ECLI:NL:RBOBR:2024:5308

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
WR24/003
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter I. Boekhorst in civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. I. Boekhorst, rechter in de Rechtbank Oost-Brabant, naar aanleiding van een civiele procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 januari 2024, waarbij verzoekers het gevoel kregen dat de rechter al bij aanvang van de zitting een hoge drempel voor toewijzing van hun vordering had gesteld. Dit gevoel werd versterkt doordat zij niet de mogelijkheid kregen om het standpunt van de tegenpartij te weerspreken. Verzoekers twijfelden ook of de rechter voldoende tijd had genomen voor een zorgvuldige afweging van de belangen, gezien de zitting slechts veertig minuten duurde. Ze voelden dat de zaak snel moest worden afgehandeld en dat er sprake was van schijn van partijdigheid.

De rechter reageerde op het wrakingsverzoek door te stellen dat haar opmerkingen over de drempel voor toewijzing gebaseerd waren op rechtspraak en bedoeld waren om een eerlijk proces te waarborgen. De korte duur van de zitting was volgens haar niet ongebruikelijk en de afweging van belangen begint al bij het lezen van het procesdossier. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien het pas op 17 januari 2024 was ingediend, terwijl de feiten al op 11 januari 2024 bekend waren. Hierdoor werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2024.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/003

Beslissing van 8 februari 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats]
en
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mr. P.W.J.C. van Peer (ARAG Rechtsbijstand)
strekkende tot de wraking van

mr. I. Boekhorst,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1. Verzoekers hebben gedagvaard [naam] en [naam] . Deze zaak is bekend onder zaak- en rolnummer 9918992/CV EXPL 22-2639. De mondelinge behandeling in deze zaak was op 11 januari 2024. Bij brief gedateerd op 17 januari 2024, door de rechtbank ontvangen op 23 januari 2024, hebben verzoekers de rechter gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

Het wrakingsverzoek
2.1
Verzoekers voeren aan dat de rechter al bij aanvang van de zitting kenbaar maakte dat de drempel voor toewijzing van de vordering hoog ligt. Verzoekers kregen daardoor het gevoel dat alles wat zij ter zitting naar voren zouden brengen en alles wat zij al hadden ingebracht niet tot toewijzing van de vordering zou leiden. Dit gevoel werd tijdens de zitting alleen maar versterkt, omdat aan verzoekers niet de mogelijkheid werd geboden een standpunt van de tegenpartij te weerspreken.
2.2
Verzoekers vragen zich ook af of de rechter wel voldoende tijd heeft genomen om tot een gegronde afweging van de belangen te komen, omdat de zitting maar veertig minuten duurde. Tot slot voeren verzoekers aan de rechter op diverse argumenten niet is ingegaan.
2.3
Verzoekers hebben al met al het gevoel gekregen dat de zaak snel moest worden afgehandeld en dat het vonnis van begin af aan gekleurd is geweest. Gelet hierop zijn verzoekers van mening dat bij de rechter sprake is geweest van de schijn van partijdigheid.
De reactie van de rechter
3.1
In reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter aangegeven dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. Dat zij aan het begin van de zitting heeft aangegeven dat de drempel voor toewijzing van de vordering hoog is, is gegrond op rechtspraak van de Hoge Raad en lagere colleges en is juist gericht op een eerlijk proces. Op die manier wordt een partij namelijk het juiste juridische kader voorgehouden.
3.2
Dat de zitting korter heeft geduurd dan gepland, zegt niet zoveel. De zitting is bedoeld om vragen te stellen door de rechter en om partijen de gelegenheid te geven een toelichting op hun standpunt te geven. De duur van de zitting hangt af van dit samenstel van zaken. Daarbij merkt de rechter op dat partijen aan het eind van de zitting ook de mogelijkheid hebben gehad om nog iets op te merken.
3.3
Ook geeft de rechter aan dat een gegronde afweging van de belangen niet alleen gebaseerd wordt op hetgeen tijdens de zitting wordt aangevoerd, maar al begint bij het lezen van het procesdossier en zich voortzet tijdens de mondelinge behandeling en ook daarna, als partijen al naar huis zijn, in raadkamer.
3.4
Voor het overige merkt de rechter op dat het wel of niet afbreken van een reactie over een punt dat niet ter discussie staat en het wel of niet ingaan op aangevoerde argumenten ziet op de regie die de rechter heeft over de inhoud van een zaak. Hieruit volgt geen (schijn van) partijdigheid.

De beoordeling

4.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Artikel 37 Rv bepaalt dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan.
4.2
De wrakingskamer overweegt dat de aangevoerde omstandigheden van verzoekers betrekking hebben op gedragingen en uitingen van de gewraakte rechter op de zitting van 11 januari 2024, terwijl het wrakingsverzoek is gedateerd op 17 januari 2024 en door de rechtbank is ontvangen op 23 januari 2024.
4.3
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek aldus te laat is ingediend, omdat het verzoek niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Van bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, is niet gebleken. Dit betekent dat verzoekers niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.
4.4
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. J.H. Wiggers, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 8 februari 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).