ECLI:NL:RBOBR:2024:5112

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
C/01/407399 / HA ZA 24-518
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht in nalatenschapszaak met Belgische gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 30 oktober 2024, heeft [eiser], in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [erflater] en als erfgenaam, een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die in [land] woont. De vordering betreft een geldlening die door erflater aan gedaagde is verstrekt. Aangezien beide partijen in [land] wonen, heeft de rechtbank eerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld. De rechtbank concludeert dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, omdat de Verordening Brussel I-bis van toepassing is, die bepaalt dat partijen die woonachtig zijn in een lidstaat, voor de gerechten van die lidstaat moeten worden opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [eiser] niet onder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter valt, aangezien de zaak niet gaat over de nalatenschap zelf, maar over een vordering van de nalatenschap op [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/407399 / HA ZA 24-518
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
in hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [erflater] en als erfgenaam,
te [plaats] ( [land] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J.M. Jansen-van Beek,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ( [land] ),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Rechtsmacht
2.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat beide partijen in [land] wonen. Dit betekent dat eerst beoordeeld zal worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
2.3.
Kort gezegd legt [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag dat de nalatenschap van [erflater] (erflater) een vordering heeft op [gedaagde] in verband met een door erflater verstrekte geldlening aan [gedaagde] . In deze procedure is daarom de Verordening Brussel I-bis [1] van toepassing. Daarin is als hoofdregel bepaald dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat (artikel 4). Dat is in dit geval [land] . Verordening Brussel I-bis noemt nog een aantal alternatieve bevoegdheidsgronden, maar daaraan kan de Nederlandse rechter ten aanzien van de vorderingen van [eiser] geen bevoegdheid ontlenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen.
2.4.
[eiser] heeft de bevoegdheid van de rechtbank onterecht gebaseerd op artikel 104 Rechtsvordering. Volgens dit artikel is in zaken betreffende nalatenschappen en in zaken betreffende schuldvorderingen ten laste van de overledene mede bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. Daar is in dit geval geen sprake van. Deze zaak heeft betrekking op een vordering die de nalatenschap heeft op [gedaagde] , namelijk uit hoofde van de lening die erflater aan [gedaagde] heeft verstrekt. De zaak gaat niet over de nalatenschap zelf en het betreft ook geen vordering ten laste van erflater.
2.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken