ECLI:NL:RBOBR:2024:5234

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
01.336691.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk slachtoffer en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte die op 26 december 2022 in Oss een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 146 km/u, terwijl de maximumsnelheid 70 km/u was, en negeerde een rood verkeerslicht. Hierdoor kwam hij in botsing met een personenauto waarin een gezin zat, wat resulteerde in de dood van de 14-jarige [slachtoffer 1] en ernstig letsel bij de andere gezinsleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld, aangezien hij onder invloed van alcohol (met een promillage tussen 1,4 en 1,8) reed. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij nog nooit eerder met politie of justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gevolgen van roekeloos rijgedrag en de impact op de slachtoffers en hun familie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.336691.22]
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.336691.22
Datum uitspraak: 6 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2024.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 december 2022 te Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Megensebaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onder invloed van alcohol (met een alcoholpromillage van 1,4 tot 1,8) en/of met een snelheid van ongeveer 146 kilometer per uur, althans veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, op de kruising met de Singel 1940-1945 door rood licht te rijden en/of geen voorrang te geven aan een naar de Singel 1940-1945 afslaande personenauto, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en/of waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten
- ten aanzien van [slachtoffer 2] : zeer ernstig hersenletsel en/of breuken in het aangezicht en/of de schedel en/of breuken in het sleutelbeen rechts en/of het schouderblad rechts en/of 7 ribfracturen en/of een gebroken borstbeen en/of een scheur in de lever, en/of
- ten aanzien van [slachtoffer 3] : een ernstige scheur in de lever en/of een longkneuzing, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- ten aanzien van [slachtoffer 4] : kneuzing van het bekken en/of ernstige pijnklachten, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- ten aanzien van [slachtoffer 5] : een ribfractuur en/of kneuzing van het borstbeen, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,

terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;

2.

hij op of omstreeks 26 december 2022 te Oss als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, ongeveer 1,4 tot 1,8 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
In de nacht van 25 op 26 december 2022 heeft op de Megensebaan in Oss, ter hoogte van de kruising Megensebaan met de Singel 1940-1945, een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een door de verdachte bestuurde personenauto en een personenauto met daarin het gezin [achternaam slachtoffers] .
De oudste zoon van het gezin, [slachtoffer 1] , destijds 14 jaar oud, is nog diezelfde dag aan zijn verwondingen overleden. [slachtoffer 2] , destijds 13 jaar oud, en [slachtoffer 3] , destijds 8 jaar oud, en hun beide ouders hebben ten gevolge van het verkeersongeval (deels ernstig en blijvend) lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank moet (onder meer) de vraag beantwoorden of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan het verkeersongeval en de gevolgen daarvan, en zo ja, in welke mate.
Bewijsbijlage.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen opgenomen in een separate bewijsbijlage die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de schuldgradatie roekeloosheid bewezen kan worden verklaard. Door de officier van justitie is het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel en het letsel van [slachtoffer 4] (vader) en [slachtoffer 5] (moeder) als zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Feitelijke toedracht
Op 26 december 2022 kort voor 01:19 uur reed de verdachte als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, merk Suzuki Swift, kenteken [kenteken 1] , over de Megensebaan in Oss. Hij kwam uit de richting van Megen en reed in de richting van Oss. In tegemoetkomende richting reed de familie [achternaam slachtoffers] in een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken [kenteken 2] . De Mercedes werd bestuurd door mevrouw [slachtoffer 5] . Naast haar op de passagiersstoel zat de heer [slachtoffer 4] en op de achterbank zaten hun kinderen, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 5] reed op de Megensebaan, komende uit de richting van Oss, en reed bij groen licht het kruispunt op om linksaf te slaan in de richting van de Singel 1940-1945. Ter hoogte van deze kruising kwam de personenauto van de verdachte in botsing met de personenauto van de slachtoffers.
Ten gevolge van dit verkeersongeval is de oudste zoon van het gezin, [slachtoffer 1] overleden. Het verkeersongeval heeft bovendien lichamelijk letsel bij de overige slachtoffers veroorzaakt. Bij [slachtoffer 2] was (en is) sprake van ernstig hersenletsel, breuken in het aangezicht, een schedelbreuk, breuken in het rechtersleutelbeen en -schouderblad, een gebroken borstbeen en een scheur in de lever. Bij [slachtoffer 3] was onder meer sprake van een ernstige scheur in de lever en een longkneuzing. Bij [slachtoffer 4] was sprake van een kneuzing van het bekken en ernstige pijnklachten en bij [slachtoffer 5] een ribfractuur en een kneuzing van het borstbeen.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte, kort voorafgaand aan het verkeersongeval, heeft gereden met een gemiddelde snelheid van (ongeveer) 146 km/u. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 70 km/u. Verder is gebleken dat de verdachte bij het oprijden van de kruising een voor hem bestemd verkeerslicht, dat in zijn richting rood licht uitstraalde, heeft genegeerd. Uit onderzoek is gebleken dat dit verkeerslicht ten tijde van het passeren daarvan door de verdachte al ruim 80 seconden op rood licht stond.
Verdachte was op het moment van het verkeersongeval een zogenaamde beginnend bestuurder. Ten tijde van het besturen van zijn personenauto verkeerde de verdachte onder invloed van alcohol. Zijn bloedalcoholgehalte bedroeg tussen 1,4 en 1,8 milligram alcohol per milliliter bloed.
Door of namens de verdachte zijn bovengenoemde feiten en omstandigheden met betrekking tot de toedracht van het verkeersongeval en de gevolgen daarvan niet betwist. De rechtbank neemt deze dan ook als vaststaande feiten aan.
Letsel
Voor wat betreft de kwalificatie van het letsel van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en hun ouders volgt de rechtbank de officier van justitie. De rechtbank merkt het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] telkens aan als zwaar lichamelijk letsel. Het letsel van de vader en moeder kwalificeert de rechtbank als zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Ook op dit punt is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Mate van schuld: roekeloosheid
Door de verdediging is evenmin verweer gevoerd voor wat betreft de schuldgradatie. In haar visie kan roekeloosheid worden bewezen verklaard.
Met de officier van justitie en de verdediging is ook de rechtbank van oordeel dat uit de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid – het met ongeveer 146 km/u een kruising oprijden, het daarbij negeren van een rood verkeerslicht en daarmee geen voorrang verlenen, terwijl hij fors onder invloed van alcohol verkeerde – , kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. De verdachte heeft meerdere van de verkeersregels, als bedoeld in dat artikel, geschonden. Het samenstel van gedragingen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Ook de vraag of het opzet van de verdachte gericht is geweest op zowel het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels, beantwoordt de rechtbank bevestigend. De verdachte reed onder invloed van alcohol, waarbij zijn bloedalcoholgehalte circa zeven maal de hem – als beginnend bestuurder – toegestane hoeveelheid bedroeg. Daarnaast was sprake van het overschrijden van de maximumsnelheid met ruim 76 km/u (146 km/u in plaats van 70 km/u) en het negeren van een rood verkeerslicht dat al meer dan 80 seconden op rood stond (en dus door de verdachte gezien moet zijn). Deze gedragingen zijn in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm opzettelijke ernstige schendingen van de verkeersregels geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gedragingen een ernstige bedreiging vormen voor de verkeersveiligheid. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het dan ook voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het verkeersgedrag van de verdachte.
Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie.
De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1.
op 26 december 2022 te Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Megensebaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, onder invloed van alcohol (met een alcoholpromillage van 1,4 tot 1,8) en met een snelheid van ongeveer 146 kilometer per uur, op de kruising met de Singel 1940-1945 door rood licht te rijden en geen voorrang te geven aan een naar de Singel 1940-1945 afslaande personenauto, waardoor [slachtoffer 1] werd gedood en waardoor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten
- ten aanzien van [slachtoffer 2] : ernstig hersenletsel en breuken in het aangezicht en de schedel en breuken in het sleutelbeen rechts en het schouderblad rechts en ribfracturen en een gebroken borstbeen en een scheur in de lever, en
- ten aanzien van [slachtoffer 3] : een ernstige scheur in de lever en een longkneuzing, en
- ten aanzien van [slachtoffer 4] : zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
- ten aanzien van [slachtoffer 5] : zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,

terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

2.

op 26 december 2022 te Oss, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, ongeveer 1,4 tot 1,8 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het volgende. Op het moment van het ongeval was de verdachte pas 18 jaar oud. Zijn persoonlijke omstandigheden, door de raadsvrouw ‘rugzakje’ genoemd, hebben meegespeeld in de keuze die verdachte heeft gemaakt om ondanks zijn alcoholgebruik toch in de auto te stappen. De verdachte was daarvoor nooit eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Hij weet wat hij heeft gedaan, wil zijn verantwoordelijkheid nemen voor zijn handelen en begrijpt dat hij straf verdient. De reclassering ziet op basis van alle omstandigheden een lage recidivekans. Ondanks het advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passend, dient in de visie van de verdediging in strafmatigende zin meegenomen te worden dat de impulsieve en ondoordachte gedragingen van de verdachte die avond wél passen bij een minderjarige. Zij heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht daarmee rekening te houden bij de strafoplegging. Met verwijzing naar een aantal rechterlijke uitspraken in min of meer vergelijkbare zaken heeft zij matiging van de eis van de officier van justitie bepleit.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat er in het huidige gevangenisstelsel sprake is van een tekort aan detentieplaatsen, waardoor het lang kan duren voordat een straf kan worden uitgezeten. Zij heeft benadrukt dat het voor de verdachte belangrijk is om zo spoedig als mogelijk te starten met het uitzitten van de gevangenisstraf die hij (naar verwachting van de verdediging) hoogstwaarschijnlijk opgelegd krijgt. De raadsvrouw beseft dat een bevel gevangenneming in wezen oneigenlijk is en juridisch niet mogelijk bij gebrek aan gronden. Desondanks heeft zij de rechtbank verzocht in haar overwegingen aandacht te besteden aan het belang van een spoedige tenuitvoerlegging van de eventueel aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 26 december 2022 met zijn auto gereden tegen een personenauto met daarin het gezin [achternaam slachtoffers] .
Als gevolg van deze aanrijding is de destijds 14-jarige [slachtoffer 1] diezelfde dag, kort voor het middaguur, in het ziekenhuis overleden. De toen 13-jarige [slachtoffer 2] en 8-jarige [slachtoffer 3] hebben beiden zwaar lichamelijk letsel bekomen.
[slachtoffer 2] moest worden geïntubeerd en beademd en heeft moeten vechten voor zijn leven. Hij heeft ernstige en blijvende hersenschade opgelopen waardoor hij de rest van zijn leven zal moeten leven met ingrijpende beperkingen. Uit neuropsychologisch onderzoek is gebleken dat er bij [slachtoffer 2] , ten tijde van het ongeval een gezonde en goed functionerende brugklasser op vmbo t-havo, sprake is van cognitieve stoornissen en daarnaast een verminderde motoriek in de rechterarm en -hand, balansproblemen, vertraagd handelen en spreken, visuele problemen en enige hulpbehoevendheid bij ADL. Ook is er bij hem sprake van gedrags- en karakterveranderingen.
[slachtoffer 3] is gelukkig geheel hersteld; bij hem zijn er geen fysieke restklachten meer en ook op psychisch gebied lijken zich, behoudens het gemis van zijn oudste broer en van zijn middelste broer zoals die voorheen was, geen problemen voor te doen.
Beide ouders zijn als gevolg van het verkeersongeval relatief, in vergelijking met hun kinderen, lichtgewond geraakt.
Door onder invloed van alcoholhoudende drank, met extreem hoge snelheid een kruising te passeren en daarbij door rood te rijden en dus geen voorrang te verlenen voor een hem tegemoet komende en linksaf slaande personenauto, heeft de verdachte roekeloos rijgedrag vertoond.
De houding van de verdachte kort na het ongeval neemt de rechtbank de verdachte kwalijk. In plaats van zich te bekommeren om het gezin [achternaam slachtoffers] , was de verdachte vooral met zichzelf bezig. In eerste instantie zijn de verdachte en zijn bijrijder weggelopen van de plaats van het ongeval. Later zijn zij naar de auto van de verdachte teruggelopen. In ieder geval is niet gebleken dat de verdachte (direct) hulp heeft geboden aan de slachtoffers. Verder heeft de verdachte na het ongeval de politie op het verkeerde been willen zetten door op verschillende manieren te suggereren dat iemand anders zou hebben gereden. Pas in het ziekenhuis, na eerst aan een aanwezige verbalisant te hebben gevraagd wat er zou gebeuren als hij toch degene was die had gereden, heeft verdachte erkend dat hij de bestuurder was. Het voorgaande duidt op een berekenende houding van de verdachte na het ongeval. Een houding waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte zich kennelijk direct na het ongeval wel bewust is geweest van de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor zichzelf. Zijn verklaring ter terechtzitting dat hij in het ziekenhuis ‘gewoon’ tegen de politie heeft gezegd dat hij als bestuurder had opgetreden, getuigt nog steeds niet van inzicht bij de verdachte in het laakbare van zijn handelen direct na het ongeval.
Door onder invloed van circa zeven maal de toegestane hoeveelheid alcohol een auto te besturen, met een snelheid van 76 kilometer per uur harder dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, en daarbij een rood verkeerslicht negerend, heeft de verdachte zich geheel geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die een bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Door zijn rijgedrag heeft de verdachte zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de leden van het gezin [achternaam slachtoffers] . Ter terechtzitting is door de moeder en de grootmoeder – ook namens [slachtoffer 3] – op indringende en emotionele wijze verwoord wat het verlies van [slachtoffer 1] en de zeer ernstige – blijvende – gevolgen voor [slachtoffer 2] , voor de familie [achternaam slachtoffers] en haar naasten betekenen en hebben zij uiting gegeven aan hun verdriet. Ook [slachtoffer 2] heeft ondanks zijn duidelijk zichtbare beperkingen in een korte verklaring ter terechtzitting op een indrukwekkende wijze de ernstige gevolgen van het ongeval kunnen benoemen.
Door te stellen dat hij niet meer weet wat er is gebeurd, hetgeen bij de rechtbank vragen oproept nu verdachte na het ongeval volgens de hem begeleidende verbalisant helder was, heeft de verdachte slechts in beperkte mate verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Na het voordragen van de slachtofferverklaringen ter terechtzitting, heeft de rechtbank echter bij de verdachte een besef waargenomen van het leed dat hij heeft aangericht. Dit besef kwam de rechtbank oprecht en doorleefd over, waardoor de rechtbank wel de indruk heeft gekregen dat de verdachte inmiddels de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en dat hij oprecht berouw heeft van zijn handelen.
De rechtbank heeft verder oog voor de omstandigheid dat de verdachte zal moeten leren leven met het besef dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 1] , de zeer ernstige beperkingen die [slachtoffer 2] aan het verkeersongeval heeft overgehouden, het letsel van [slachtoffer 3] en beide ouders en alle andere gevolgen voor het gezin [achternaam slachtoffers] .
Uit de over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten van 18 juli 2023 en 9 oktober 2024 volgt in dit verband dat de verdachte na het ongeluk in disbalans is geraakt. De aangerichte zeer ernstige gevolgen voor de slachtoffers hebben forse schuldgevoelens en reactief depressieve klachten bij hem losgemaakt. Deze schuldgevoelens hebben geleid tot suïcidale gedachten die enkele maanden hebben aangehouden. De plannen tot het plegen van suïcide waren bij de start van het contact met de reclassering in februari 2023 voor de verdachte zeer concreet en gepland. Daarnaast zijn er posttraumatische stressklachten en angst- en paniekklachten ontstaan ten gevolge van het ongeval. De reclassering is al in een vroeg stadium betrokken geraakt waarbij naast het behandelen/begeleiden van de psychische klachten ook het voorbereiden op een eventuele detentie centraal stond. De reclassering schat in dat de verdachte het vrijwillig ingezette traject binnen de GGZ Oost-Brabant blijft voortzetten en dat reclasseringsinterventies niet geïndiceerd zijn, wat passend is bij het geconstateerde lage risico op recidive. De reclassering merkt verder op dat verdachte sinds het ongeval geen alcohol meer heeft gedronken.
De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder in aanraking kwam met politie en justitie waardoor er van een delictpatroon geen sprake is.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte. De verdachte was ten tijde van het ongeval 18 jaar. In zijn algemeenheid zijn de hersenen van een persoon op die leeftijd nog volop in ontwikkeling. Dit kan met zich meebrengen dat een persoon van die leeftijd risico’s van zijn handelen verkeerd inschat en impulsief handelt, zoals ook door de reclassering bij de verdachte is geconstateerd. Hoewel de rechtbank – conform het advies van de reclassering – niet zal overgaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht, weegt zij deze omstandigheden wel mee in strafmatigende zin.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Met de officier van justitie acht de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft gekeken naar wat in min of meer vergelijkbare zaken wordt opgelegd en daarbij tevens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend. Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking, hoezeer de rechtbank zich er ook van bewust is dat voor het getroffen gezin geen gevangenisstraf – van welke duur dan ook – recht doet aan hun immense leed
De rechtbank begrijpt dat een langdurige gevangenisstraf een grote impact zal hebben op het leven van de jonge verdachte, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, maar ziet hierin geen aanleiding te volstaan met een gevangenisstraf van (nog) kortere duur.
De op te leggen gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank – meer dan de officier van justitie – in strafmatigende zin rekening houdt met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Spoedige tenuitvoerlegging gevangenisstraf
Met de raadsvrouw ziet ook de rechtbank het belang van de verdachte, mede gelet op zijn jonge leeftijd, bij een spoedige start van de tenuitvoerlegging van de aan hem op te leggen gevangenisstraf. Een mogelijkheid van de rechtbank om daarop invloed uit te oefenen, kent de wet echter niet. De rechtbank hecht er wel aan te verwijzen naar de toezegging van de officier van justitie ter terechtzitting om zich zoveel als mogelijk te zullen inspannen voor een spoedige start van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.
Onvoorwaardelijke rij-ontzegging
Ten slotte is de rechtbank, conform de vordering van de officier van justitie, van oordeel dat in het belang van de verkeersveiligheid de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur passend en geboden is.
De tijd die het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering worden gebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde onder feit 1 en feit 2 oplevert:
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 (1,4 tot 1,8 milligram alcohol per milliliter bloed);
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
bijkomende straf:
* een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 jaren;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. A.H.J. Saes, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers en L.H. de Jong, griffiers,
en is uitgesproken op 6 november 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.