ECLI:NL:RBOBR:2024:5474

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
01.000277.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in steekincident AZC Budel door gebrek aan bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van een steekincident op 31 december 2023 in Budel, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 november 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting geen eenduidig beeld verschaffen van de gebeurtenissen op het asielzoekerscentrum (AZC) in Budel. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer met een mes. Tijdens de zittingen op 10 april, 19 juni, 28 augustus en 6 november 2024 zijn verschillende getuigen gehoord, maar hun verklaringen waren inconsistent en tegenstrijdig. Het slachtoffer had snijletsel opgelopen, maar de rechtbank kon niet zonder redelijke twijfel vaststellen wie verantwoordelijk was voor het letsel. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen duidelijke dader kon worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. C.A. Mandemakers als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.000277.24
Datum uitspraak: 20 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [1996] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2024, 19 juni 2024, 28 augustus 2024 en 6 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 maart 2024.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2023 te Budel, gemeente Cranendonck ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht/hoofd en/of in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2023 te Budel, gemeente Cranendonck aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend littekenweefsel in diens gezicht en/of hals, heeft toegebracht door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in dien gezicht en/of hals te steken en/of te snijden ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2023 te Budel, gemeente Cranendonck ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht/hoofd en/of in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 31 december 2023, omstreeks 00:20 uur, kreeg de politie een melding dat er op het asielzoekerscentrum (AZC) in Budel een steekincident had plaatsgevonden. Eenmaal ter plaatse trof zij het slachtoffer – op de eerste verdieping van gebouw 4 – voor zijn kamer, en ‘doordrenkt in het bloed’, op de grond aan. Het slachtoffer had snijletsel aan de rechterzijde van zijn gelaat en hals – naar later bleek 30 centimeter lang, van zijn kruin tot het borstbeen, en drie centimeter breed. Het slachtoffer heeft diezelfde dag nog aangifte gedaan, nadat hij tegen medisch advies in teruggekeerd was naar het AZC. Eenmaal in de verhoorruimte, maar nog voordat het politieverhoor was aangevangen, zag het slachtoffer kans een dichtgevouwen lijst met foto’s te bemachtigen en wees direct verdachte aan als zijnde de persoon die hem zou hebben gestoken. Hij verklaarde – zakelijk weergegeven – dat ‘de Algerijnse man’ (waarmee het slachtoffer, naar de rechtbank begrijpt, verdachte bedoelde) hem direct nadat het slachtoffer tussen verdachte en de kamergenoot van het slachtoffer probeerde te bemiddelen, met een groot mes in zijn gezicht stak. Verdachte ontkent. Hij verklaarde dat hij enkel met een zadelpen op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Dat zou verdachte uit zelfverdediging gedaan hebben, omdat het slachtoffer hem met een mes zou hebben bedreigd.
Uit de Forensisch Medische Letselrapportage blijkt dat de wond van het slachtoffer een snijletsel is, met doorklieving van de slagader op zijn rechter slaap en beschadiging van de aangezichtszenuw. Uit radiologisch onderzoek blijkt dat het letsel tot een diepte van 5,2 centimeter reikt en dat de afstand tussen het onderhuidse letsel en de buitenste halsslagader en de gemeenschappelijke halsslagader 1 millimeter is. Het letsel is veel waarschijnlijker onder de hypothese ‘het letsel is veroorzaakt door een mes’ dan onder de hypothese ‘het letsel is veroorzaakt door een zadelpen’.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gerekwireerd. Tot deze conclusie komt hij omdat – zakelijk weergegeven – aan de hand van de door het slachtoffer en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen, voor zover die met elkaar overeenstemmen én passen binnen de objectieve bevindingen, zoals met name de Forensisch Medische Letselrapportage en het aangetroffen bloedsporenbeeld, kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. In dat licht bezien is de door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren gevorderd met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op de gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota een integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar is en zodoende niet kan worden gebezigd voor het bewijs. Daarbij komt dat de alternatieve lezing van verdachte aannemelijk is en bovendien op kernpunten wordt bevestigd door de overige bewijsmiddelen, terwijl de door het slachtoffer afgelegde verklaring op haar beurt niet wordt ondersteund door diezelfde bewijsmiddelen. In het kort: tegen verdachte bestaat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsregel
Voor een bewezenverklaring is vereist dat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting
door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte
het ten laste gelegde heeft begaan – het een en ander zoals neergelegd in artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering. Met andere woorden: er moet sprake zijn van wettig én overtuigend bewijs.
Beoordeling bewijs
De steller van de tenlastelegging maakt aan verdachte het verwijt dat hij op 31 december 2023 in Budel met een mes of scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en de hals van het slachtoffer heeft gestoken. Volgens de tenlastelegging levert dit handelen een poging doodslag (primair), danwel een zware mishandeling (subsidiair) of een poging daartoe (meer subsidiair) op. De officier van justitie heeft ter terechtzitting duidelijk gemaakt dat hij verdachte niet vervolgt voor het slaan met een zadelpen of een vergelijkbaar voorwerp.
De rechtbank dient op basis van de wettige bewijsmiddelen zonder redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte door hantering van een mes of verglijkbaar scherp voorwerp verantwoordelijk is voor het aan het slachtoffer toegebrachte letsel. Als die vraag bevestigend kan worden beantwoord, komt de rechtbank toe aan de vraag hoe dat is te kwalificeren.
Het dossier – gedurende het procesverloop is daar al het nodige over gezegd – is in al zijn facetten een onontwarbare kluwen geworden die zich niet láát ontwarren; het is voor de rechtbank op basis van alle afgelegde verklaringen en overige onderzoeksbevindingen niet mogelijk om onomstotelijk vast te stellen wat zich op 31 december 2023 op het AZC in Budel heeft voltrokken.
De rechtbank stelt vast dat de door de getuigen – zijnde (mede)bewoners van het AZC – afgelegde verklaringen in veel gevallen en op meerdere belangrijke punten zowel innerlijk als onderling inconsistent en tegenstrijdig zijn. Er is zeer wisselend verklaard over het aantal incidenten dat die nacht plaatshad, de daarbij betrokken personen, de locatie van het incident of de incidenten en de daarbij al dan niet gebruikte wapens.
De rechtbank ziet zich verder – zij stipte het eerder al aan – gesteld voor een gebrekkig dossier met tekortkomingen in het uitgevoerde onderzoek – al sluit zij haar ogen niet voor de behoorlijke kluif die de politie ongetwijfeld heeft gehad aan het slechten en overbruggen van de taalbarrière. Hierdoor blijven alle hiervoor genoemde wezenlijke vragen die van belang zijn voor de vaststelling van de feitelijke toedracht onbeantwoord. Daarbij speelt een rol dat het slachtoffer zelf ook wisselend heeft verklaard over de toedracht. Bovendien heeft het slachtoffer stellig ontkend een mes gehanteerd te hebben, terwijl diverse getuigenverklaringen, maar ook bevindingen van de politie over het aantreffen van een mes in de kleding van het slachtoffer met diens bloed daarop, er op duiden dat het slachtoffer een mes heeft vastgehad. Dit maakt dat ook het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij zich met een zadelpen tegen verdachte, die reeds een hoofdwond had en met een mes op hem af kwam, verweerde, niet uitgesloten kan worden.
Al met al komt de rechtbank tot de vaststelling dat de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting geen eenduidig beeld verschaffen van wat zich op het AZC in Budel heeft afgespeeld.
Daardoor is het voor de rechtbank eenvoudigweg niet mogelijk om zonder redelijke twijfel vast te stellen wie het slachtoffer met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken. In het bijzonder kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen of verdachte verantwoordelijk is voor het toebrengen van het snijletsel bij het slachtoffer.
Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de gehele tenlastelegging.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Nu verdachte integraal zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor het slachtoffer is het bijzonder teleurstellend dat niet – althans niet in deze procedure – (juridisch) kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het gepleegde feit. Voor het slachtoffer brengt dit mogelijk met zich dat er geen afsluiting komt op een gebeurtenis die diepe sporen heeft achtergelaten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 20 november 2024.