ECLI:NL:RBOBR:2024:5265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
01.221506.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden zonder rijbewijs en onder invloed

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 21 maart 2021 te Asten. De verdachte reed met een snelheid van 75 tot 85 km/uur door twee rode verkeerslichten en veroorzaakte een aanrijding met een andere auto, waarbij twee personen zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot het ongeval. De verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en had eerder al strafbare feiten gepleegd, waaronder rijden onder invloed van alcohol. Tijdens de zitting betuigde de verdachte spijt en erkende hij de gevolgen van zijn gedrag voor de slachtoffers. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur, een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 19 maanden, en een geldboete van €800,-. Tevens werd compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn in het proces toegekend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: 01.221506.21, 96.309678.21 en 96.087228.22 (ter terechtzitting gevoegd) [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.221506.21, 96.309678.21 en 96.087228.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 06 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende aan de [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2024. Het onderzoek in alle zaken is tijdens deze zitting opnieuw aangevangen, nadat de zaken eerder op 31 januari 2024 en 15 mei 2024 op zitting hebben gestaan, maar telkens in het verdedigingsbelang niet inhoudelijk zijn behandeld.
Op de zitting van 23 oktober 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlasteleggingen.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 04 januari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. 01-221506-21 feit 1:
hij op of omstreeks 21 maart 2021 te Asten als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede
rijdende over de weg, N279 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, geen gevolg te geven aan twee, althans één verkeerslicht(en) die in zijn, verdachtes, rijrichting (al gedurende langere tijd) rood licht uitstraalde(n) en/of daarbij te rijden met een onverminderde snelheid van ongeveer (indicatief) 75 km/uur tot 85 km/uur, en/of (vervolgens) tegen een vanaf een die N279 kruisende weg, de afrit 36 van de rijksweg A67, die N279 oprijdende personenauto (Toyota Yaris) te rijden en/of botsen,
waardoor een ander (te weten de bestuurder van die personenauto (Toyota Yaris) genaamd [slachtoffer 1] , en/of een passagier van die personenauto (Toyota Yaris), genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te
weten een sleutelbeenbreuk ( [slachtoffer 1] ) respectievelijk een gebroken knie ( [slachtoffer 2] ), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan;
T.a.v. 01-221506-21 feit 2:
hij op of omstreeks 21 maart 2021 te Asten als bestuurder
van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, N279, zonder dat
aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
T.a.v. 96-309678-21 feit 1:
hij, op of omstreeks 12 november 2021 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, het Benthem, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
T.a.v. 96-087228-22 feit 1:
hij op of omstreeks 12 november 2021 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 770 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de overtreding van het bepaalde in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van de verdachte heeft geleid tot het verkeersongeval te Asten, waarbij beide slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De officier van justitie heeft gesteld dat het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig dient te worden aangemerkt. De verdachte reed twee keer door rood met volle snelheid en had bovendien geen rijbewijs, aldus de officier van justitie.
De andere ten laste gelegde feiten, te weten de overtreding van het bepaalde in artikel 8 Wegenverkeerswet alsook het rijden zonder rijbewijs, kunnen eveneens wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de overtreding van het bepaalde in artikel 6 WVW, heeft de verdediging zich gerefereerd voor wat betreft de mate van schuld die de verdachte treft. De verdediging heeft slechts betwist dat de slachtoffers door het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor haar oordeel baseert de rechtbank zich op de volgende bewijsbronnen:
Een dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, met registratienummer PL2100-2021060920-1, afgesloten op 23 juli 2021, aantal doorgenummerde pagina's: 251 (hierna: bron 1);
Een proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, met PV-nummer PL2100-2021252051-1, parketnummer 96-087228-22, afgesloten op 15 november 2021, aantal doorgenummerde pagina's: 13 (hierna: bron 2);
Een proces-verbaal van de politie eenheid Brabant Zuid-Oost, met zaaknummer 002813567, parketnummer 96.309678.21, afgesloten op 17 november 2021, aantal doorgenummerde pagina's: 7 (hierna: bron 3).
Ten aanzien van dagvaarding T.a.v. 01-221506-21 feit 1:
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 23 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik bestuurde op 21 maart 2021 te Asten de Peugeot 207 met kenteken [kenteken] . Ik reed over de Provincialeweg N279. De Toyota Yaris, de auto van de slachtoffers, naderde het kruispunt vanaf de afrit van de Rijksweg A67. Ter hoogte van het kruispunt vond het ongeval plaats.
Ik veroorzaakte de aanrijding. Ik had toen en heb nog steeds geen rijbewijs. Ik denk dat ik op het bedoelde kruispunt rond de 70 km/uur reed. Ik heb mijn snelheid voor de verkeerslichten verhoogd. Het is mogelijk dat ik niet een oranje, maar een rood verkeerslicht heb gezien. Ik weet niet meer of ik naar rechts heb gekeken. Ik denk dat ik ervan uit ben gegaan dat er geen auto aan zou komen. Ik merkte dat mijn stoma-zak lekte. Ik reed in de auto met mijn toenmalige vriendin en ik had ruzie met haar. Ik heb haar aanvankelijk gevraagd of zij wilde zeggen dat zij de auto bestuurd had, omdat ik geen rijbewijs heb.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , d.d. 1 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Bron 1: pag. 36-36):
Ten tijde van het verkeersongeval was de VRI aan het regelen geweest. Er bleken geen relevante storingen te zijn geweest die bijgedragen konden hebben aan het ontstaan van het verkeersongeval. Alle lampen van relevante verkeerslantaarns hadden naar behoren gewerkt en waren goed zichtbaar geweest voor de bij het ongeval betrokken bestuurders. Gelet op het PD-onderzoek, de verklaringen en de analyse, waren er geen aanwijzingen dat de VRI niet naar behoren had gewerkt ten tijde van het ongeval.
Uit de analyse van het faselog bleek dat de bestuurder van de Peugeot tweemaal het rode
verkeerslicht had genegeerd. Op zondag 21 maart 2021, was de bestuurder van de Peugeot
omstreeks 20:11:00,2 uur, de stopstreep van richting 202 gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 8 seconden rood licht uitstraalden. Omstreeks 20:11:03,7 uur, was de bestuurder van de Peugeot de stopstreep van richting 262 (ongevalskruispunt) gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 5 seconden rood licht uitstraalden. De bestuurder van de Peugeot, was voorafgaande aan het verkeersongeval, het kruispunt genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, die had gelegen tussen de 75 km/h en 85 km/h.
De bestuurder van de Toyota, was op zondag 21 maart 2021 uur, omstreeks 20:11:01,7 uur, de stopstreep van richting 212 gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 3 seconden groen licht uitstraalden. De bestuurder van de Toyota, stond voorafgaande aan het verkeersongeval te wachten voor het rood licht uitstralende verkeerslicht. Bij het op groen gaan van het verkeerslicht is de bestuurder van de Toyota het kruispunt opgereden.
Een proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 30 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Bron 1: pag, 182-183):
V: Is het al duidelijk wat voor letsel u heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval?
A: Ja, dit betreft een gecompliceerde breuk in de knie.
V: Wat voor behandelingen heeft u al moeten ondergaan of moet u nog ondergaan?
A: Ik word morgen geopereerd.
V: Wat is de geschatte herstelduur van uw letsel?
A: Ongeveer 4 maanden mits er geen complicaties optreden. Op termijn zal de knie vervangen moeten worden.
V: Welke invloed heeft dit ongeval op uw werk en/of inkomen?
A: Ik ben in loondienst bij [bedrijf] en zit nu in de ziektewet. Ik heb werk waarbij ik veel moet lopen en de vraag is wat het ongeval op langere tijd voor invloed zal hebben op mijn dagelijkse bezigheden.
V: In hoeverre is er sprake van blijvend letsel?
A: Of ik volledig herstel is nog niet te zeggen.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring opgemaakt door zorgverlener Houtman op 6 juni 2021, dossier bewijsbron 1, pag. 191, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 2] , geboren: [1969] .
Datum onderzoek persoon: 21 maart 2021
Uitwendig waargenomen letsel: pijn knie
Overige van belang zijnde informatie: breuk in onderbeen ter hoogte van knie
Geschatte duur van genezing: niet bekend
Een schriftelijk bescheid, te weten de schriftelijke slachtofferverklaring van de heer [slachtoffer 2] d.d. 23 oktober 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik voel nog elke dag de gevolgen van wat mij overkomen is. Mijn knie voelt niet meer als een normale knie. Vanaf het moment dat ik opsta, begint de pijn zich gedurende de dag op te bouwen. Ik pas mij aan in mijn alledaags leven. Mijn vooruitzichten zijn slecht. Er zal een prothese in mijn knie moeten. Het werk dat ik altijd met veel plezier deed, is niet meer mogelijk. Ik ben inmiddels voor bijna 52 procent afgekeurd. Daarnaast is er op verzoek van de medisch adviseur van de verzekering een expertise verricht door een orthopedisch chirurg. Daaruit is een blijvende invaliditeit van de gehele persoon uitgekomen van 15 procent.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe aanvullend het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van een in artikel 6 WVW verboden gedraging te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling. Dit houdt in dat verdachte zich tenminste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend moet hebben gedragen. Of sprake is van schuld, dus van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid, hangt - volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De verdachte naderde met een hoge gemiddelde snelheid - van tussen de 75 en 85 km/uur - een onoverzichtelijk kruispunt. Hieraan voorafgaand negeerde de verdachte twee keer een rood uitstralend verkeerslicht, welke verkeerslichten al acht respectievelijk vijf seconden rood licht uitstraalden. De verdachte reed met onverminderde snelheid het kruispunt op, zonder voldoende acht te slaan op ander verkeer, waarna vervolgens een aanrijding plaatsvond met een andere verkeersdeelnemer, het voertuig van de slachtoffers. Deze feiten en omstandigheden samen bezien maken dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, en dus schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Anders dan door de officier van justitie gesteld, is volgens de rechtbank sprake van de schuldgradatie ernstige schuld en niet slechts van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden - en de vraag waarop het juridisch debat zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft toegespitst - is of het ongeval zwaar lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gelet op de ernst van het door het slachtoffer [slachtoffer 2] opgelopen letsel, de noodzakelijkheid van medisch ingrijpen en de nog altijd aanwezige klachten, is volgens de rechtbank sprake van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Uit het dossier en uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt immers dat er geen uitzicht is op gehele genezing. Het verweer van de verdediging wordt derhalve in zoverre verworpen.
Wel is de rechtbank het met de verdediging eens dat uit de beschikbare bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat het letsel van [slachtoffer 1] is aan te merken als letsel zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Een sleutelbeenbreuk waarvoor een operatieve ingreep nodig is kan dergelijk letsel wel opleveren, maar dit is niet automatisch het geval. Het dossier geeft onvoldoende aanvullende informatie over de aard van de operatie, de gevolgen daarvan, de duur van herstel en de eventuele verhindering in de uitoefening in de normale bezigheden van [slachtoffer 1] als gevolg van het ongeval. Dit betekent dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dagvaarding T.a.v. 01-221506-21 feit 1:
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman ten aanzien van het bewezenverklaarde geen vrijspraak heeft bepleit.
De bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting van 23 oktober 2024, verklaring verdachte);
  • een van bewijsbron 1 onderdeel uitmakend proces-verbaal van aanrijding misdrijf, met registratienummer PL2100-2021060920-1, opgemaakt en ondertekend op 23 juli 2021, p. 7-8.
Ten aanzien van de dagvaardingT.a.v. 96-309678-21 feit 1:
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman ten aanzien van het bewezenverklaarde geen vrijspraak heeft bepleit.
De bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting van 23 oktober 2024, verklaring verdachte);
  • een proces-verbaal van overtreding Artikel 107 lid 1 WvW 1994, onderdeel uitmakend van bewijsbron 3, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 17 november 2021, p. 1-2.
Ten aanzien van de dagvaardingT.a.v. 96-087228-22 feit 1:
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman ten aanzien van het bewezenverklaarde geen vrijspraak heeft bepleit.
De bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting van 23 oktober 2024, verklaring verdachte);
  • een proces-verbaal van rijden onder invloed, met registratienummer PL2100-2021252051-1, onderdeel uitmakend van bewijsbron 2, opgemaakt d.d. 15 november 2021, p. 2-4.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte en opgegeven bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte:
T.a.v. 01-221506-21 feit 1:
hij hij op of omstreeks 21 maart 2021 te Asten als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede
rijdende over de weg, N279 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, geen gevolg te geven aan twee, althans één verkeerslicht(en) die in zijn, verdachtes, rijrichting (al gedurende langere tijd) rood licht uitstraalde(n) en/of daarbij te rijden met een onverminderde snelheid van ongeveer (indicatief) 75 km/uur tot 85 km/uur, en/of (vervolgens) tegen een vanaf een die N279 kruisende weg, de afrit 36 van de rijksweg A67, die N279 oprijdende personenauto (Toyota Yaris) te rijden en/of botsen,
waardoor een ander (te weten de bestuurder van die personenauto (Toyota Yaris) genaamd [slachtoffer 1] , en/of een passagier van die personenauto (Toyota Yaris), genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te
weten een sleutelbeenbreuk ( [slachtoffer 1] ) respectievelijk een gebroken knie ( [slachtoffer 2] ), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan;
T.a.v. 01-221506-21 feit 2:
op 21 maart 2021 te Asten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, N279, zonder dat
aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
T.a.v. 96-309678-21 feit 1:
op 12 november 2021 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, het Benthem, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
T.a.v. 96-087228-22 feit 1:
op 12 november 2021 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 770 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte ter zake van de misdrijven een taakstraf van 180 uren op te leggen, en daarnaast een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte ter zake van de overtredingen een geldboete van in totaal 800 euro op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de duur van de taakstraf dient te worden gematigd. Ten aanzien van de gevorderde geldboete ter zake van de overtredingen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de oplegging van een straf is gebaseerd
Verdachte heeft met zijn verkeersgedrag de verkeersveiligheid in ernstige mate geschonden. De rechtbank neemt hem dat kwalijk. De verdachte beschikt niet over een rijbewijs, maar is toch achter het stuur gekropen. Doordat hij met hoge snelheid en na het negeren van twee rode verkeerslichten op de auto van de slachtoffers botste, hebben zij verwondingen opgelopen met ingrijpende en langdurige gevolgen. Eén van de slachtoffers, de heer [slachtoffer 2] , kampt nu, jaren na het ongeval, nog altijd met lichamelijke klachten en forse beperkingen, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring. Daarnaast neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij zijn toenmalige vriendin, die als bijrijder naast hem zat tijdens het ongeval, naar voren heeft geschoven als bestuurder. Omdat daar op basis van een getuigenverklaring twijfel over bestond, heeft dit tot veel inspanningen van de politie geleid om vast te stellen dat verdachte de werkelijke bestuurder was. Deze politiecapaciteit is door het laakbare gedrag van verdachte ten koste gegaan van andere nuttige politietaken.
Enkele maanden later heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs. Op diezelfde dag heeft de verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan het rijden na het gebruik van alcohol. Verdachte heeft laten zien dat hij, in ieder geval in die periode van zijn leven, niet leerde van eerdere fouten. De rechtbank rekent dit hem aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten die zien op het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel waarbij sprake is van een ernstige mate van schuld en geen sprake van alcohol. Dat oriëntatiepunt gaat uit van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 160 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar. Voor het rijden onder invloed, zonder over een rijbewijs te beschikken, geven de oriëntatiepunten een geldboete van € 850,- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 7 maanden als uitgangspunt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Uit het strafblad blijkt dat hij eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie ter zake van verkeersdelicten, te weten voor het rijden onder invloed. Bovendien blijkt uit het strafblad van de verdachte dat hem in 2024 nog een strafbeschikking is opgelegd ter zake van het rijden zonder rijbewijs.
Daarentegen weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij blijkens het uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 30 april 2024 sinds de afgelopen twee jaar zijn persoonlijk leven op een goede manier lijkt te hebben opgepakt. Daar komt bij dat hij ter terechtzitting zijn spijt heeft betuigd en blijk heeft gegeven dat hij inziet wat zijn gedrag bij anderen teweeg heeft gebracht. De rechtbank wil met de op te leggen straf bewerkstelligen dat verdachte niet opnieuw de fout ingaat en zal rekening houden met het feit dat het juist belangrijk is dat verdachte door middel van het halen van zijn rijbewijs aantoont dat hij wel over de vereiste rijvaardigheid beschikt. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij bezig is zijn rijbewijs te halen. De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid daarom voorwaardelijk opleggen, omdat de rechtbank het belang daarvan voor de verdachte inziet.
Overschrijding redelijke termijn
Tot slot constateert de rechtbank dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord op 30 april 2021 en neemt deze datum als startdatum voor de beoordeling van de redelijke termijn. Het uitgangspunt is dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. De uitspraak wordt gedaan op 6 november 2024. Een en ander maakt dat op de datum van de uitspraak de redelijke termijn met achttien maanden is overschreden. Het tijdsverloop tot aan het tijdstip van de uitspraak van deze strafzaak is echter gedeeltelijk (in de periode van januari 2024 tot aan de datum van de uitspraak) aan de verdediging toe te rekenen, vanwege uitstelverzoeken van de zijde van verdachte. De rechtbank zal verdachte voor het restant van de geconstateerde termijnoverschrijding, dat is acht maanden, compenseren.
Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden.
De rechtbank zal vanwege de overschrijding van de redelijke termijn op de duur van deze taakstraf tien procent, te weten 20 uren, in mindering brengen. Dit betekent dat aan de verdachte een taakstraf van 180 uren wordt opgelegd, te vervangen door 90 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte als bijkomende straf een voorwaardelijke rij-ontzegging opleggen voor de duur van in totaal 19 maanden. De rechtbank zal hieraan een proeftijd van 3 jaar verbinden. De voorwaardelijke rij-ontzegging is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en zich oplettend te gedragen in het verkeer.
Tot slot zal de rechtbank aan de verdachte voor het tweemaal rijden zonder rijbewijs een geldboete opleggen. Omdat het overtredingen betreffen, zal de rechtbank hiervoor elk een separate straf opleggen; een geldboete van € 350 euro voor de eerste overtreding en een geldboete van € 450 euro voor de tweede overtreding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 62 Wetboek van Strafrecht
6, 8, 107, 175, 176, 177, 178, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de volgende misdrijven en overtredingen:
T.a.v. 01-221506-21, feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
T.a.v. 01-221506-21, feit 2:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. 96-309678-21:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. 96-087228-22:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende (bijkomende) straffen:
T.a.v. 01-221506-21 feit 1, 96-087228-22 feit 1:
Een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
T.a.v. 01-221506-21 feit 1:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. 96-087228-22:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. 01-221506-21 feit 2:
Een geldboete ter hoogte van 350,00 euro subsidiair 7 dagen hechtenis.
T.a.v. 96-309678-21:
Een geldboete ter hoogte van 450,00 euro subsidiair 9 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.N. van Haren, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 06 november 2024.
Mr. Zandbergen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.