Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het dossier van de zaak C/01/405803 / HA ZA 24-404 met het bij voorraad uitvoerbaar verklaard verstekvonnis van 14 augustus 2024 waarin Oostappen is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde in verzet] van geldbedragen (in totaal € 86.607,92) en de proceskosten,
- de verzetdagvaarding van 11 september 2024, met een incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarin verzet tegen het bovengenoemd verstekvonnis is ingesteld,
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
2.De beoordeling in het incident
enkeltoegankelijk is op dinsdag van 11:00 tot 16:00 uur en op zaterdag van 11:00 tot 16:00 uur. Oostappen heeft die e-mail niet betwist en de rechtbank gaat er daarom vanuit dat – gelet op het woord ‘enkel’ – het park vóór 30 september 2024 een ruimere toegankelijkheid had, zoals [gedaagde in verzet] ook stelt. Dit sluit aan bij de mededeling van de deurwaarder dat er op 19 juni 2024 bedrijvigheid was op het park en dat zij had vernomen dat de parkmanager nog op het park aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de deurwaarder (dan wel [gedaagde in verzet] ) er daarom niet aan te twijfelen of iemand namens Oostappen in de brievenbus van het park zou kijken en de dagvaarding tijdig zou vinden. Er was dan ook geen aanleiding om een afschrift van de definitieve dagvaarding naar het postadres van Oostappen of naar de advocaat van Oostappen te sturen. Dit geldt temeer, nu de advocaat van Oostappen helemaal niet heeft gereageerd op de op 30 mei 2024 toegestuurde conceptdagvaarding met de mededeling over het voornemen om deze de week daarna te laten betekenen aan Oostappen. Het had op de weg van de advocaat van Oostappen gelegen om te verzoeken de dagvaarding naar zijn kantooradres te sturen of deze aan het postadres van Oostappen te betekenen, als hij zou hebben voorzien dat de aan het bezoekadres van Oostappen betekende dagvaarding haar niet zou bereiken, maar dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank is van oordeel dat Oostappen onvoldoende heeft onderbouwd dat het aan [gedaagde in verzet] is toe te rekenen dat zij niet is verschenen. Dat Oostappen niet in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren tegen de vorderingen van [gedaagde in verzet] , waaronder de vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is daarom voor risico van Oostappen en dit kan de onder 2.3 omschreven belangenafweging nu niet in haar voordeel doen uitvallen.
3.De beslissing
4 december 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.