ECLI:NL:RBOBR:2024:5552

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/01/408387 / HA ZA 24-586
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een verstekvonnis in een verzetzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 november 2024 een tussenuitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres in verzet, de besloten vennootschap Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer B.V., heeft een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de bij voorraad uitvoerbare verklaring van een verstekvonnis. Dit verstekvonnis, dat op 14 augustus 2024 was gewezen, verplichtte Oostappen tot betaling van een bedrag van € 86.607,92 aan de gedaagde in verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend en dat er geen juridische misslag heeft plaatsgevonden. De eiseres in verzet heeft onvoldoende onderbouwd dat haar belang bij het niet executeren van het verstekvonnis zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde bij de executie. De rechtbank heeft de vordering tot schorsing afgewezen en Oostappen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 4 december 2024 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/408387 / HA ZA 24-586
Vonnis in incident van 20 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OOSTAPPEN VAKANTIEPARK PRINSENMEER B.V.,
gevestigd te Asten,
eiseres in verzet in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. Meerman te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde in verzet],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in verzet in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.M. van den Boomen te Herten.
Partijen zullen hierna Oostappen en [gedaagde in verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het dossier van de zaak C/01/405803 / HA ZA 24-404 met het bij voorraad uitvoerbaar verklaard verstekvonnis van 14 augustus 2024 waarin Oostappen is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde in verzet] van geldbedragen (in totaal € 86.607,92) en de proceskosten,
  • de verzetdagvaarding van 11 september 2024, met een incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarin verzet tegen het bovengenoemd verstekvonnis is ingesteld,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Oostappen vordert schorsing van de bij voorraad verklaarde uitvoerbaarheid van het verstekvonnis dan wel een verbod om tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan voor de duur van deze (verzet-)procedure, met een dwangsom. [gedaagde in verzet] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Oostappen heeft gesteld dat zij door middel van de brief van 29 augustus 2024 van de advocaat van [gedaagde in verzet] bekend is geworden met het verstekvonnis. Omdat de verzetdagvaarding op 11 september 2024 – binnen vier weken daarna – is uitgebracht, is het verzet tijdig ingesteld (artikel 143 Rv). Oostappen kan dus ook in deze incidentele vordering worden ontvangen.
2.3.
In zijn algemeenheid kan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer worden gelegd, nog voordat is beslist in een daartoe ingesteld rechtsmiddel (in dit geval verzet van een verstekvonnis). Het verstekvonnis is, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarbij is die beslissing niet gemotiveerd. In dat geval kan van het hiervoor genoemde uitgangspunt worden afgeweken (zoals volgt uit het arrest van 20 december 2019 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2019:2026) als het belang van de veroordeelde bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling verkreeg bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van (in dit geval) verzet buiten beschouwing worden gelaten, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
2.4.
In dit geval is een rechtsmiddel (verzet) ingesteld van een verstekvonnis. Aan de in het verstekvonnis neergelegde beslissingen liggen dus geen partijdebat en mede daarop gebaseerde vaststellingen en oordelen ten grondslag. Die omstandigheid kan van belang zijn bij de hierboven bedoelde belangenafweging, waarbij het op de weg ligt van de partij die verzet instelt (Oostappen in dit geval) om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij in redelijkheid niet in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren tegen de vorderingen waarover is beslist in het verstekvonnis.
2.5.
Daartoe heeft Oostappen gesteld dat zij niet bekend was met de dagvaarding van 19 juni 2024 (hierna: de dagvaarding), omdat de dagvaarding is betekend op het bezoekadres van het vakantiepark Prinsenmeer, Beekstraat 31 in Ommel, terwijl dit park gesloten is en dus niemand de post in ontvangst neemt. Oostappen heeft gesteld dat zij bij de KvK expliciet een postadres heeft opgenomen, namelijk de [postadres] , en dat de advocaat van [gedaagde in verzet] dat adres ook heeft gebruikt. Als de dagvaarding zou zijn betekend aan het postadres, zou Oostappen zijn verschenen. Bovendien heeft de advocaat van [gedaagde in verzet] wel de conceptdagvaarding naar de advocaat van Oostappen gestuurd, maar de definitieve dagvaarding niet. Oostappen heeft daardoor geen eerlijke kans gehad zich te verweren. Verder geldt de hoofdvordering van [gedaagde in verzet] - die erop neerkomt dat hij een chalet heeft gekocht dat nu niets meer waard zou zijn - voor afwijzing gereed ligt. Dit chalet heeft [gedaagde in verzet] niet eens gekocht van Oostappen.
2.6.
[gedaagde in verzet] heeft verweer gevoerd en heeft gesteld dat de deurwaarder de dagvaarding bij de receptie van het park wilde afgeven en daarom heeft betekend op het bij de KvK vermelde bezoekadres. Omdat er op het bezoekadres niemand was om de dagvaarding in ontvangst te nemen, stond het de deurwaarder vrij om de dagvaarding in de brievenbus achter te laten. [gedaagde in verzet] betwist dat het vakantiepark op 19 juni 2024 was gesloten. De deurwaarder heeft geconstateerd dat er bedrijvigheid was op het vakantiepark en dat de brievenbus gewoon bereikbaar was. Daarbij komt dat de deurwaarder heeft gesproken met een persoon die aangaf dat de parkmanager nog op het park aanwezig was. Het klopt dat de advocaat van [gedaagde in verzet] een sommatiebrief naar het postadres van Oostappen heeft gestuurd, maar daar is geen inhoudelijke reactie op gekomen. Ook nadat de advocaat van [gedaagde in verzet] de concept dagvaarding aan de advocaat van Oostappen had gestuurd, is er van de zijde van Oostappen geen enkele reactie gekomen. Dat Oostappen verstek heeft laten gaan ligt daarom in haar risicosfeer.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding juist betekend door deze in de brievenbus van de woonplaats van Oostappen in Ommel, gemeente Asten, achter te laten, omdat er bij de receptie niemand aanwezig was (artikel 47 Rv). Het is de deurwaarder dan wel [gedaagde in verzet] niet te verwijten dat [gedaagde in verzet] niet in de procedure is verschenen, doordat er niet goed zou zijn betekend. Dat zou anders kunnen zijn als [gedaagde in verzet] dan wel de deurwaarder wist dat de dagvaarding Oostappen door deze wijze van betekenen niet zou bereiken, bijvoorbeeld omdat het park gesloten was en er niemand in de brievenbus zou kijken. Oostappen heeft ‘recente foto’s’ overgelegd, waarop een leeg park en een bordje ‘Park Gesloten’ te zien is, maar zij heeft niet gesteld dat dit de situatie van het park op 19 juni 2024 was en dat dit bordje er toen ook al hing en dat blijkt ook niet uit die foto’s. [gedaagde in verzet] heeft een e-mail van 30 september 2024 overgelegd van de receptie van het vakantiepark, waarin staat vermeld dat met ingang van 7 oktober 2024 het park
enkeltoegankelijk is op dinsdag van 11:00 tot 16:00 uur en op zaterdag van 11:00 tot 16:00 uur. Oostappen heeft die e-mail niet betwist en de rechtbank gaat er daarom vanuit dat – gelet op het woord ‘enkel’ – het park vóór 30 september 2024 een ruimere toegankelijkheid had, zoals [gedaagde in verzet] ook stelt. Dit sluit aan bij de mededeling van de deurwaarder dat er op 19 juni 2024 bedrijvigheid was op het park en dat zij had vernomen dat de parkmanager nog op het park aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de deurwaarder (dan wel [gedaagde in verzet] ) er daarom niet aan te twijfelen of iemand namens Oostappen in de brievenbus van het park zou kijken en de dagvaarding tijdig zou vinden. Er was dan ook geen aanleiding om een afschrift van de definitieve dagvaarding naar het postadres van Oostappen of naar de advocaat van Oostappen te sturen. Dit geldt temeer, nu de advocaat van Oostappen helemaal niet heeft gereageerd op de op 30 mei 2024 toegestuurde conceptdagvaarding met de mededeling over het voornemen om deze de week daarna te laten betekenen aan Oostappen. Het had op de weg van de advocaat van Oostappen gelegen om te verzoeken de dagvaarding naar zijn kantooradres te sturen of deze aan het postadres van Oostappen te betekenen, als hij zou hebben voorzien dat de aan het bezoekadres van Oostappen betekende dagvaarding haar niet zou bereiken, maar dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank is van oordeel dat Oostappen onvoldoende heeft onderbouwd dat het aan [gedaagde in verzet] is toe te rekenen dat zij niet is verschenen. Dat Oostappen niet in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren tegen de vorderingen van [gedaagde in verzet] , waaronder de vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is daarom voor risico van Oostappen en dit kan de onder 2.3 omschreven belangenafweging nu niet in haar voordeel doen uitvallen.
2.8.
Oostappen heeft verder – naar de rechtbank begrijpt – gesteld dat het verstekvonnis berust op een juridische misslag omdat haar verweer, dat pas is verwoord in haar verzetdagvaarding, tegen de vorderingen niet is meegenomen bij de beslissingen in het verstekvonnis. Dit is echter geen (kennelijke) juridische misslag. Bovendien gaat deze stelling van Oostappen uit van de kans van slagen van verzet van het verstekvonnis. Die kans dient buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waarvan een rechtsmiddel is ingesteld (zoals overwogen in het hiervoor aangehaalde arrest ECLI:NL:HR:2019:2026).
2.9.
Verder heeft Oostappen geen feiten en omstandigheden gesteld, of is daarvan gebleken, die de voorlopige schorsing van die tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, dan wel een verbod om tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan, rechtvaardigen.
2.10.
De slotsom is dat Oostappen onvoldoende heeft gesteld om haar belang bij het niet executeren van het verstekvonnis zwaarder te laten wegen dan het belang van [gedaagde in verzet] bij een eventuele executie daarvan gedurende deze procedure (van verzet). De gevorderde voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
2.11.
Oostappen wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in dit incident (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde in verzet] worden begroot op € 614,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief II) en € 178,- aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Oostappen in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in verzet] begroot op € 792,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als hij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 december 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.