ECLI:NL:RBOBR:2024:5523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
01/047518-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, wederspannigheid en niet voldoen aan een bevel

Op 18 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd in PI Vught. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, wederspannigheid en het niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. De feiten vonden plaats op 10 februari 2024 in Deurne, waar de verdachte het slachtoffer meermalen met gebalde vuisten heeft geslagen en vervolgens heeft gewurgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld levensbedreigend was en dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist, geheel toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 7.712,25 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.047518.24
Datum uitspraak: 18 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2024, 7 augustus 2024 en 4 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Deurne, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist(en) tegen diens gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of met geschoeide voet(en) op/tegen diens hoofd en/of borst heeft geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens) een verwurging heeft aangelegd en/of de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Deurne, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist(en) tegen diens gezicht heeft
geslagen en/of gestompt en/of met geschoeide voet(en) op/tegen diens hoofd en/of
borst heeft geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens) een verwurging heeft
aangelegd en/of de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en/of
dicht geknepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Deurne, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [verbalisant 1] (hoofdagent van politie eenheid Oost Brabant) en/of [verbalisant 2] (brigadier van politie eenheid Oost Brabant) en/of [verbalisant 3] (brigadier van politie eenheid Oost Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich onverhoeds los te rukken en/of weg te lopen en/of (toen hij op de grond lag) zijn armen onder zijn lichaam brengen en/of te houden (teneinde op die wijze te belemmeren dat hij geboeid werd);
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Eindhoven en/of te Deurne, in elk geval in Nederland opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, hulpofficier van justitie [verbalisant 4] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder feit 1 primair. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de hieronder genoemde bewijsmiddelen. Na de opsomming van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.

De bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1, primair:
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 11 februari 2024, p. 19 t/m 21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 februari 2024, omstreeks 23.05 uur, was ik op de kruising van de Helmondseweg en de Oosterhof in Deurne. Ik was daar omdat ik moest plassen en liep naar een boom. Op dat moment kwam een man naar mij toe. Ik hoorde hem zeggen: "Denk je dat je grappig bent?" Direct hierna zag ik dat hij hard uithaalde met zijn linkerhand en een gebalde vuist. Ik voelde hierdoor direct pijn aan mijn hoofd en viel daarna op de grond. Toen ik weer opstond zag en voelde ik dat hij mij meerdere malen had geslagen. Ik viel weer op de grond en de man schopte hier ook tegen mijn hoofd en ribben aan. Hij pakte daarna mij om mijn nek en wurgde mij. Ik kreeg hierdoor even geen adem.
2) Een proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] van 13 februari 2024, p. 24 t/m 28, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Kun je nog eens vertellen wat er gebeurd is?
A: Ik was in het centrum van Deurne voor carnaval. Ik stond ter hoogte van het park toen ik moest plassen. Ik zag dat er een jongen door het park liep en in mijn richting liep. De jongen vroeg uit het niets aan mij: "Denk je dat je grappig bent". Ik zag dat hij zijn bovenlichaam naar achter draaide en zijn linkerarm naar achter bracht. Hierop haalde hij vol uit naar mijn gezicht. Ik zag en voelde dat hij met zijn vuist op mijn lip sloeg.
We vielen samen op de grond en de jongen begon meteen tegen mijn hoofd aan te slaan. Ik hield mijn armen en mijn handen voor mijn hoofd en gezicht om het te beschermen tegen de klappen. Ik voelde dat mijn hoofd meermaals tegen de grond werd geslagen. Ik voelde de klappen in mijn gezicht en aan de achterzijde van mijn hoofd.
De jongen stond op en begon tegen mijn lijf te trappen. Ik voelde dat hij tegen mijn schouders en rug trapte.
Ik zag en voelde dat de jongen op mijn hoofd stampte.
De jongen stopte met schoppen en stampen en dook bovenop mij. Hij draaide mij op mijn rug en drukte zijn knieën in mijn borst. Ik probeerde me onder hem uit te wringen maar dat lukte niet. De jongen greep met zijn handen naar mijn keel.
Hij begon in mijn keel te knijpen, hij begon mij te wurgen.
De jongen greep me daarop met twee handen op mijn keel. Ik voelde dat zijn greep steviger was doordat hij met twee handen mijn keel vast had. Hij begon harder te knijpen. Hij wilde mij echt wurgen.
Ik denk dat dit zeker 15 tot 20 seconden geduurd heeft.
Hij bleef maar zeggen: "jij gaat dood".
Op enig moment kwam er een man en die probeerde jongen van mij af te trekken. Dat lukte niet direct. De jongen had nog altijd mijn keel vast en bleef knijpen. Zijn hand raakte los van mijn keel maar hij probeerde me weer vast te grijpen.
3) Een letselrapportage Forensische Geneeskunde van het GGD Brabant ZuidOost van 12 februari 2024, p. 87 t/m 89, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
KEEL
- links ca 4 rode smalle striemen/strepen met normaal huidkleur
ertussen, gemiddeld ca 4 cm lang
- rechts 1-2 rode smalle (niet onafgebroken striem/streep
- strottenhoofd: gebiedje van ca 2 cm 2 rood/schaaf achtige
verwonding
- rechts op hals ca 4 cm onder oor: klein rood plekje enkel(e) mm
Toelichting: Meest betekenisvol is letsel in hals, met ook grootste risico wat levensbedreigend kan worden bij meerdere minuten dichtknijpen van hals/keel (afsluiting luchtpijn en halsslagaders (in dit geval links)).
Beoordeling
Samenvatting: keel dichtgeknepen geweest
samenvatting Letsel: m.n. letsel hals-keel-strottenhoofd kan zeer goed passen bij dichtknijpen keel
4) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 10 februari 2024, p. 47 t/m 49, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 februari 2024, omstreeks 23.00 uur was ik vanuit mijn huis onderweg naar het centrum van Deurne om carnaval te vieren.
Ik zag op de kruising Helmondseweg met de Vorsterhof in Deurne twee personen met elkaar vechten.
Ik zag een donker getinte jongen bovenop een andere jongen zitten. Ik zag dat de donker getinte jongen met gebalde vuist de andere jongen meerdere malen tegen zijn gezicht sloeg.
Na een korte tijd, begon de donker getinte jongen opnieuw met zijn gebalde vuist tegen het gezicht van de andere jongen te slaan.
Ik probeerde de donker getinte jongen te stoppen maar hij was te sterk. Ik zag dat de donker getinte jongen de andere jongen met een hand stevig bij zijn strot vastpakte. Ik zag dat de andere jongen geen lucht kon krijgen. Ik zag dat de donker getinte jongen ongeveer 20 seconde de jongen bij zijn strot vasthield.
Ik zag dat de donker getinte jongen tijdens het gehele gevecht zeker tien (10) keer tegen het hoofd van de andere jongen sloeg.
Ik zag tijdens het gehele incident dat de donker getinte jongen geheel door het lint ging. Ik zag dat hij dwars door mij heen keek en er was geen interactie met hem.
5) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 11 februari 2024, p. 50 t/m 52, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Hoe zag het slachtoffer er uit op het moment dat jij probeerde in te grijpen?
A: Ik zag dat het slachtoffer een blauw gezicht had, grote opgezwollen ogen en dat hij niet meer kon ademen. Hij probeerde naar adem te snakken.
V: Op het moment dat je de verdachte wegtrok van het slachtoffer, was de verdachte nog steeds bezig om het slachtoffer te verwurgen?
A: Ja, dat was hij zeker
V: Wanneer is de verwurging gestopt?
A: De verwurging stopte pas op het moment dat ik en een andere man de verdachte van het slachtoffer af trok. Ik zag dat het slachtoffer snakte naar adem en volgens mijn gevoel duurde het zeker 10 minuten om op adem te komen.
6) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 11 februari 2024, p. 53 t/m 55, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag vervolgens dat de donkergetinte jongen met volle kracht meerdere vuistslagen gaf op het gezicht van de witte jongen. Ik zag dat dit echt met enorm veel kracht ging want de donkergetinte jongen haalde uit met een enorme uithaal en ik zag dat hij hierbij heel zijn lichaam aanspande. Ik zag dat de vuist van de donkergetinte jongen dan ook met enorm veel kracht op het gezicht van de witte jongen terecht kwam en dit meteen voor bloed zorgde. Ik zag dat de donkergetinte jongen vervolgens de witte jongen wurgde. Ik zag ook dat dit echt met enorm veel kracht ging. Ik zag namelijk dat de spieren van de jongen helemaal op spanning stonden. Ik zag dat hij de witte jongen zeker voor een halve minuut wurgde. Dit zag er echt heftig uit en ik dacht dan ook als ik niet zou ingrijpen dat de witte jongen dit niet zou overleven.
Ik heb vervolgens de donkergetinte jongen van de witte jongen afgetrokken en in een houdgreep genomen.
7) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 11 februari 2024, p. 56 t/m 58, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Hoe zag het slachtoffer er uit op het moment dat jij probeerde in te grijpen?
A: Ik zag dat het slachtoffer er heel slecht aan toe was, hij kon niet meer ademen. Hij probeerde naar adem te snakken.
V: Op het moment dat je de verdachte wegtrok van het slachtoffer, was de verdachte nog steeds bezig om het slachtoffer te verwurgen?
A: Ja, honderd procent
V: Wanneer is de verwurging gestopt?
A: De verwurging stopte pas op het moment dat ik de verdachte van het slachtoffer af trof. Ik trok de verdachte weg. Hij zat boven op het slachtoffer.
Ten aanzien van feit 2:
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2024, p. 12 t/m 14, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 10 februari 2024 waren wij, verbalisanten, belast met een horecadienst in het werkgebied Deurne, Asten en Someren.
Om 23:09 uur kregen wij, verbalisanten, het verzoek van de centralist van het Operationeel Centrum te rijden naar de kruising Helmondseweg/Vorstershof in Deurne.
Wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , kwamen omstreeks 13.13 uur ter plaatse. Wij zagen daar man 1 op de grond liggen. Wij zagen dat een jongen bovenop hem zat en hoorden van omstanders dat dit de verdachte was van de vechtpartij.
"Wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 5] , liepen samen met "Man 1" richting ons dienstvoertuig om zijn identiteit vast te stellen. Wij plaatsten hem voor het dienstvoertuig met zijn handen op de motorkap. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hield zijn armen vast. Ik voelde dat hij deze opeens losrukte en zag dat hij wegliep. Wij, verbalisanten, zeiden tegen hem dat hij moest blijven staan. Hierop pakten wij wederom zijn armen vast. Wij voelden dat hij weer van ons probeerde weg te lopen. Hierna hebben wij hem naar de grond begeleid en aldaar gefixeerd/gecontroleerd. Hij lag op zijn buik en stak zijn armen onder zijn lichaam. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , had tussentijds al aan hem medegedeeld dat hij was aangehouden. Wij, verbalisanten, sommeerden hem meermaals om zijn armen te spreiden. Wij zagen dat hij dit weigerde en zijn armen verkrampt onder zijn lichaam hield. Hierdoor waren wij genoodzaakt om fysieke prikkels te gebruiken. Uiteindelijk konden we de transportboeien aanleggen."
Ten aanzien van feit 3:
1. Een proces-verbaal van gebruik middelen bij geweldsdelicten van 11 februari 2024, p. 102 t/m 104, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 11 februari 2024 om 00:30 uur werd een onderzoek ingesteld naar de
aanwezigheid van middelen, ingevolge artikel 55d lid 1 Wetboek van Strafvordering.
(Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers), ten tijde van het plegen van (poging tot) doodslag/moord door verdachte:
Verdachte: [verdachte]
Achternaam: [verdachte]
Geboren: [1997]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ondanks dat de verdachte niet was onderworpen aan een voorlopig onderzoek naar uitgeademde lucht, een onderzoek speeksel of een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties, vermoedde ik, [naam] (BBN04545), dat de verdachte onder invloed was van één of meer middelen die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden, ingevolge de algemene maatregel van bestuur zoals genoemd in artikel 55d, lid 4 Wetboek van Strafvordering (Besluit Middelenonderzoek bij Geweldplegers). Het vermoeden bleek uit dat de verdachte continue van gemoedstoestand wisselde en zweette ondanks dat hij enkel een hemd droeg. Ik zag dat zijn ogen opvallend wijd open gespreid stonden en dat zijn pupillen vergoot waren.
Op 11 februari 2024 om 00:33 uur heb ik [verbalisant 4] (BZO81053), hulpofficier van justitie, de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 55e lid 3 Wetboek van Strafvordering.
De verdachte weigerde, na mededeling van de gevolgen daarvan, mee te werken aan het bloedonderzoek, waardoor hij tevens als verdachte van artikel 184 Wetboek van Strafrecht (niet opvolgen van bevel of vordering) wordt aangemerkt. De weigering bleek uit: de verdachte weigerde elke medewerking en zei iedereen te gaan doden.

Bewijsoverweging.

Poging tot doodslag
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, bestaande uit de aangifte van slachtoffer [slachtoffer] , getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de Letselrapportage Forensische Geneeskunde vast dat verdachte zich op 10 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank kijkt hierbij naar het totaalbeeld van de verschillende geweldshandelingen, en betrekt daarbij ook de verbale uitlatingen van verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer zonder enige aanleiding op straat met kracht tegen het hoofd geslagen waardoor slachtoffer en verdachte op de grond zijn gevallen. Terwijl aangever op de grond lag en zijn gezicht met zijn handen probeerde te beschermen heeft verdachte aangever meerdere malen tegen zijn gezicht en hoofd geslagen en met kracht tegen de borstkas en het hoofd van slachtoffer geschopt. Vervolgens heeft verdachte de keel van slachtoffer op zodanige wijze dichtgeknepen dat het slachtoffer blauw werd in zijn gezicht en puntbloedingen in zijn ogen kreeg. Tijdens dit geweld heeft verdachte herhaaldelijk tegen slachtoffer geroepen: “jij gaat dood”. Het geweld is pas geëindigd nadat meerdere omstanders gezamenlijk verdachte van het slachtoffer af trokken.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het handelen van verdachte, zoals in voornoemde letselrapportage is vermeld, zonder ingrijpen van buitenaf levensbedreigend is geweest voor slachtoffer. Al na enkele seconden kan bij het dichtgrijpen van de keel immers – ook gelet op de panieksituatie die hierdoor kan volgen – al ademnood ontstaan met alle lichamelijke zichtbare reacties die daarbij horen. Het hiervoor beschreven handelen van verdachte -het met kracht schoppen tegen het hoofd, gevolgd door verwurging- betreft potentieel dodelijk geweld. De rechtbank gaat uit van vol opzet. De handelingen van verdachte bestaande uit extreme agressie en uitlatingen in de vorm van doodsbedreigingen, zijn bij uitstek gericht op en geschikt voor het toebrengen van dodelijk letsel. Er is onder meer sprake geweest van grof (samendrukkend) geweld op kwetsbare lichaamsdelen als hoofd, keel en hals.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven en acht poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigd bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1, primair:
op 10 februari 2024 te Deurne,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuisten tegen diens gezicht heeft
geslagen en/of gestompt en met voeten tegen diens hoofd en
borst heeft geschopt en/of getrapt en (vervolgens) een verwurging heeft
aangelegd en de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dicht geknepen en
dicht geknepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
op 10 februari 2024 te Deurne, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] (hoofdagent van politie eenheid Oost Brabant) en [verbalisant 2] (brigadier van politie eenheid Oost Brabant) en [verbalisant 3] (brigadier van politie eenheid Oost Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zich onverhoeds los te rukken en weg te lopen en (toen hij op de grond lag) zijn armen onder zijn lichaam te brengen en te houden (teneinde op die wijze te belemmeren dat hij geboeid werd);
Ten aanzien van feit 3:
op 10 februari 2024 te Eindhoven opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, hulpofficier van justitie [verbalisant 4] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten aan verdachte toegerekend kunnen worden omdat er sprake is van een culpa in causa situatie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht in overweging te nemen dat volgens psycholoog Blaauw het advies om het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen, ook mogelijk is. Indien de rechtbank concludeert tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid, dan dient er voor alle feiten ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De vraag naar (de mate van) toerekenbaarheid is een juridische vraag. De beantwoording van die vraag is daarmee voorbehouden aan de strafrechter. Dat laat onverlet dat de strafrechter bij de beantwoording van die vraag de adviezen van deskundigen daarbij dient te betrekken, met name daar waar het ziet op de specifieke psychologische en/of psychiatrische aspecten daarvan. In deze zaak hebben beide deskundigen geadviseerd tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De strafrechter heeft echter een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen: aan de strafrechter komt beoordelingsvrijheid toe bij het waarderen van de adviezen en het maken van een selectie uit die adviezen. Dat speelt met name indien een verdachte zich (mede) door eigen toedoen in een situatie heeft gebracht die heeft geleid of heeft bijgedragen aan de (tijdelijke) psychische gesteldheid.
Om het ontbreken van toerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet worden voldaan aan drie vereisten. Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. In de tweede plaats moet er een causaal verband bestaan tussen deze gebrekkige ontwikkeling of stoornis en het tenlastegelegde. Ten slotte moet de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zodanig zijn dat zij aan toerekening van het strafbare feit aan de dader volledig in de weg staat.
De rechtbank komt op basis van de rapportages van psychiater Wigard van 20 juni 2024 en gezondheidszorgpsycholoog Blaauw van 21 juni 2024 tot de vaststelling dat verdachte ten tijde van het begaan van de delicten een licht verstandelijke beperking had en leed aan een psychotische stoornis door cannabisgebruik. Hierdoor was er ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een vertroebeld realiteitsbesef wat volgens deze deskundigen heeft geleid tot oordeels- en kritiekstoornissen en ontremd en agressief gedrag. Het wordt aannemelijk geacht dat het handelen van verdachte (minstens) grotendeels in beslag werd genomen door zijn psychotisch denken en waarnemen.
Anders dan de deskundigen is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er door het drugsgebruik van verdachte in juridische zin geen sprake is van sterk verminderde dan wel volledige ontoerekeningsvatbaarheid, aangezien het ontstaan van de psychotische toestand verdachte kan worden aangerekend. Het is zeer aannemelijk dat het cannabisgebruik van verdachte, in combinatie met alcoholconsumptie, in grote mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van zijn randpsychotisch toestandsbeeld en daardoor het risico op (zeer) gewelddadig gedrag van verdachte is toegenomen. Op het moment dat verdachte cannabis en alcohol gebruikte, moet hij zich er ook in enige mate bewust van zijn geweest dat dit gebruik psychotische klachten zou kunnen luxeren. Te meer nu dit geen theoretische mogelijkheid was, maar verdachte daadwerkelijk al eens een psychische verstoring door drugs heeft meegemaakt, waarbij hij door eigen agressie verwondingen opliep die in een ziekenhuis moesten worden behandeld. De rechtbank volgt de officier van justitie dat bij verdachte sprake was van losstaand gebruik en niet van gebruik als gevolg van een vorm van verslaving. Ook de deskundigen zien geen aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van middelen. Verdachte heeft kort na het delict geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar middelengebruik. Daarom is onbekend (gebleven) welke substanties (en in welke hoeveelheden) verdachte op dat moment daadwerkelijk had gebruikt.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de lichte verstandelijke beperking van verdachte van invloed op zijn handelen. Door deze beperking heeft verdachte zich in mindere mate zijn gedrag en de gevolgen van zijn keuzes kunnen overzien.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Het bovenstaande leidt ertoe dat het primaire standpunt van de verdediging; dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten moet worden verworpen.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met daarbij de aanvullende voorwaarden: het vinden en behouden van dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is en heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met de voorwaarden zoals voorgesteld in het reclasseringsadvies.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de -hoogte ervan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten hebben gediend als eerste vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en oordeel over de op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt een poging tot doodslag, wederspannigheid en het niet voldoen aan een bevel gegeven door een hulpofficier van justitie. Hoewel de andere feiten alleszins vervelend en kwalijk zijn, ligt het zwaartepunt bij de strafbepaling in deze zaak bij de poging tot doodslag.
Verdachte is, onder invloed van een psychotische stoornis door cannabisgebruik, naar het slachtoffer toegegaan en heeft hem onmiddellijk, onverhoeds en zonder enige aanleiding aangevallen. Verdachte heeft daarbij gedurende enige tijd hevig geweld toegepast. Zo heeft hij het slachtoffer onder meer vele harde vuistslagen en trappen in het gezicht en op de borst gegeven. Daarna heeft hij met kracht de keel van het slachtoffer dichtgeknepen. Pas toen omstanders verdachte fysiek van het slachtoffer af haalden, is verdachte met het geweld gestopt. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte pijn ondervonden en letsel opgelopen. Het had fataal kunnen aflopen indien de omstanders niet op deze wijze hadden gereageerd.
Het laat zich raden dat een dergelijke onverwachte, willekeurige en bijzonder gewelddadige aanval zeer angstaanjagend moet zijn geweest. Uit de verklaringen van het slachtoffer bij de politie blijkt dat hij ervan uitging dat verdachte hem wilde ombrengen. Uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag een grote impact heeft op het leven van het slachtoffer. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 12 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Deskundigenadviezen
De rechtbank houdt verder rekening met hetgeen de deskundigen in hun rapportages naar voren hebben gebracht. De deskundigen achten verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het plegen van de delicten. De deskundigen wijten dit aan een psychotische stoornis door cannabisgebruik. Verder is door hen een licht verstandelijke beperking vastgesteld.
De beide deskundigen concluderen dat abstinentie van drugs als essentiële voorwaarde wordt gezien om recidive te voorkomen. Goede en herhaalde psycho-educatie hierover wordt belangrijk geacht, evenals begeleiding en controle hierop. Tevens kunnen tijdens die begeleiding onderwerpen/zaken waar betrokkene tegenaan loopt, en die bij hem spanning en stress veroorzaken, bespreekbaar worden gemaakt. De deskundigen adviseren een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden noemen zij reclasseringstoezicht, behandeling bij een forensische polikliniek en een drugsverbod.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen in zoverre over dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid te wijten is aan de licht verstandelijke beperking zoals hiervoor bij de strafbaarheid van verdachte is overwogen door de rechtbank.
De rechtbank houdt tevens rekening met de reclasseringsadviezen. De reclassering rapporteert dat verdachte voorheen werk en inkomen had en dat dit opnieuw geregeld
zal moeten worden na detentie. Beschermende factoren zijn huisvesting, de relatie met zijn vriendin en zijn familie. Ook de houding van verdachte en het feit dat hij openstaat voor hulpverlening en reclasseringsbemoeienis merkt de reclassering aan als positief. Er was niet eerder sprake van hulpverleningstrajecten of reclasseringsbemoeienis. De kans op recidive wordt gemiddeld ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en aan het voorwaardelijk strafdeel vier voorwaarden te koppelen. De reclassering adviseert een meldplicht bij de reclassering, een drugsverbod, een alcoholverbod en ambulante behandeling (onder andere psycho-educatie). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard te willen meewerken aan al de voorwaarden als deze zouden worden opgelegd.
Deels voorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf gelet op de aangenomen verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank zal van deze straf 12 maanden voorwaardelijk opleggen en hier een proeftijd van drie jaren aan koppelen, om te voorkomen dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig zal maken aan een nieuw strafbaar feit en zodat verdachte zich gedurende die periode zal moeten houden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. Ook zal de rechtbank twee aanvullende voorwaarden opleggen, te weten: het vinden en behouden van dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer, zoals ook gevorderd door de officier van justitie.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 7.712,25 ingediend vanwege materiële (€ 1.212,25) en immateriële (€ 6.500,00) schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materiele schade van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen, dat wil zeggen tot een bedrag van € 1.011,80, en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en de vordering tot vergoeding van immateriële schade integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel sterk te matigen, wegens het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade te matigen en daarnaast aangevoerd dat de posten van het theorie-examen en de medische steunzolen niet in rechtstreeks verband staan met het tenlastegelegde en niet aan verdachte zijn toe te rekenen.
Beoordeling
Materiële schade
Het is niet betwist dat de benadeelde partij als gevolg van het toegebrachte geweld kosten heeft gemaakt. Anders dan de raadsman van verdachte oordeelt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat de reiskosten van het theorie-examen en de lessen in rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde (feit 1). De benadeelde partij heeft toegelicht dat hij zijn praktijkexamen op 19 februari 2024 door het incident moest annuleren en examen moest doen in 's-Hertogenbosch omdat er in zijn regio geen mogelijkheden waren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de reiskosten ter hoogte van € 66,00 (bezoek ouders aan het ziekenhuis om de benadeelde partij op te halen na ontslag) onduidelijk is of deze kosten zijn gemaakt door óf namens de benadeelde partij. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de ouders van het slachtoffer reiskosten hebben moeten maken om hem te ondersteunen en op te halen in het ziekenhuis. Hoewel aan de ouders op grond van artikel 6:107 BW een eigen recht op schadevergoeding toekomt ter zake van deze verplaatste schade en zij zich op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ter zake daarvan kunnen voegen in het strafproces, doet dat niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Gelet hierop zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 66,00 toewijzen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de benadeelde partij, door op deze wijze zijn vervoer vanuit het ziekenhuis te regelen, heeft gekozen voor de minst kostbare oplossing; een taxi zou veel duurder zijn geweest.
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde poging tot doodslag. De rechtbank acht in deze zaak het gevorderde bedrag van € 6.500,- redelijk en zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank acht de vordering dan ook in haar geheel toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 februari 2024.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 180, 184, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag

T.a.v. feit 2:

wederspannigheid

T.a.v. feit 3:

opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
12 maandenvoorwaardelijk en een
proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat
de veroordeeldegedurende de proeftijd:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Fivoor Rotterdam op
het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door GGZ Fivoor forensische zorg of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest)
om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, in ieder geval met een vaste structuur. Dagbesteding draagt in zijn algemeenheid bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft, zoekt of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [2000] .
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 7.712,25 euro; bestaande uit 1.212,25 euro vergoeding van materiële schade en 6.500,00 euro vergoeding van immateriële schade. De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
T.a.v. feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 7.712,25 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 1.212,25 euro vergoeding van materiële schade en 6.500,00 euro vergoeding van immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. A.W.E. de Rooij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Helmond, met onderzoeksnummer 2024030853, afgesloten op 12 maart 2024, pag. 1 tot en met pag. 117.