In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 februari 2024, wordt het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 11 augustus 2023 behandeld. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het griffierecht niet had betaald en er geen verontschuldiging voor dit verzuim was gegeven. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de eerdere uitspraak terecht was en of opposante voldoende verzetsgronden heeft ingediend.
De rechtbank stelt vast dat het verzetschrift van opposante standaardalinea's bevatte zonder specifieke gronden die op de zaak waren toegespitst. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat opposante heeft verzuimd om de noodzakelijke verzetsgronden in te dienen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft opposante de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen, maar de ingediende brieven bevatten geen relevante argumenten tegen de eerdere uitspraak.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het verzet niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 11 augustus 2023 in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.