzoeker] aan Stipt de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Stipt begroot de gefixeerde schadevergoeding op € 6.080,65. Zij heeft toegelicht dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten duren tot 30 september 2024, uitgaande van een opzegtermijn van één maand (vanaf 5 augustus 2024). Vast staat dat in de arbeidsovereenkomst een tussentijds opzegbeding is opgenomen (te weten in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst) waardoor het partijen was toegestaan om de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand op te zeggen. Verder zijn de door Stipt genoemde bedragen niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan. De kantonrechter wijst dit verzoek dan ook toe. Omdat tegen de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het verweerschrift (te weten 29 oktober 2024) geen afzonderlijk verweer is gevoerd, wijst de kantonrechter ook dat verzoek toe.
Verklaring voor recht
4.17.
In het verweerschrift heeft Stipt verzocht om een verklaring voor recht dat Stipt de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig onverwijld heeft opgezegd. Dit verzoek heeft Stipt tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken omdat zij erkende daarbij geen zelfstandig belang te hebben, zodat de kantonrechter daar niet meer op in zal gaan.
4.18.
Stipt vraagt te verklaren voor recht dat Stipt terecht het vakantiegeld niet aan [verzoeker] heeft uitbetaald. Dat verzoek heeft zij tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd, in die zin dat zij het niet aan [verzoeker] betaalde vakantiegeld mocht verrekenen of nog mag verrekenen met de gefixeerde schadevergoeding of anderszins met hetgeen Stipt van [verzoeker] heeft te vorderen. Omdat is komen vast te staan dat Stipt [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen en de arbeidsovereenkomst daarmee op 5 augustus 2024 is geëindigd, is Stipt vanaf dat moment geen vakantiegeld meer aan [verzoeker] verschuldigd. Voor zover Stipt over de periode daarvoor nog enig bedrag aan vakantiegeld aan [verzoeker] zou zijn verschuldigd, wenst Stipt dat bedrag te verrekenen met het bedrag dat [verzoeker] aan haar moet betalen. Tegen dit verzoek is door [verzoeker] geen verweer gevoerd. De kantonrechter wijst daarom ook dit verzoek toe op een wijze zoals in de beslissing is verwoord. Ook het verzoek om te verklaren voor recht dat Stipt terecht geen transitievergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd, wijst de kantonrechter toe. Hiervoor is immers geoordeeld dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor hij geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding.
Bedrijfseigendommen
4.19.
Vast staat dat [verzoeker] nog een aantal bedrijfseigendommen van Stipt in zijn bezit heeft. Hoewel [verzoeker] eerder heeft verklaard dat hij deze spullen per post aan Stipt zou hebben toegestuurd, is hij daarop (bij monde van zijn gemachtigde) tijdens de mondelinge behandeling teruggekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] verklaard dat [verzoeker] die spullen wél nog onder zich heeft. Omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd en [verzoeker] geen enkele reden heeft om de bedrijfseigendommen van Stipt nog langer onder zich te houden, wijst de kantonrechter het verzoek van Stipt tot teruggave daarvan toe. Daarbij bepaalt de kantonrechter dat [verzoeker] de bedrijfseigendommen binnen 7 dagen na dagtekening van deze beschikking moet overdragen aan Stipt. Ook het verzoek om daaraan een dwangsom te verbinden – waartegen geen verweer is gevoerd – wijst de kantonrechter toe. [verzoeker] had immers al eerder tot teruggave van deze spullen kunnen en moeten overgaan, maar heeft zich tot dusver weinig welwillend getoond.
Proceskosten
4.20.
Omdat de beoordeling van de tegenverzoeken nauw samenhangt met de beoordeling van de verzoeken van [verzoeker] , ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in de zaak van het tegenverzoek te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de zaak van het verzoek
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Stipt tot vandaag vastgesteld op € 949,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
in de zaak van het tegenverzoek
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan Stipt van de gefixeerde schadevergoeding uit hoofde van artikel 7:677 BW ter hoogte van € 6.080,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2024,
5.4.
verklaart voor recht dat Stipt, voor zover zij het vakantiegeld nog niet aan [verzoeker] heeft uitbetaald, dit mocht verrekenen of nog mag verrekenen met de gefixeerde schadevergoeding of met hetgeen Stipt anderszins van [verzoeker] heeft te vorderen,
5.5.
verklaart voor recht dat Stipt aan [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd,
5.6.
veroordeelt [verzoeker] tot afgifte aan Stipt van de bedrijfseigendommen van Stipt binnen 7 dagen na dagtekening van deze beschikking, door middel van aangetekende verzending, onder het verstrekken van een verzendbewijs aan Stipt met track & trace code, dit op straffe van het verbeuren van dwangsommen ter hoogte van € 75,- per dag, voor elke dag dat [verzoeker] in gebreke blijft te voldoen aan de hier gevorderde veroordeling, met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-,
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de zaak van het verzoek en in de zaak van het tegenverzoek
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [3] ,
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), Pb.EU L-351.
2.Artikel 7:673 lid 7, onder c, BW.
3.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.