ECLI:NL:RBOBR:2024:5477

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
24/2189
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag om omgevingsvergunning voor illegaal gebouwde woonwagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen op de Terraweg 29 in Best. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag op 10 mei 2023 is ingediend, maar dat eiser onvoldoende gegevens heeft overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen. Het college van burgemeester en wethouders heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat essentiële informatie ontbrak, zoals een situatietekening en gegevens over het gebruik van de tweede woonlaag.

De rechtbank oordeelt dat de datum van aanvraag bepalend is voor het toepasselijke bouwbesluit, en dat de eisen van het Bouwbesluit 2003 niet meer van toepassing zijn op de aanvraag, aangezien deze na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is ingediend. De rechtbank concludeert dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet heeft voldaan aan de vereisten voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.A.J. Slaats),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, het college

(gemachtigden: S. van Zanten en H. Jansen - Koller).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen op de [adres] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen op de Terraweg 29 in Best. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
5. Eiser heeft op 10 mei 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een illegaal geplaatste woonwagen ingediend. De woonwagen is in 2004 gebouwd en in 2004/2005 geplaatst. Bij brief van 24 mei 2023 heeft het college in een bijlage om aanvullende gegevens gevraagd en verzocht die vóór 19 juli 2023 aan te leveren. Bij brief van 3 augustus 2023 heeft het college wederom om aanvullende gegevens gevraagd en verzocht die vóór 7 september 2023 aan te leveren.
6. Het college heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) buiten behandeling gesteld omdat:
  • op grond van artikel 5.13 van het Bouwbesluit 2003 een EPC-berekening volgens NEN 5128/NPR 5128 had moeten worden overgelegd ter onderbouwing dat de EPC ten hoogste 1,3 bedraagt;
  • detail 2 moet worden aangepast omdat de dakisolatie en de gevelisolatie niet op elkaar aansluiten, waardoor er een koudebrug is die vochtproblemen met zich kan brengen;
  • het een te legaliseren woonwagen betreft en de situatietekening niet overeenstemt met de huidige werkelijke situatie, zodat een situatietekening moet worden overgelegd die overeenstemt met de werkelijke situatie;
  • de constructieschema’s te summier zijn en een statische berekening moet worden aangeleverd;
  • uit de gegevens blijkt dat er een tweede woonlaag is, daarom moet worden aangegeven of er op de tweede woonlaag sprake is van een geluidgevoelige ruimte zodat kan worden beoordeeld of het in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
7. In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de EPC-gegevens die zijn opgevraagd gegevens zijn betreffende de bouwkundige en constructieve eigenschappen van de woonwagen waarvoor een omgevingsvergunning is gevraagd. Het is gebruikelijk deze gegevens op te vragen. In het bestreden besluit is het college teruggekomen op het standpunt dat vanwege het ontbreken van gegevens met betrekking tot de koudebrug die op de tekeningen is te zien de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling kan worden gesteld. De fase van het opvragen van de stukken was namelijk al gepasseerd en het bestuursorgaan was al overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling. Verder heeft eiser geen situatietekening overgelegd die overeenstemt met de werkelijke situatie en die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast dient eiser informatie omtrent het gebruik van de tweede woonlaag te geven omdat deze woonlaag gebruikt wordt als slaapkamer, aldus het college. Daarmee kan beoordeeld worden of er sprake is van een geluidsgevoelige ruimte. Nu ook deze gegevens niet zijn overgelegd mocht de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, aldus het college in het bestreden besluit.
8. Eiser voert aan dat gezien het bouwjaar (ongeveer 2004) in de kern geen EPC-berekening en ook geen statische berekening verlangd kan worden. In de bezwaarfase heeft eiser met een beroep op het gelijkheidsbeginsel al aangevoerd dat van andere aanvragers geen EPC berekening werd gevraagd.
9. Het college voert daartegen aan dat er op grond van artikel 5.13 van het Bouwbesluit 2003 een EPC berekening moet worden aangeleverd, opgesteld volgens NEN 5128/NPR 5128. Er is namelijk sprake van een illegaal geplaatste woonwagen die gebouwd is in 2004/2005. Volgens het college moet de aanvraag om die reden getoetst worden aan de toen geldende versie van het Bouwbesluit 2003. Op basis daarvan is gebleken dat er aanvullende gegevens nodig zijn. Het gaat om een voortgezette aanvraag om nadere gegevens, waarvan eerst nog niet duidelijk was dat deze nodig waren. Op grond daarvan is een EPC-berekening en een constructieve berekening opgevraagd.
10. Indien het college een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ontvangt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), moet deze het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Uit de tekst van artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo blijkt dat de vergunning onder meer moet worden geweigerd als volgens het college niet aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet. Verder moet een omgevingsvergunning op grond van
artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gelezen in samenhang met het tweede lid van dit artikel onder meer worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, van de Wabo niet mogelijk is.
11. De stelling van het college dat de aanvraag om een omgevingsvergunning van
10 mei 2023 getoetst moet worden aan het Bouwbesluit 2003 volgt de rechtbank niet. Het Bouwbesluit 2003 gold immers niet meer ten tijde van de aanvraag en deze aanvraag valt evenmin onder het overgangsrecht van het Bouwbesluit 2012. In artikel 9.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is namelijk bepaald dat op een bouwaanvraag ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 blijven gelden. Dat geldt dus niet voor een bouwaanvraag ingediend na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, zoals hier het geval is. De eis van het college dat op grond van artikel 5.13 van het Bouwbesluit 2003 een EPC-berekening volgens de NEN 5128/NPR 5128 moet worden opgesteld is dus onterecht. Het kan betekenen dat de eisen met betrekking tot de energieprestaties van een gebouw ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning strenger zijn dan ten tijde van het illegaal bouwen van het gebouw. Dat komt voor het risico van de aanvrager die er destijds voor gekozen heeft zonder een omgevingsvergunning te bouwen. De rechtbank ziet in deze onjuiste grondslag voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit, omdat het college terecht ook op andere gronden de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiser dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning in vergelijkbare gevallen geen EPC berekening is geëist kan verder onbesproken blijven. Een EPC berekening als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 kan immers niet worden geëist bij een aanvraag om een omgevingsvergunning van 10 mei 2023.
12. Eiser voert verder aan dat van hem niet kan worden verlangd een statische berekening te overleggen, omdat er sprake is van een zelfbouwwoonwagen.
13. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Vanwege de datum van aanvraag van de omgevingsvergunning geldt ook hier dat aan het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden. Artikel 2.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 bepaalt onder meer dat bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 uit het oogpunt van veiligheid gegevens en bescheiden verstrekt waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot belastingen en belastingcombinaties van alle constructieve delen van het bouwwerk. Dat het hier gaat om een bestaand bouwwerk betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze eisen van veiligheid die ten aanzien van het bouwwerk gelden en in het bijzonder ten aanzien van de constructie kunnen worden losgelaten. Dat de bouwkundige risico’s door eiser gedragen zouden worden en daaruit zou voortvloeien dat het college van eiser niet kan verlangen een statische berekening te overleggen volgt de rechtbank niet.
14. Het college heeft verder terecht een juiste situatietekening kunnen verlangen evenals een juiste aanduiding van het feitelijke gebruik van de tweede woonlaag van de woonwagen dan wel het voorgenomen gebruik. Uit het procesdossier is niet gebleken en door eiser is verder niet aannemelijk gemaakt dat het college al beschikt over de informatie over het gebruik van de tweede woonlaag.
Om te beoordelen of er een weigeringsgrond aanwezig is als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo moet op grond van de tekening bij de bouwaanvraag een juiste beoordeling aan de hand van het bestemmingsplan kunnen plaatsvinden. Komt deze niet overeen met de feitelijke situatie dan kan geen sprake zijn van legalisering van de woonwagen. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over het gebruik van de woonwagen. Alleen dan kan er een goede beoordeling plaats vinden aan de hand van het bestemmingsplan.
15. Nu eiser de verzochte gegevens niet binnen de gegeven termijn heeft verstrekt, heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling kunnen laten.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen op de Terraweg 29 terecht buiten behandeling is gelaten. Nu het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
16. Anders dan eiser betoogt, bestaat er evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling in bezwaar. De omstandigheid dat het bestreden besluit van 23 maart 2024 is gewijzigd met betrekking tot de stelling van het college dat op de tekening een koudebrug is te zien, betekent niet dat eiser in aanmerking komt voor een proceskostenveroordeling in bezwaar. De grondslag voor de buitenbehandelingstelling blijft immers ongewijzigd en het primaire besluit is niet herroepen. Eiser heeft namelijk onvoldoende gegevens verstrekt voor de beoordeling van de aanvraag. De motivering daarvoor is bij het bestreden besluit alleen aangepast. Dat is bij besluit op bezwaar toegestaan. Er is dus geen sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.A.M.M. Delauw, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
(…).

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Bouwbesluit 2012

Artikel 2.1. Aansturingsartikel.
1. Een te bouwen bouwwerk is voldoende bestand tegen de daarop werkende krachten.
Artikel 9.1
1. Op een aanvraag om vergunning voor het bouwen, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, alsmede op enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing over een dergelijke aanvraag, blijven de voorschriften van het Bouwbesluit 2003, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels, de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing, zoals deze luidden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

Regeling omgevingsrecht

Artikel 2.2. Bouwbesluit 2012
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:
1. uit het oogpunt van veiligheid:
a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
b.een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
2°. de constructieve samenhang;
3°. het stabiliteitsprincipe;
4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
d. de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;
e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;
g. de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;
h. de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;