ECLI:NL:RBOBR:2024:525

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23/1244 V
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen eerdere uitspraak inzake griffierecht en verzetsgronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 februari 2024, wordt het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 11 augustus 2023 behandeld. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het griffierecht niet had betaald en er geen verontschuldiging voor dit verzuim was gegeven. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de eerdere uitspraak terecht was en of opposante voldoende verzetsgronden heeft ingediend.

De rechtbank stelt vast dat het verzetschrift van opposante standaardalinea's bevatte zonder specifieke gronden die op de zaak waren toegespitst. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat opposante heeft verzuimd om de noodzakelijke verzetsgronden in te dienen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft opposante de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen, maar de ingediende brieven bevatten geen relevante argumenten tegen de eerdere uitspraak.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het verzet niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 11 augustus 2023 in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1244 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 op het verzet van

[naam], uit [vestigingsplaats] , opposante [1]
(gemachtigde: [naam] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 augustus 2023 in het geding tussen
opposante
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak van de rechtbank van 11 augustus 2023 waarin de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 11 augustus 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante het griffierecht niet heeft betaald en dat er geen verontschuldiging voor dit verzuim is gebleken.
5. Iemand die verzet doet, moet op grond van artikel 8:55, tweede lid, in combinatie met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het verzetschrift de gronden van het verzet vermelden. Dat houdt in dat hij moet aangeven op welke specifieke punten hij het niet eens is met de aangevochten uitspraak. Als hij dat niet doet, kan de rechtbank het verzet op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank moet wel een mogelijkheid bieden om het verzuim te herstellen.
6. Met de brief van 4 september 2023 heeft opposante hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch tegen de uitspraak van 11 augustus 2023. Met de brief van 6 oktober 2023 heeft opposante het hoger beroepschrift aangevuld. Het gerechtshof
’s-Hertogenbosch heeft het hoger beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden met het verzoek de behandeling daarvan over te nemen. De rechtbank merkt het hoger beroepschrift aan als een verzetschrift. In de brieven van 4 september en 6 oktober 2023 heeft opposante geen verzetsgronden vermeld. De rechtbank heeft opposante met de aangetekende brief van 12 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. In deze brief is opposante erop gewezen dat de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk kan verklaren als zij het verzuim niet hersteld.
7. Opposante heeft met de brief van 15 januari 2024 gereageerd. Zij stelt onder andere dat de verzetsgronden al zijn genoemd. In de brieven van opposante leest de rechtbank echter niet waarom opposante het niet eens is met de aangevochten uitspraak. In de brieven staan met name verzoeken van de gemachtigde voor het plannen van toekomstige zittingen en wensen over de randvoorwaarden voor de zitting. Opposante maakt verder opmerkingen over de tijdigheid van het verzet, het bezwaar en het beroep en de inschatting van de waarde van het vastgoed van opposante door de heffingsambtenaar. Ten slotte stuurt zij stukken mee die over immateriële schade gaan. Opposante zegt niets over het griffierecht. Bovendien is de brief van 15 januari 2024 nagenoeg identiek aan de brief die de rechtbank in een andere verzetszaak heeft ontvangen en waarin de rechtbank vandaag ook uitspraak doet. Kortom, de brieven bevatten (kennelijk) standaardalinea’s zonder een op deze zaak toegespitste verzetsgrond. Dat maakt dat opposante heeft verzuimd om verzetsgronden in te dienen.
8. Door het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk is. Omdat hierover geen redelijke twijfel mogelijk is, zal de rechtbank deze zaak niet op een zitting met opposante bespreken.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzet is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de uitspraak van 11 augustus 2023 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van J.F. Gommers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.