Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen op de Terraweg 29 in Best. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
5. Eiser heeft op 10 mei 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een illegaal geplaatste woonwagen ingediend. De woonwagen is in 2004 gebouwd en in 2004/2005 geplaatst. Bij brief van 24 mei 2023 heeft het college in een bijlage om aanvullende gegevens gevraagd en verzocht die vóór 19 juli 2023 aan te leveren. Bij brief van 3 augustus 2023 heeft het college wederom om aanvullende gegevens gevraagd en verzocht die vóór 7 september 2023 aan te leveren.
6. Het college heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) buiten behandeling gesteld omdat:
- op grond van artikel 5.13 van het Bouwbesluit 2003 een EPC-berekening volgens NEN 5128/NPR 5128 had moeten worden overgelegd ter onderbouwing dat de EPC ten hoogste 1,3 bedraagt;
- detail 2 moet worden aangepast omdat de dakisolatie en de gevelisolatie niet op elkaar aansluiten, waardoor er een koudebrug is die vochtproblemen met zich kan brengen;
- het een te legaliseren woonwagen betreft en de situatietekening niet overeenstemt met de huidige werkelijke situatie, zodat een situatietekening moet worden overgelegd die overeenstemt met de werkelijke situatie;
- de constructieschema’s te summier zijn en een statische berekening moet worden aangeleverd;
- uit de gegevens blijkt dat er een tweede woonlaag is, daarom moet worden aangegeven of er op de tweede woonlaag sprake is van een geluidgevoelige ruimte zodat kan worden beoordeeld of het in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
7. In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de EPC-gegevens die zijn opgevraagd gegevens zijn betreffende de bouwkundige en constructieve eigenschappen van de woonwagen waarvoor een omgevingsvergunning is gevraagd. Het is gebruikelijk deze gegevens op te vragen. In het bestreden besluit is het college teruggekomen op het standpunt dat vanwege het ontbreken van gegevens met betrekking tot de koudebrug die op de tekeningen is te zien de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling kan worden gesteld. De fase van het opvragen van de stukken was namelijk al gepasseerd en het bestuursorgaan was al overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling. Verder heeft eiser geen situatietekening overgelegd die overeenstemt met de werkelijke situatie en die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast dient eiser informatie omtrent het gebruik van de tweede woonlaag te geven omdat deze woonlaag gebruikt wordt als slaapkamer, aldus het college. Daarmee kan beoordeeld worden of er sprake is van een geluidsgevoelige ruimte. Nu ook deze gegevens niet zijn overgelegd mocht de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, aldus het college in het bestreden besluit.
8. Eiser voert aan dat gezien het bouwjaar (ongeveer 2004) in de kern geen EPC-berekening en ook geen statische berekening verlangd kan worden. In de bezwaarfase heeft eiser met een beroep op het gelijkheidsbeginsel al aangevoerd dat van andere aanvragers geen EPC berekening werd gevraagd.
9. Het college voert daartegen aan dat er op grond van artikel 5.13 van het Bouwbesluit 2003 een EPC berekening moet worden aangeleverd, opgesteld volgens NEN 5128/NPR 5128. Er is namelijk sprake van een illegaal geplaatste woonwagen die gebouwd is in 2004/2005. Volgens het college moet de aanvraag om die reden getoetst worden aan de toen geldende versie van het Bouwbesluit 2003. Op basis daarvan is gebleken dat er aanvullende gegevens nodig zijn. Het gaat om een voortgezette aanvraag om nadere gegevens, waarvan eerst nog niet duidelijk was dat deze nodig waren. Op grond daarvan is een EPC-berekening en een constructieve berekening opgevraagd.
10. Indien het college een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ontvangt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), moet deze het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Uit de tekst van artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo blijkt dat de vergunning onder meer moet worden geweigerd als volgens het college niet aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet. Verder moet een omgevingsvergunning op grond van
artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gelezen in samenhang met het tweede lid van dit artikel onder meer worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, van de Wabo niet mogelijk is.
11. De stelling van het college dat de aanvraag om een omgevingsvergunning van
10 mei 2023 getoetst moet worden aan het Bouwbesluit 2003 volgt de rechtbank niet. Het Bouwbesluit 2003 gold immers niet meer ten tijde van de aanvraag en deze aanvraag valt evenmin onder het overgangsrecht van het Bouwbesluit 2012. In artikel 9.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is namelijk bepaald dat op een bouwaanvraag ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 blijven gelden. Dat geldt dus niet voor een bouwaanvraag ingediend na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, zoals hier het geval is. De eis van het college dat op grond van artikel 5.13 van het Bouwbesluit 2003 een EPC-berekening volgens de NEN 5128/NPR 5128 moet worden opgesteld is dus onterecht. Het kan betekenen dat de eisen met betrekking tot de energieprestaties van een gebouw ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning strenger zijn dan ten tijde van het illegaal bouwen van het gebouw. Dat komt voor het risico van de aanvrager die er destijds voor gekozen heeft zonder een omgevingsvergunning te bouwen. De rechtbank ziet in deze onjuiste grondslag voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit, omdat het college terecht ook op andere gronden de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiser dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning in vergelijkbare gevallen geen EPC berekening is geëist kan verder onbesproken blijven. Een EPC berekening als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 kan immers niet worden geëist bij een aanvraag om een omgevingsvergunning van 10 mei 2023.
12. Eiser voert verder aan dat van hem niet kan worden verlangd een statische berekening te overleggen, omdat er sprake is van een zelfbouwwoonwagen.
13. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Vanwege de datum van aanvraag van de omgevingsvergunning geldt ook hier dat aan het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden. Artikel 2.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 bepaalt onder meer dat bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 uit het oogpunt van veiligheid gegevens en bescheiden verstrekt waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot belastingen en belastingcombinaties van alle constructieve delen van het bouwwerk. Dat het hier gaat om een bestaand bouwwerk betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze eisen van veiligheid die ten aanzien van het bouwwerk gelden en in het bijzonder ten aanzien van de constructie kunnen worden losgelaten. Dat de bouwkundige risico’s door eiser gedragen zouden worden en daaruit zou voortvloeien dat het college van eiser niet kan verlangen een statische berekening te overleggen volgt de rechtbank niet.
14. Het college heeft verder terecht een juiste situatietekening kunnen verlangen evenals een juiste aanduiding van het feitelijke gebruik van de tweede woonlaag van de woonwagen dan wel het voorgenomen gebruik. Uit het procesdossier is niet gebleken en door eiser is verder niet aannemelijk gemaakt dat het college al beschikt over de informatie over het gebruik van de tweede woonlaag.
Om te beoordelen of er een weigeringsgrond aanwezig is als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo moet op grond van de tekening bij de bouwaanvraag een juiste beoordeling aan de hand van het bestemmingsplan kunnen plaatsvinden. Komt deze niet overeen met de feitelijke situatie dan kan geen sprake zijn van legalisering van de woonwagen. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over het gebruik van de woonwagen. Alleen dan kan er een goede beoordeling plaats vinden aan de hand van het bestemmingsplan.
15. Nu eiser de verzochte gegevens niet binnen de gegeven termijn heeft verstrekt, heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling kunnen laten.