ECLI:NL:RBOBR:2024:5470

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/01/406754 / HA ZA 24-456
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over arbitragebeding tussen Synflows B.V. en Financieel Visie B.V.

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Synflows B.V. en Financieel Visie B.V. De zaak betreft een incident waarin de vraag centraal staat of de rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Synflows, eiseres in de hoofdzaak, vordert betaling van openstaande facturen door FV, die volgens haar niet gehouden is tot betaling vanwege een vermeend exclusief arbitragebeding. FV stelt dat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen, terwijl Synflows dit betwist. De rechtbank overweegt dat een exclusief arbitragebeding een afstand van het recht op toegang tot de civiele rechter impliceert, en dat deze afstand vrijwillig moet zijn. De rechtbank concludeert dat uit de bewoordingen van de overeenkomst niet blijkt dat partijen exclusief voor arbitrage hebben gekozen. FV's argumenten worden verworpen, en de rechtbank stelt vast dat er geen arbitragebeding is overeengekomen. FV wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord, waarbij FV al meer dan de gebruikelijke termijn heeft gehad om te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/406754 / HA ZA 24-456
Vonnis in incident van 13 november 2024
in de zaak van
SYNFLOWS B.V.,
te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Synflows,
advocaat: mr. R. van Mansfeld,
tegen
FINANCIEEL VISIE B.V.,
te Best,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: FV,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid,
- de conclusie van antwoord in het incident,
- de e-mail van FV van 24 oktober 2024, waarin zij reageert op het verzoek van Synflows (uit de conclusie van antwoord in het incident) om de termijn van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak te beperken tot twee weken.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat vonnis in het incident zal worden gewezen.

2.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

2.1.
De hoofdzaak gaat over de vraag of FV gehouden is openstaande facturen van Synflows (voor een totaalbedrag van € 69.564,96) te betalen voor verrichte diensten.
2.2.
Het incident gaat over de vraag of de rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Volgens FV is de rechter niet bevoegd, omdat volgens haar partijen een
exclusiefarbitragebeding zijn overeengekomen. Volgens Synflows zijn partijen dat niet overeengekomen.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.
Een exclusief arbitragebeding, waarvan FV betoogt dat partijen die hebben gesloten, betekent dat afstand wordt gedaan van het recht op toegang tot het bij de wet ingestelde gerecht (in dit geval de civiele rechter). Volgens vaste rechtspraak [1] moet die afstand, net zoals de afstand van andere fundamentele rechten, vrijwillig en
ondubbelzinniggeschieden. Dat aan deze hoge drempel is voldaan, is de rechtbank niet gebleken.
2.5.
FV baseert haar standpunt op artikel 11.4 uit de tussen partijen geldende overeenkomst waarin staat:
“Komen partijen niet tot elkaar, dankunnenbeide partijen het verschil van inzicht voorleggen aan de Nederlands Arbitrage Instituut (NAI).”(onderstreping rechtbank)
Uit de bewoordingen van dit artikel volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat partijen exclusief hebben gekozen voor arbitrage, vanwege het gebruik van het woord
kunnen. Het woord
kunnenopent op een bepaalde mogelijkheid (in dit geval: om te kiezen voor arbitrage), maar het woord
kunnensluit een andere keuze (zoals de civiele rechter) niet uit.
2.6.
Hetgeen FV verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
FV heeft aangevoerd dat Synflows penvoerder was bij het opstellen van de overeenkomst, maar dat betekent nog niet dat de door FV gewenste uitleg aan artikel 11.4 moet worden gegeven, zeker omdat partijen professionele partijen zijn.
FV heeft ook aangevoerd dat een exclusief arbitragebeding in dit geval logisch zou zijn (vanwege de mogelijke technische aspecten van de samenwerking). Synflows heeft echter gemotiveerd betwist dat dit in dit geval logisch zou zijn (volgens haar is een exclusief arbitragebeding niet logisch, omdat zij een kleine partij is en arbitrage hogere kosten dan een gang via de rechter met zich meebrengt). Het enkele feit dat een uitleg in de visie van een partij (in dit geval: FV) ‘logisch’ is, betekent nog niet dat die uitleg moet worden gegeven.
FV heeft tot slot gewezen op de handelwijze van Synflows in aanloop naar deze procedure, maar anders dan FV heeft betoogd, blijkt daaruit niet dat ook Synflows meende dat sprake was van een exclusief arbitragebeding. Uit het feit dat Synflows heeft voorgesteld, zoals FV heeft aangevoerd, om een bepaald traject bij het NAI te doorlopen (het TGV-traject) volgt nog niet dat ook Synflows meende dat partijen een exclusief arbitragebeding zijn overeengekomen. Bovendien, zoals Synflows heeft aangevoerd, heeft Synflows in een brief (van 2 mei 2024, productie 11 dagvaarding) aangegeven / gedreigd een gerechtelijke procedure te (zullen) starten en dat duidt in ieder geval niet erop dat Synflows ervan uitging dat geprocedeerd zou worden bij een arbiter.
2.7.
De conclusie is dan ook dat partijen geen
exclusiefarbitragebeding zijn overeengekomen, zodat er geen grond is voor de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren.
2.8.
FV is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Synflows worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

3.De voortgang in de hoofdzaak

3.1.
De hoofdzaak zal in het licht van artikel 20 Rv worden verwezen naar de rol over
twee wekenvoor conclusie van antwoord. FV heeft immers al ruim meer dan de gebruikelijke zes weken vanaf de verschijning in de procedure (in casu: 24 juli 2024) de tijd gehad om een conclusie van antwoord in de hoofdzaak in te dienen. Bovendien is haar al een aanvullende aanhouding toegestaan en heeft zij die aanhouding niet gebruikt om de conclusie van antwoord (alsnog) in te dienen, maar om het onderhavige incident (zonder conclusie van antwoord) op te werpen. Dat in het procesreglement een termijn van zes weken staat voor conclusie van antwoord, zoals FV heeft gesteld, betekent nog niet dat er niet in dit geval van kan worden afgeweken, onder meer omdat artikel 1.21 van het procesreglement bepaalt dat indien omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, van het procesreglement kan worden afgeweken.
3.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
In het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt FV in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als FV niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
In de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 27 november 2024voor conclusie van antwoord,
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.

Voetnoten

1.Onder meer EHRM 20 mei 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0520JUD000531211,