ECLI:NL:RBOBR:2024:5118

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
01.220835.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen in garageboxen met oplegging van ISD-maatregel

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal in twee garageboxen op 7 juli 2024 te Oss. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gereedschapskoffer (merk: Hilti) en een slijptol heeft weggenomen, evenals een krik en een handschoen, die aan twee verschillende benadeelden toebehoorden. De rechtbank heeft de diefstal van de gereedschapskoffer en de slijptol bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hadden op 'braak en/of verbreking' en 'tezamen en in vereniging'. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze onderdelen. De verdachte, die eerder al was veroordeeld voor soortgelijke feiten, kreeg de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel vereiste, gezien de recidivekans van de verdachte en het feit dat eerdere hulpverlening niet had geleid tot gedragsverandering. De rechtbank benadrukte dat de ISD-maatregel de enige mogelijkheid is om de verdachte te helpen bij het veranderen van zijn gedrag en het voorkomen van toekomstige delicten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.220835.24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [1982] ,
postadres: [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Oss
een (gereedschaps)koffer (merk: Hilti) en/of een slijptol, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [Benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Oss
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een krik en/of een handschoen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [Benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Oss,een krik, althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van de in feit 1 ten laste gelegde diefstal, met uitzondering van het bestanddeel dat ziet op ‘braak en/of verbreking’. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie eveneens gevorderd om verdachte gedeeltelijk vrij te spreken, namelijk van het bestanddeel dat ziet op ‘braak en/of verbreking’ en daarnaast van het bestanddeel dat ziet op het ‘tezamen en in vereniging’ plegen van het feit. De officier van justitie heeft gevorderd om de in feit 2 primair ten laste gelegde diefstal voor het overige wel bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie voor wat betreft de gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van beide feiten en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hieronder uiteenzetten welke delen van de ten laste gelegde feiten zij bewezen acht. Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt, voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft bekend dat hij op 7 juli 2024 de gereedschapskoffer (Hilti) uit de garagebox in Oss heeft weggenomen. Hij heeft ontkend dat hij ook de slijptol heeft weggenomen. In de beschrijving van de camerabeelden van het tweede moment waarop personen in de garagebox zijn gezien, is geverbaliseerd dat de persoon die de slijptol heeft weggenomen hetzelfde trainingspak en dezelfde sneakers droeg als de persoon die de gereedschapskoffer heeft weggenomen. Bij het wegnemen van de slijptol droeg deze persoon echter een jas met capuchon, waardoor het gezicht niet goed is waar te nemen. Verdachte is later op de dag aangetroffen in de kleren die overeenkomen met de beschrijving van de camerabeelden. Ook is hij ambtshalve herkend op de camerabeelden als zijnde de persoon die de gereedschapskoffer heeft weggenomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een tweede keer in de garagebox is geweest. Daarnaast heeft hij verklaart dat de andere personen met wie hij toen was niets hebben weggenomen. Op basis van deze onderzoeksbevindingen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de diefstal van beide goederen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde bestanddeel ‘terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking’. Door de aangever is verklaard dat de elektrische garageboxdeur kapot is gegaan door de diefstal, maar het dossier bevat hieromtrent geen aanvullend bewijs. De rechtbank zal verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde diefstal heeft verdachte verklaard dat hij wel in de garagebox is geweest, maar dat hij geen goederen heeft weggenomen. Echter is door een verbalisant beschreven dat verdachte op een videostill van camerabeelden te zien is met een kleine roodkleurige garagerolkrik in zijn handen of onder zijn arm en de pompstok van de krik in zijn andere hand. Door aangeefster is verklaard dat de gestolen krik een roodkleurige garagerolkrik betrof met pompstok. Op basis van de beschrijving van de videostill, de verklaring van aangeefster en de bekentenis van verdachte dat hij deze nacht in de garagebox is geweest, acht de rechtbank de diefstal van de krik wettig en overtuigend bewezen. Omdat verdachte heeft bevestigd dat hij in de garagebox is geweest en de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat deze nacht ook een handschoen is gestolen, acht de rechtbank ook de diefstal van de handschoen wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde bestanddeel ‘terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking’. Door de aangeefster is verklaard dat het slot van de garagedeur ontzet was, maar het dossier bevat hieromtrent geen aanvullend bewijs. De rechtbank zal verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Verder is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’. De rechtbank zal verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(1.)
op 7 juli 2024 te Oss
een gereedschapskoffer (merk: Hilti) en een slijptol, die aan [Benadeelde 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(2.)
op 7 juli 2024 te Oss
een krik en een handschoen, die aan [Benadeelde 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De oplegging van een maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair bepleit dat kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Subsidiair is verzocht om de duur van een op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel in te korten door de duur van het voorarrest van de maatregel af te trekken of het traject in te korten tot twaalf dan wel achttien maanden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich in de nacht van 6 op 7 juli 2024 schuldig gemaakt aan diefstallen in twee garageboxen. Diefstallen veroorzaken overlast en schade en verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken. Hiermee laat verdachte zien dat hij kennelijk geen respect heeft voor anderen en hun spullen en dat hij zich enkel laat leiden door financiële motieven.
De persoon van verdachte.
Uit de juridische documentatie van verdachte van 9 juli 2024 blijkt dat verdachte meermaals voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. In de afgelopen vijf jaar is verdachte onder andere voor meerdere fietsendiefstallen, winkeldiefstallen, een autodiefstal en een poging bedrijfsinbraak veroordeeld tot gevangenisstraffen. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten enkele maanden na een eerdere veroordeling gepleegd. Daarnaast heeft de verdachte de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijden van twee eerdere veroordelingen.
Verder blijkt uit de juridische documentatie dat verdachte in december 2015 reeds een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen en dat in de periode na afloop van deze maatregel gedurende enige tijd geen veroordelingen voor strafbare feiten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 oktober 2024. Uit dit rapport volgt dat de afgelopen jaren in zowel forensisch als vrijwillig kader diverse intensieve en outreachende hulpverleningstrajecten zijn ingezet, maar dat deze trajecten steeds slechts tot kortdurende stabilisatie hebben geleid en recidive niet hebben kunnen voorkomen. Uit het rapport blijkt verder dat zowel het risico op recidive als het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Ook volgt uit het rapport dat het laatste reclasseringstoezicht wisselvallig verliep en in maart 2024 voortijdig negatief werd afgesloten wegens recidive. De reclassering ziet geen mogelijkheden om binnen een voorwaardelijk of ambulant kader de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen en adviseert daarom om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de wettelijke vereisten die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan de oplegging van een ISD-maatregel stelt. De door verdachte gepleegde diefstallen zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij de vijf jaar voorafgaand aan deze feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld. De bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de volledige tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op de omvang en aard van de justitiële documentatie van verdachte en de inhoud van het hiervoor beschreven reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat voor zowel de maatschappij als verdachte zelf een ISD-maatregel geboden is. De rechtbank acht de ISD-maatregel de enige mogelijkheid om verandering in het gedrag van verdachte teweeg te brengen, mede gelet op het eerder voortijdig negatief afbreken van opgelegd reclasseringstoezicht, maar ook het (tijdelijke) positieve resultaat van een eerder opgelegde ISD-maatregel.
Uit het reclasseringsadvies volgt evident dat verdachte veelvuldig hulp aangeboden heeft gekregen. De ingezette hulpverlening heeft tot op heden niet tot het gewenste effect geleid. De rechtbank acht een voorwaardelijke ISD-maatregel dan ook een gepasseerd station, nu reeds meermaals is gebleken dat verdachte niet in staat blijkt zich voor langere duur aan opgelegd toezicht door de reclassering te houden en zijn delictgedrag te staken.
De rechtbank wil verdachte een kans geven op een stevige basis voor een goede en delictvrije toekomst. De maatregel strekt er op dat punt toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek die verdachte op verschillende vlakken in meer of mindere mate ervaart.
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij niet zal meewerken aan de geboden hulp, mocht hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd worden. De rechtbank hoopt en denkt dat deze houding gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel zal veranderen en verdachte de kans die hem door oplegging van de maatregel wordt geboden zal grijpen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel in te korten. Er dient voldoende tijd te worden genomen om de maatregel op de best mogelijke manier ten uitvoer te leggen en verdachte een daadwerkelijke kans te geven op een delictvrije toekomst.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
diefstal
feit 2:
diefstal
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende maatregel:
een plaatsing in een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Noord, griffier,
en is uitgesproken op 30 oktober 2024.