ECLI:NL:RBOBR:2024:5561

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
01.323251.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen en onttrekking aan gezag in strafzaak tegen verdachte

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren te Oss in 2002, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en onttrekking aan gezag. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 2 oktober 2024, en de zitting vond plaats op 6 november 2024. De tenlastelegging omvatte onder andere het vingeren van het slachtoffer, geboren in 2008, en het seksueel binnendringen van haar lichaam. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K.M. van Aken, pleitte voor een integrale vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen, die plaatsvonden tussen de verdachte en het slachtoffer, niet als ontuchtig konden worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat er sprake was van een consensuele relatie tussen de verdachte, die 20 jaar oud was, en het slachtoffer, dat 14 jaar oud was. De rechtbank concludeerde dat de handelingen niet in strijd waren met artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, dat de seksuele integriteit van minderjarigen beschermt.

Ten aanzien van de onttrekking aan gezag, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de scheiding tussen het slachtoffer en het wettig gezag. De verdachte had het slachtoffer enkele uren onderdak geboden, maar dit voldeed niet aan de vereisten voor een bewezenverklaring van onttrekking aan gezag. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.323251. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.323251.23
Datum uitspraak: 20 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Oss op [2002] ,
wonende aan [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.M. van Aken, advocaat in Vught, naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 oktober 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2023 tot en met 24 oktober 2023 te Oss, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2008] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het vingeren van [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden en/of bewegen van zijn penis in de mond van [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden en/of bewegen van zijn penis in de vagina van [slachtoffer] ;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te Oss, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [2008] , heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerekwireerd. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 118 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 160 uren wordt opgelegd, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw van verdachte heeft, op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota,
een integrale vrijspraak van beide feiten bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hierbij overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de seksuele handelingen waarvan zowel [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) als de verdachte erkennen dat die hebben plaatsgevonden, ontuchtige handelingen zijn als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Uit de wetsgeschiedenis van art. 245 Sr blijkt dat deze bepaling strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Blijkens vaste jurisprudentie kan bij seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter onder omstandigheden ontbreken. Als relevante omstandigheden in dat verband kunnen gelden de vaststelling dat die handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen evenals het bestaan van een affectieve relatie tussen beiden. Normale consensuele seksuele contacten tussen jongeren zijn niet als ontuchtig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving. De maatstaf die de wetgever hierbij voor ogen heeft gehad is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van seksuele handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
[slachtoffer] was ten tijde van het ten laste gelegde feit veertien jaar en de verdachte was twintig jaar. De verdachte was zich bewust van de leeftijd van [slachtoffer] . Ten tijde van het gebeurde hadden de twee verkering met elkaar. Zij hebben beiden verklaard dat zij verliefd op elkaar waren. Blijkens het dossier wisselden zij veelvuldig berichten met elkaar uit waarin zij elkaar ‘de ware’ noemen.
Tussen hen was sprake van een seksuele relatie op basis van wederzijdse vrijwilligheid. De rechtbank baseert dit op de verklaringen van [slachtoffer] en van de verdachte; ook de vader van [slachtoffer] gaat daar in zijn aangifte vanuit. Overigens zijn de rechtbank geen aanwijzingen gebleken van het tegendeel.
Tussen [slachtoffer] en de verdachte was, ondanks het feitelijke leeftijdsverschil, sprake van een gelijkwaardige verhouding. Hierbij neemt de rechtbank enerzijds in overweging dat [slachtoffer] volgens de verklaring van haar vader volwassener is dan leeftijdsgenoten (zo verklaart hij dat zijn dochter zich gedraagt als iemand van achttien jaar), en anderzijds dat de verdachte volgens het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport minder ver in zijn ontwikkeling is dan zijn leeftijdsgenoten. Ter terechtzitting kwam de verdachte eveneens jonger over dan men op grond van zijn kalenderleeftijd zou verwachten. Bovendien volgt uit het reclasseringsrapport dat de verdachte kwetsbaar is en dat er ten aanzien van hem een vermoeden van LVB-problematiek bestaat.
Gelet op die omstandigheden in samenhang bezien is volgens de rechtbank tussen [slachtoffer] en verdachte sprake geweest van een ‘normale’ consensuele seksuele relatie tussen leeftijds-genoten. De ten laste gelegde seksuele handelingen zijn dan ook niet aan te merken als ontuchtig in de zin van artikel 245 Sr.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat [slachtoffer] in de nacht van 24 oktober 2023 is weggelopen van huis door uit het raam van de woning van haar moeder te klimmen. Zij is naar de woning van de moeder van de verdachte gegaan. De verdachte heeft daarop [slachtoffer] binnengelaten en haar enkele uren onderdak geboden. In de vroege ochtend is de verdachte samen met [slachtoffer] naar zijn oma en oom gegaan. Na overleg met de oom van de verdachte besloten zij om gedrieën naar de politie te gaan. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting aangevoerd dat hij de hulp zocht van zijn familielid, omdat hij naar een oplossing zocht en zich geen raad wist.
Hoewel uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aldus blijkt dat [slachtoffer] zich enkele uren heeft bevonden in de woning van verdachte, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen [slachtoffer] en het over haar gestelde gezag. Dit is wel noodzakelijk om tot een bewezenverklaring van artikel 279, eerste lid, Sr te komen. Dat betekent dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.N. van Haren, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. M.A. Waals, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 20 november 2024.