ECLI:NL:RBOBR:2024:5554

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
WR 24/016
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juni 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die in een eerder beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven was gegaan, heeft de rechter gewraakt tijdens de mondelinge behandeling van zijn verzet op 17 mei 2024. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet had voldaan aan verzoekers verzoeken om de officier van justitie te verplichten iemand aan te houden. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele afwijzing van deze verzoeken niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van (de schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd zouden maken, werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/016

Beslissing van 4 juni 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. M. Kleijn Hesselink,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is eiser in het beroep dat hij heeft ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. In deze zaak heeft het college aan verzoeker een brief gestuurd ter uitvoering van een eerder getroffen schikking. Het bezwaar van verzoeker tegen deze brief is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief geen besluit is zoals is bedoeld in de Awb. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Met de uitspraak van 21 december 2023 is het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Omdat het beroep kennelijk ongegrond werd verklaard, heeft de rechtbank uitspraak gedaan zonder zitting. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer 23/1582.
1.2
Omdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder zitting en verzoeker het niet eens was met de uitspraak, heeft hij een verzetschrift ingediend. Ook deze zaak is bekend onder zaaknummer 23/1582. Op 17 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling van de verzetzaak plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 mei 2024 blijkt dat verzoeker het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Verzoeker heeft tijdens de zitting gevraagd aan de rechter of zij ervoor wil zorgen dat de officier van justitie iemand zal aanhouden. De rechter heeft aangegeven dit niet te zullen doen. Vervolgens heeft verzoeker aan de rechter gevraagd de officier van justitie te verplichten de rechter aan te houden die de buiten zitting uitspraak heeft gedaan. De rechter heeft geantwoord ook dit niet te doen. Vervolgens heeft verzoeker een handgeschreven brief van vijf pagina’s overgelegd en medegedeeld dat hij de rechter wraakt. Deze handgeschreven brief heeft verzoeker ook in een eerder wrakingsverzoek, van 16 mei 2024, overgelegd. Dit wrakingsverzoek is bij de rechtbank bekend onder nummer WR 24/015. In deze zaak heeft de wrakingskamer op 3 juni 2024 beslist dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
2.2
In haar brief van 21 mei 2024 geeft de rechter in reactie op het wrakingsverzoek aan dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.

De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De enkele omstandigheid dat de rechter de vraag van verzoeker om de officier van justitie de opdracht te geven iemand aan te houden met ‘nee’ heeft beantwoord, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid. De rechter is immers als bestuursrechter belast met de behandeling van de hoofdzaak, namelijk of er terecht uitspraak is gedaan zonder zitting. Zij gaat niet over de vraag wie moet worden aangehouden en zij kan hiertoe ook geen opdracht geven. De wrakingskamer constateert verder dat de brief van verzoeker geen feitelijk omschreven beslissingen, handelingen of gedragingen betreffende de rechter bevat. Dit betekent dat in de brief geen concrete feiten staan waaruit de rechtbank de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor zou kunnen afleiden. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.4
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en mr. F.E. Roll, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).