vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01.068665.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.068665.24
Datum uitspraak: 15 november 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught, Penitentiair Psychiatrisch Centrum, 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2024, 23 augustus 2024 en 1 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 april 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 november 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland,opzettelijk het leven van [slachtoffer] , op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen heeft beëindigd, door:-de mond en/of neus van die [slachtoffer] dicht te tapen en/of af te dekken en/of-de voeten van die [slachtoffer] vast te binden en/of-de armen van die [slachtoffer] achter op haar rug vast te binden en/of-(terwijl die [slachtoffer] vastgebonden zat) haar (met een doek) te wurgen, althans met kracht haar keel en/of nek en/of hals dicht te knijpen en/of drukken en/of dicht gedrukt en/of geknepen te houden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2024 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland,[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door:-de mond en/of neus van die [slachtoffer] dicht te tapen en/of af te dekken en/of-de voeten van die [slachtoffer] vast te binden en/of-de armen van die [slachtoffer] achter op haar rug vast te binden en/of-(terwijl die [slachtoffer] vastgebonden zat) haar (met een doek) te wurgen, althans met kracht haar keel en/of nek en/of hals dicht te knijpen en/of drukken en/of dicht gedrukt en/of geknepen te houden.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Op 28 februari 2024 kreeg de politie Eenheid Oost-Brabant een melding dat op het adres [adres] in Veghel een vrouw om het leven was gebracht. Haar echtgenoot had zijn zoon in de woonkamer bij het lichaam van zijn vrouw aangetroffen.
Ter plaatse trof de politie verdachte aan bij het levenloze lichaam van zijn moeder.
Het opsporingsonderzoek heeft geleid tot de vervolging van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op gronden zoals weergegeven in het schriftelijke requisitoir tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde (opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigen). In de visie van de officier van justitie blijkt uit het dossier niet dat sprake is van een uitdrukkelijk en ernstig verlangen als bedoeld in artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dat betekent dat levensbeëindiging op verzoek niet kan worden bewezen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het subsidiair tenlastegelegde (moord) kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging concludeert op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnotitie
tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Kort gezegd stelt de verdediging zich op het standpunt dat bij mevrouw [slachtoffer] sprake was van een serieuze en weloverwogen doodswens, die zij ondubbelzinnig kenbaar heeft gemaakt. [slachtoffer] was voldoende bekwaam om haar wil te bepalen. De verdediging is dan ook van mening dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht op haar uitdrukkelijk en ernstig verzoek.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
In het geval dat hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld worden de bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit verkorte vonnis.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft erkend dat hij op 27 februari 2024 zijn moeder, mevrouw [slachtoffer] , om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft uitvoerig verklaard over hoe hij tot deze daad is gekomen. Zijn moeder ging volgens verdachte ernstig gebukt onder fysiek en geestelijk lijden, onder meer veroorzaakt door de uitgesproken doodswens van verdachte. Volgens verdachte heeft zijn moeder meermalen uitdrukkelijk gezegd dat ze dood wilde.
Verdachte stelt dat hij haar lijden ondraaglijk vond en dat hij haar uit haar lijden wilde verlossen. Verdachte durfde dat in eerste instantie niet en moest moed verzamelen. Dat heeft een paar dagen geduurd. Verdachte heeft op 27 februari 2024 besloten dat hij zijn moeder die avond zou helpen door haar om het leven te brengen. Toen hij haar in de avond vroeg of ze er klaar voor was, bevestigde zijn moeder dat. Zijn moeder lag op de bank in de woonkamer. Verdachte heeft haar voeten vastgebonden met duct tape. Ook heeft hij haar handen vastgebonden met duct tape met haar armen op haar rug. Hij heeft haar neus en mond met tape afgeplakt en heeft haar gewurgd met een sjaal.
De moeder van verdachte is door de politie aangetroffen op de bank, in buikligging, haar hoofd in een kussen en haar handen op haar rug vastgebonden. Om haar hals zat een sjaal, met insnoering in de hals. Haar neus en mond waren dicht getaped.
De verklaring van verdachte over de wijze waarop hij zijn moeder om het leven heeft gebracht past bij deze bevindingen en bij de bevindingen en conclusies van het forensisch pathologisch onderzoek ten aanzien van het overlijden van [slachtoffer] , verricht door het Nederlands Forensisch Instituut. Deze bevindingen houden onder meer in:
“De bevindingen van de in- en uitwendige schouwing van het lichaam passen bij een (samen)drukkende krachtinwerking (zoals verwurging of strangulatie) op de hals.
De uitgebreide stuwing van het hoofd met uitsparing rondom de hals en nek zijn suggestief voor bij leven omstrengeling van de hals met een voorwerp (strangulatie), zoals de aangetroffen sjaal. Langdurig (samen)drukkend geweld op de hals leidt tot zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie), bewustzijnsverlies en het overlijden.”
Daarnaast zijn op beide uiteinden van de sjaal DNA-sporen van verdachte aangetroffen.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden staat vast dat het verdachte is geweest die
zijn moeder opzettelijk om het leven heeft gebracht. Dat staat in deze zaak ook niet ter discussie.
Ter beoordeling aan de rechtbank is de vraag of er sprake was van “levensbeëindiging op uitdrukkelijk en ernstig verlangen”, zoals primair tenlastegelegd, dan wel van opzettelijke levensberoving, al dan niet met voorbedachte raad, zoals subsidiair tenlastegelegd.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten last gelegde.
Voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is vereist dat de levensbeëindiging heeft plaatsgevonden op “uitdrukkelijk en ernstig verlangen”. Daaronder moet worden verstaan het ondubbelzinnig kenbaar maken van een serieuze, weloverwogen en duurzame wil, verbaal of non-verbaal, door iemand die geestelijk niet in de war is. Volgens vaste jurisprudentie is een eenmalig geuit verlangen daartoe niet toereikend.
De rechtbank stelt vast dat er in de beleving van verdachte sprake was van een doodswens bij zijn moeder en dat hij uitvoering heeft gegeven aan die volgens hem bestaande wens.
De rechtbank stelt op basis van het dossier ook vast dat [slachtoffer] in de maanden voorafgaand aan haar overlijden met enige regelmaat en tegen meerdere personen, waaronder verdachte, heeft gezegd dat zij dood wilde. De verklaring van verdachte hierover vindt steun in het dossier. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen van [vader verdachte] , de vader van verdachte en partner van [slachtoffer] , en op de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Deze getuigen verklaren kort gezegd ook dat [slachtoffer] meerdere malen tegen hen heeft gezegd dat zij dood wilde.
De rechtbank moet, zoals hiervoor overwogen, echter ook kunnen vaststellen dat sprake is van een serieuze, weloverwogen en duurzame wil, en dat [slachtoffer] geestelijk niet in de war was. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verschillende personen in de omgeving van [slachtoffer] vermoedden dat zij dementerend was. Die vermoedens had verdachte ook, zo blijkt uit de verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd. Ook hulpverleners die bij verdachte en [slachtoffer] betrokken waren, hadden dit vermoeden. Uit bijvoorbeeld de verklaring van getuige [getuige 4] , werkzaam bij Bemoeizorg, blijkt dat was afgesproken om met [slachtoffer] naar een geriater te gaan om haar te laten testen op dementie.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat [slachtoffer] geestelijk niet in de war was. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook het gedrag van [slachtoffer] in de periode voor haar overlijden zoals dat door verdachte en verschillende getuigen is omschreven. Verdachte heeft op dit punt onder meer verklaard dat [slachtoffer] naar buiten ging en tegen iedereen die ze zag zei ‘ik kan niet poepen’. Uit de verklaring van [vader verdachte] blijkt dat [slachtoffer] dacht dat een bot van haar voorhoofd was verschoven naar haar kin.
De rechtbank overweegt dat bewijs waaruit blijkt dat [slachtoffer] geestelijk niet in de war was, zich niet in het dossier bevindt.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] zou hebben gezegd ‘ik wil dood, ik ga nu uit de auto springen’ en ‘gooi me in het kanaal’. Deze uitlatingen roepen bij de rechtbank – zeker onder de hiervoor genoemde omstandigheden – de vraag op of sprake is van een serieuze, weloverwogen en duurzame wil om te overlijden.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat bij [slachtoffer] op 27 februari 2024 sprake was van een serieuze, weloverwogen en duurzame wil om haar leven te beëindigen. Dat betekent dat niet kan worden bewezen dat sprake was van een ‘uitdrukkelijk en ernstig verlangen’.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring van opzettelijke levensberoving en voorbedachte raad.
De rechtbank dient bij de beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde de vraag te beantwoorden of er sprake was van voorbedachte raad.
Voor het bewijs van voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij
niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan 27 februari 2024 al een paar dagen met de gedachte heeft rondgelopen om het leven van zijn moeder te beëindigen. Bij deze gedachte speelde een rol dat hij het niet kon aanzien dat zijn moeder zo leed. Hij wilde aan dit lijden een eind maken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de dag voor het overlijden van zijn moeder heeft opgezocht hoe lang een persoon zonder zuurstof kan en dat, zoals ook uit het onderzoek van zijn telefoon blijkt, hij in de ochtend van 27 februari 2024 op internet heeft gezocht naar informatie over dood door wurgen met de woorden “dood wurgen, hoe”. Die avond, tijdens de pauze van een voetbalwedstrijd op televisie, nadat zijn vader naar beneden was gekomen en vervolgens weer naar boven was gegaan, heeft hij besloten dat het moest gebeuren. Verdachte is naar de schuur gelopen om tape te gaan halen en heeft vervolgens de armen en benen van zijn moeder met tape vastgebonden, tape over haar mond en neus geplakt en haar gewurgd met een sjaal.
Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Uit de verklaringen van verdachte valt geenszins af te leiden dat hij zou hebben gehandeld in een plotselinge hevige gemoedsbeweging of woede of dat hij zich pas kon beraden op zijn daad terwijl hij al bezig was met het uitvoeren daarvan. Dit is overigens ook niet door de verdediging gesteld.
Verdachte heeft gewacht tot een geschikt moment om zijn voornemen ten uitvoer te brengen, te weten nadat zijn vader de benedenverdieping had verlaten en naar boven was vertrokken. Tenslotte heeft verdachte eerder die dag tegen zijn moeder gezegd dat het die avond zou gebeuren.
De conclusie van de rechtbank is dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad zijn moeder om het leven heeft gebracht en dat daarom ‘moord’ kan worden bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 27 februari 2024 te Veghel, gemeente Meierijstad, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door:- de mond en neus van die [slachtoffer] dicht te tapen en/of af te dekken en- de voeten van die [slachtoffer] vast te binden en- de armen van die [slachtoffer] achter op haar rug vast te binden en- (terwijl die [slachtoffer] vastgebonden zat) haar (met een doek) te wurgen.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en derhalve niet strafbaar is en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota om verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:
- het rapport van een psychologisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door dr. W.F. van
Kordelaar, klinisch psycholoog, gedateerd 8 oktober 2024;
- het rapport van een psychiatrisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door J.L.M.
Dinjens, psychiater, gedateerd 15 oktober 2024;
- de ter terechtzitting van 1 november 2024 daarop door hen gegeven toelichting.
De conclusie en het advies van de psychiater luiden voor - zover hier van belang - als volgt;
Er was bij betrokkene voorafgaand aan het tenlastegelegde sprake van een zeer ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken (‘een zogenaamde psychotische depressie’), een posttraumatische stressstoornis, een symbiotische moeder-zoonrelatie en een stoornis in het gebruik van alcohol, in remissie, in gecontroleerde omstandigheden. Als gevolg van behandeling binnen de detentiesituatie is de depressieve stoornis en posttraumatische stressstoornis, thans grotendeels in remissie. Als gevolg van het overlijden van het slachtoffer (betrokkenes moeder) is er geen sprake meer van een actueel gestoorde moeder-kindrelatie.
(…)Dit was ook in aanloop naar het tenlastegelegde het geval. Betrokkene was zeer ernstig psychotisch depressief en suïcidaal.
Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedraging en ten tijde van het ten laste gelegde.
(…)Zijn gedragingen werden volledig bepaald door het toestandsbeeld en het complex aan psychische stoornissen. Onderzoeker adviseert uw rechtscollege derhalve betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen,op basis van het floride toestandsbeeld in aanloop en ten tijde van het tenlastegelegde. Hij was als gevolg van zijn zeer ernstige nihilistische depressie en ernstige gestoorde realiteitstoetsing, niet meer in staat sturing te geven aan zijn voelen, denken of handelen.
De psycholoog concludeert en adviseert, voor zover hier van belang als volgt:
Bij betrokkene is sprake van een zeer complexe problematiek die gediagnosticeerd kan worden als een posttraumatische stressstoornis ontstaan als gevolg van verkrachting op 8/9-jarige leeftijd (hoofddiagnose en in vroege remissie), verder is sprake van een ernstige persisterende depressieve stoornis met psychotische kenmerken eveneens in vroege remissie, voorafgegaan door een acute stressstoornis in remissie uitgelokt door de aanrijding in mei 2022. Een langjarige matig/ernstige stoornis in het gebruik van alcohol is na de aanrijding in remissie gegaan omdat betrokkene het gebruik stopte.
(…)Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was sprake van de posttraumatische stressstoornis en van de ernstige persisterende depressieve stoornis met psychotische kenmerken.Dit beïnvloedde onderzochte ’s gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlaste gelegde.Voorafgaand aan en ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde had betrokkene besef van wat hij deed, waarom hij het deed en van de gevolgen. Het besef van de wederrechtelijkheid was er ook maar werd als obstakel tegen het uitvoeren de gezamenlijke doodswil opgeheven, omdat betrokkenes inschattingsvermogen in die situatie vanuit de depressieve stoornis geheel verkokerd was naar de (deels ook op moeder geprojecteerde eigen) doodswens, terwijl zijn sturingsvermogen geheel in dienst stond van het realiseren daarvan. Er was geen psychologische afstand meer tussen zijn wil en die van zijn moeder en er was sprake van een collusie waarin geen ruimte was om zich alternatieve motieven, doelen en gedragingen bewust te worden en daarnaar te handelen.Het leidt tot het advies om het tenlastegelegde niet toe te rekenen waarbij dat geldt voor een bewezenverklaring van zowel het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde.
Ter terechtzitting van 1 november 2024 hebben beide deskundigen toegelicht dat zij volharden bij de bevindingen en conclusies zoals neergelegd in de door hen uitgebrachte rapportages.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van de toerekenbaarheid gaat het er om of bij de verdachte ten tijde van het strafbare feit sprake was van een stoornis waardoor de verdachte niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid te handelen.
De rechtbank is op grond van de rapporten en nadere toelichting van de gedragsdeskundigen van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het strafbare feit sprake was van psychische stoornissen, waardoor hij niet in staat was in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit te handelen.
De rechtbank acht verdachte wat het bewezenverklaarde feit betreft daarom niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarbij dienen de voorwaarden te worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering in het over verdachte uitgebrachte adviesrapport van 25 oktober 2024 (met uitzondering van de voorwaarde van een contactverbod). Gevorderd wordt de maatregel en de daarbij te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit, ongeacht de bewezenverklaring, aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen zoals gevorderd door de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank.
Als wordt geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging zoals in deze zaak het geval is dan staat deze omstandigheid in de weg aan het opleggen van een straf. Het opleggen van een maatregel ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van recidive behoort wel tot de mogelijkheden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en zo ja wat voor maatregel aangewezen is.
Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen die zijn neergelegd in de reeds hiervoor genoemde rapporten.
De psychiater concludeert en adviseert – voor zover hier relevant - het volgende.
Het recidiverisico wordt zowel klinisch, als op basis van semigestructureerde risicotaxatieinstrumenten (HKT-R en SAPROF) ingeschat als matig, waarbij de huidige behandeling met antipsychotische medicatie en traumabehandeling, reeds heeft geleid tot een aanzienlijke afname van het recidiverisico.(...)
Betrokkene neigt ernaar zijn problematiek toe te dekken en zijn eigen koers te varen, waardoor het ogenschijnlijk goed lijkt te gaan en betrokkenes coping, zoals vermijding, zelfoverschatting, vluchtgedrag en dichotoom denken onvoldoende in beeld komt. Er bestaat daarmee een kans op overschatting van betrokkenes psychische functioneren en onderschatting van zijn kwetsbaarheid en hiermee samenhangend het risico op terugval in depressieve en traumaklachten. Hij neemt structureel antipsychotische en stemmingsregulerende medicatie en geadviseerd wordt dit gedurende langere tijd te continueren in een voldoende hoge dosering. Er zijn beschermende factoren, zoals mogelijkheden tot werk en een betrokken netwerk.Betrokkene staat open voor een klinisch behandeltraject gericht op zijn psychische problematiek.
Onderzoeker adviseert Uw rechtscollege tot het opleggen van de maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Een langdurige intensieve behandeling met voldoende behandeldruk wordt noodzakelijk geacht om het recidiverisico te beteugelen. Deze behandeling dient in eerste instantie klinisch te starten, waarbij wordt geadviseerd tot plaatsing in een FPK (waarbij nadrukkelijk wordt gedacht aan FPK Inforsa gezien hun expertise in psychiatrie en met name depressieve stemmingsstoornissen), waarbij een intensieve behandeling kan worden geboden, met als voornaamste doelstellingen verdere stabilisatie (en daarmee voorkoming van terugval in depressie), door het optimaliseren van medicatie en het bieden van structuur en abstinentie.(...)Een klinische start is van evident belang, opdat betrokkene en zijn problematiek meteen intensief kan worden behandeld en begeleid en herval in het toestandsbeeld, snel kan worden gesignaleerd en bijgestuurd. Na de klinische fase zou betrokkenekunnen doorstromen naar een beschermde of begeleide woonvoorziening met follow-up door een forensisch FACT onder reclasseringstoezicht. Een behandeling in een voorwaardelijk kader wordt als haalbaar ingeschat, gezien het dalende en thans als matig ingeschatte recidiverisico, de behandelbereidheid, het toegenomen probleeminzicht en reeds gezette stappen in behandeling met een positief resultaat.
De psycholoog concludeert en adviseert – voor zover hier relevant - als volgt:
Al bij al komt de inschatting via de HCR-20V3 uit op een laag tot matig risico op herhaling van geweld met een matige tot hoge kans op ernstig lichamelijk letsel. De voorspellende waarde van de HCR-20 schiet in het geval van betrokkene echter tekort. Dat komt omdat enkele belangrijke variabelen niet meegenomen kunnen worden omdat ze nog buiten het gezichtsveld liggen. Die variabelen hebben betrekking op persoonlijkheidskenmerken die nog onvoldoende in beeld konden worden gebracht en op de agressieregulatie en kwaliteit van de copingvaardigheden. Bij persoonlijkheidskenmerken moet men in het bijzonder denken aan de gevolgen van de traumatisering voor het persoonlijkheidsfunctioneren. Bij de agressieregulatie geldt dat hij weinig zicht heeft op diepere lagen van ressentiment en woede. Voor de copingvaardigheden is van belang dat hij in het waarderen en inschatten van situaties de elementen overslaat, miskent en vermijdt die oud zeer triggeren.
Dat zijn aspecten die de risicoprognose negatief beïnvloeden en waarvan de impact pas duidelijker wordt in de loop van een behandelingstraject.
(…)
Geadviseerd wordt om de in het PPC ingezette klinische behandeling voort te zetten in een forensisch psychiatrische setting. Hierbij zal het psychiatrisch toestandsbeeld waarschijnlijk niet meer op de voorgrond staan. Het gaat daarbij om de stemmingsstoornis, die zeer ernstig en problematisch was, en om de effecten van de traumatiseringen (waaronder ook het ten laste gelegde) voor het persoonlijkheidsfunctioneren. Het persoonlijkheidsfunctioneren verdient echter wel aandacht omdat zowel de onthutsend snelle en volledig teloorgang na de aanrijding zijn kwetsbaarheid tekent, maar ook omdat het snelle herstel die kwetsbaarheid weer bedrieglijk kan toedekken. Er zal in een behandeling aandacht moeten zijn voor de agressieregulatie en copingvaardigheden (met aandacht ook voor alcoholgebruik).
Vervolgens zal ook de resocialisatie stapsgewijs vormgegeven moeten worden met aandacht voor de vormgeving van de betrekkingen met vader en familie maar ook met zijn zoons en ex-partner. Het ligt voor de hand dat de klinische fase gevolgd zal moeten worden door een ambulant behandelingsaanbod.
Het risicoprofiel is in de loop van de behandeling in het PPC minder complex geworden doordat zowel de stemmingsstoornis als de posttraumatische stressstoornis met succes in behandeling genomen konden worden. Betrokkene toont zich daarin meewerkend en blijkt vooralsnog ook te kunnen profiteren. Daar tegenover staat dat hij in de aanloop naar het tenlastegelegde
weliswaar verbeten professionele hulp gezocht heeft maar dat veel professionals stuitten op behandelweerstand en -onwil als het er op aan kwam. Dat is een reden om een forensisch psychiater kader te adviseren in de vorm van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het matige herhalingsgevaar in combinatie met een zichtbare en lange aanloop biedt een geldige reden om af zien van het bevel tot verpleging als betrokkene voldoet aan voorwaarden van opname voor behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek gevolgd door een resocialisatietraject met een ambulant behandelingsaanbod. Het is nu nog niet goed in te schatten hoelang een behandeltraject zal duren. Het voorspoedige herstel in het PPC werpt een gunstige schaduw vooruit maar kan ook misleidend zijn.
Beide deskundigen adviseren dus de maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de psychiater desgevraagd verder toegelicht dat, gelet op de noodzaak van langdurige behandeling en de benodigde forensische expertise in een kliniek (met name op het gebied van stemmingsstoornissen) en in verband met het continueren van de medicatie ter voorkoming van terugval), een zorgmachtiging onvoldoende waarborgen biedt.
De psycholoog heeft zich daarbij aangesloten: opname van verdachte in een forensische setting (FPK) biedt een kader waarin meer mogelijkheden aanwezig zijn om te acteren op signalen van risico en risicofactoren en daarin sturing te geven.
In dit verband ziet de deskundige geen contra-indicaties voor plaatsing van verdachte in “de Woenselse Poort”.
In navolging van voornoemde rapportages van de gedragsdeskundigen heeft de Reclassering een adviesrapportage opgesteld, gedateerd 25 oktober 2024.
Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende.
Op basis van de afgenomen risicotaxatie wordt het algemene recidiverisico als laag tot gemiddeld ingeschat en ook de kans op geweldsrecidive wordt als gemiddeld ingeschat.
Tijdens de preventieve hechtenis blijkt de psychische problematiek van verdachte zeer nadrukkelijk op de voorgrond te staan, waarbij de doodswens van verdachte in beginsel even actueel blijft. Door het opstarten van medicamenteuze behandeling en therapie verandert het toestandsbeeld gaandeweg in positieve zin. Verdachte staat in toenemende mate open voor interventies, zijn doodswens verdwijnt en hij wil aan zijn toekomst werken.
Nadat de Pro Justitia onderzoeken zijn uitgebracht is door de reclassering een aanmelding bij NIFP-IFZ gedaan met het verzoek om een indicatiestelling af te geven.
Het advies van de gedragsdeskundigen en de hieraan gerelateerde bijzondere voorwaarden worden als passend en uitvoerbaar ingeschat.
Door de reclassering worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
• geen strafbaar feit plegen;
• meldplicht bij reclassering;
• meewerken aan reclasseringstoezicht;
• niet naar het buitenland;
• opname in een zorginstelling;
• ambulante behandeling;
• meewerken aan time-out;
• begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
• alcoholverbod;
• meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting heeft de deskundige namens de reclassering toegelicht dat het in het rapport ook genoemde ‘contactverbod’ hier per abuis in is beland en dat deze voorwaarde niet wordt geadviseerd. Een niet genoemde voorwaarde die in de nadere toelichting in het rapport weer wel genoemd wordt, te weten schuldhulpverlening, wordt door de reclassering wel wenselijk geacht.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard aan de te stellen voorwaarden bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals die zijn geadviseerd door de reclassering, te willen meewerken.
Op 31 oktober 2024 is een aanvullend advies van de reclassering ontvangen. In dit rapport is omschreven dat verdachte is aangemeld voor opname bij “de Woenselse Poort”. Op dat moment was er nog geen zicht op een datum waarop verdachte in een kliniek kan worden opgenomen.
Conclusie.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak tot behandeling over. Zij volgt het advies van de deskundigen over het juridisch kader waarbinnen de behandeling kan plaatsvinden.
Zij zal aan verdachte de maatregel van ter beschikking stelling met voorwaarden opleggen. Aan de juridische vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan. Op basis van de rapportagens van de psycholoog en de psychiater stelt de rechtbank vast dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de algemene veiligheid van personen zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Aan de maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de
reclassering in het advies van 25 oktober 2024 en ter zitting verduidelijkt. Deze voorwaarden worden hierna in het dictum van dit vonnis weergegeven.
De rechtbank zal, op grond van artikel 38, lid 6 van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen opdat direct voortgegaan kan worden met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, als hij niet wordt behandeld, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat het feit ter zake waarvan de maatregel van
terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. In het geval het tot een omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege mocht komen, kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar te boven gaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
moord.
Verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Legt op de volgende maatregel:
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en:
stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte:
1. maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering (Reclassering Nederland,
Advies & Toezichtunit 6 Zuid, Slachthuisstraat 31, 6041 CB Roermond
(telefoon 088 80 41501)). De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering
kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of
om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- verdachte geeft inzicht in zijn netwerk en relaties;
- verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
3. laat zich klinisch opnemen en behandelen in de Forensisch Psychiatrische
Kliniek (FPK) van "de Woenselse Poort" of een soortgelijke aan te wijzen instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname dient aansluitend op deze uitspraak te volgen, en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
4. laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische
behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte
houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen
vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
5. als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan
verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch
Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat
de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken,
met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot
maximaal veertien weken per jaar;
6. gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden,
zonder toestemming van de reclassering;
7. verdachte verblijft in een te zijner tijd door NIFP-IFZ en DIZ te bepalen instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt zolang de reclassering
dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de
instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke
controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
9. werkt mee aan controle op het gebruik van middelen om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken
voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
10.
werkt mee aan schuldhulpverlening indien de reclassering dit nodig acht en
geeft de reclassering desgevraagd inzicht in zijn financiën.
Geeft opdracht aan de reclassering de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en hem ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 38, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.