ECLI:NL:RBOBR:2024:5091

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/1655
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor parkeerterrein reizigers Eindhoven Airport

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 29 oktober 2024, werd het beroep van Quick Parking Holding B.V. tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor een parkeerterrein voor reizigers van Eindhoven Airport ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan, dat het gebruik van het parkeerterrein voor het parkeren van reizigers niet was toegestaan. De rechtbank stelde vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best de aanvraag terecht had afgewezen, omdat het parkeren van auto’s van reizigers niet in overeenstemming was met de bestemming van het terrein. De rechtbank concludeerde dat de Dienstenrichtlijn niet van toepassing was, omdat het parkeren van auto’s van reizigers noodzakelijk was voor het vervoer via Eindhoven Airport. De rechtbank benadrukte dat de planologische eisen die aan de aanvraag werden gesteld, niet evident onredelijk waren en dat de belangen van de Makro en andere bedrijven in de omgeving in de afweging moesten worden meegenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1655

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober in de zaak tussen

Quick Parking Holding B.V. uit Schiphol-Rijk, eiseres,

(gemachtigde: mr. L.C.G. Hoenselaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, het college,

(gemachtigde: B. van der Vleuten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam] B.V.(Makro) uit Amsterdam,
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit “handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening” voor het tijdelijk gebruik van een gedeelte van het parkeerterrein op het adres [adres] in Best voor een periode van 10 jaar, ten behoeve van Quick Parking Eindhoven.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 13 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam] . De derde-partij is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit tot weigering een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik maken van een deel van een parkeerterrein op het adres [adres] aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. In de bijlage bij deze uitspraak zijn wettelijke bepalingen opgenomen die in deze uitspraak worden genoemd. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
De feiten.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
  • Op het adres [adres] in Best wordt een groothandel geëxploiteerd (de Makro). Bij die vestiging is een groot parkeerterrein. Het gebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Heide. Op het perceel [adres] was ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Best-’t Zand, Breeven en Heide” van toepassing. Het perceel heeft hierin deels de enkelbestemming “Verkeer-Verblijfsgebied-1” (artikel 18) en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 6”. Op het groothandelspand rust de enkelbestemming “Bedrijf-Groothandel”. Verder zijn op het perceel een tankstation met de bestemming “Bedrijventerrein-4” en een groenstrook met de bestemming “Groen” aanwezig. Voor het gebied gold ten tijde van het bestreden besluit ook het bestemmingsplan “Parkeernormen en archeologie”.
  • Een deel van het parkeerterrein van ongeveer 320 parkeerplaatsen heeft eiseres gehuurd van de Makro. Dit gedeelte wordt in het vervolg van de uitspraak aangeduid als het projectgebied. Eiseres exploiteert op het projectgebied een parkeerbedrijf dat parkeerplaatsen voor reizigers van en naar Eindhoven Airport aanbiedt. Het gehele parkeerterrein beschikt over ongeveer 786 parkeerplaatsen.
  • Bij brief van 18 juli 2022 heeft het college aan eiseres het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom bekendgemaakt, in verband met het gebruik van het projectgebied voor het parkeren ten behoeve van Eindhoven Airport.
  • Op 26 juli 2022 heeft eiseres een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit “handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening” voor het tijdelijk gebruik (10 jaar) van het projectgebied. Hierbij is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd die is opgesteld voor het parkeren door Quick Parking op [adres] .
  • Op 15 juni 2023 heeft het college aan eiseres het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom bekendgemaakt in verband met het gebruik van het parkeerterrein ten behoeve van Eindhoven Airport.
  • Eiseres heeft het gebruik van het projectgebied als parkeerterrein beëindigd en de daarvoor aangebrachte voorzieningen weggehaald.
  • Op 26 mei 2024 is het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan geluidzone bedrijventerrein Heide/Breeven in Best” vastgesteld en rust op perceel [adres] de bestemming ‘overige zone gezoneerd industrieterrein’.
3.1.
Bij primair besluit van 13 december 2022 heeft het college geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Bij het bestreden besluit van 23 mei 2023 heeft het college het tegen die weigering gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft de motivering van de weigering uitgebreid. De vergunning wordt geweigerd vanwege een gevreesd tekort aan parkeerplaatsen voor de Makro, vanwege een geringe toename op de geluidszone van het bedrijventerrein en omdat het college meewerkt met omringende gemeenten aan het parkeren rondom Eindhoven Airport.
Bestemmingsplan Bedrijventerrein
4. Eiseres stelt dat op het projectgebied niet alleen kan worden geparkeerd ten behoeve van de Makro maar ook ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen 'Verkeer', 'Bedrijventerrein-4' en 'Groen'. Voor het toegestane gebruik van het projectgebied moet ook worden gekeken naar het toegestane gebruik op grond van deze bestemmingen. Het gehele parkeerterrein was oorspronkelijk vrij toegankelijk.
4.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat binnen de bestemming “Verkeer en Verblijfsgebied 1” parkeren alleen is toegestaan ten dienste van het in het pand aanwezige bedrijf. Er wordt niet geparkeerd ten behoeve van de beide bedrijfsbestemmingen of de groenstrook, maar door reizigers van en naar Eindhoven Airport. Bovendien is sprake van de vestiging van een zelfstandig parkeerbedrijf met daarbij aangeboden diensten tegen betaling zoals het rijden van shuttlebussen van en naar Eindhoven Airport en dat is in strijd met de bestemming “Verkeer en Verblijfsgebied 1”
4.2.
Ingevolge artikel 18, eerste lid onder a, van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Best - 't Zand, Breeven en Heide” zijn de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied 1' aangewezen gronden bestemd als verblijfsgebied met een functie voor verkeer en verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Het parkeren van auto’s van reizigers die gebruik maken van Eindhoven Airport is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met deze bestemming, omdat Eindhoven Airport geen aangrenzende bestemming is. Overigens is het gebruik als zelfstandig parkeerbedrijf ook niet toegelaten binnen de bestemming ‘verkeer – en verblijfgebied 1’.
5. Volgens eiseres is in dit geval geen sprake van het veranderen van de functie van een bouwperceel en past het gebruik van de parkeerplaatsen binnen het “Parapluplan Parkeernormen en archeologie”. Het terrein blijft in gebruik ten behoeve van de Makro.
5.1.
Het college verwijst naar artikel 9 van het paraplubestemmingsplan “Parkeernormen en archeologie”. Hieruit volgt dat sprake moet zijn van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2022 en daaraan wordt niet voldaan.
5.2.
Ingevolge artikel 9, eerste lid van het paraplubestemmingsplan “Parkeernormen en archeologie” moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, vaststaan dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2015' (de parkeernota). Het paraplubestemmingsplan “Parkeernormen en archeologie” bevat geen definitie van het begrip bouwperceel. Die staat wel in artikel 1.125 van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Best - 't Zand, Breeven en Heide” en luidt als volgt: “
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.”
5.3.
Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied 1' aangewezen gronden is zelfstandige bebouwing toegelaten, namelijk parkeervoorzieningen, straatmeubilair maar ook een overkapping ten behoeve van het parkeren en de stalling van winkelwagens. Naar het oordeel van de rechtbank is het projectgebied reeds daardoor aan te merken als een deel van een bouwperceel. Bovendien moet het begrip ‘bouwperceel’ in de context van het bestemmingsplan breder worden opgevat en is het gehele terrein inclusief het gedeelte waarop het pand van de Makro staat, aan te merken als een bouwperceel. Het vestigen van een parkeerbedrijf voor het parkeren van auto’s van reizigers van en naar Eindhoven Airport is een andere functie dan het parkeren van auto’s van klanten van de Makro. Het college heeft dit terecht gezien als het veranderen van een functie als bedoeld in artikel 9, eerste lid van het paraplubestemmingsplan “Parkeernormen en archeologie”. Bij de toetsing aan de parkeernota moet ook worden betrokken of er voldoende parkeerplaatsen resteren om te voorzien in de parkeerbehoefte van de omliggende reeds bestaande functies. Bij een functieverandering kunnen geen parkeerplaatsen van bestaande functies worden afgenomen, want ook hierdoor kan parkeeroverlast ontstaan.
6. Eiseres heeft de parkeerbehoefte van het gehele parkeerterrein met tellingen laten onderzoeken en vastgesteld dat op het drukste moment nog steeds ruimschoots in de parkeerbehoefte van de Makro (en/of de aangrenzende bestemmingen) wordt voorzien, ondanks het afsluiten van het projectgebied. Gelet op het feit dat sprake is van een overschot hoeft in beginsel geen gebruik te worden gemaakt van de “dubbelgebruik-toets” die is opgenomen in de Nota Parkeernormen (H3 onder 3.3). Ook zou de hardheidsclausule (hfdst. 4) kunnen worden toegepast. De Nota Parkeernormen biedt de mogelijkheid om de parkeeropgave (deels) in te vullen met private of openbare ongebruikte parkeerplaatsen als sprake is van een restcapaciteit. Tot slot wijst eiseres op de huurovereenkomst met Makro, waarin is bepaald dat Makro de overeenkomst kan beëindigen als er toch weer meer parkeerbehoefte bestaat.
6.1.
Het college stelt vast dat het pand [adres] een vloeroppervlakte heeft van 20.740 m2. . De toepasselijke parkeernorm is 5,4 pp/100 m2 bvo. Dit levert een parkeerbehoefte op van 1.120 parkeerplaatsen. Er zijn 786 parkeerplaatsen, dus er is nu al een tekort dat alleen maar groter kan worden als parkeerplaatsen exclusief worden gebruikt door eiseres. Op het moment dat medewerking wordt verleend aan het plan van eiseres geldt dat deze parkeerplaatsen voor een langere periode in gebruik zullen worden genomen door haar klanten en dat de groothandel die is gevestigd in het pand [adres] hiervan geen gebruik meer kan maken.
6.2.
Tussen partijen is in geschil of moet worden gekeken naar het feitelijke gebruik van parkeerplaatsen of het toegelaten (vergunde) gebruik van parkeerplaatsen. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gekeken naar het vergunde gebruik van parkeerplaatsen. Het staat Makro vrij om het gehele pand als groothandel te gebruiken. Het college heeft juist vastgesteld dat dan sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen en is niet gehouden een zogenoemde “dubbelgebruik-toets” uit te voeren. Bij een tekort is er geen restcapaciteit en ook geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Er valt niet uit te sluiten dat in de toekomst incidenteel of structureel meer bezoekers naar de Makro komen. Eiseres heeft ook niet gevraagd een beperking aan het gebruik te stellen. Overigens heeft eiseres in haar aanvraag niet aangegeven dat het aangevraagde gebruik voortijdig kan worden beëindigd. Het college heeft niets aan de huurovereenkomst tussen eiseres en de Makro, want daarop kan het college geen beroep doen. Het college heeft in het bestaande tekort aanleiding kunnen zien de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geluidsbelasting
7. Eiseres verwacht dat het gebruik van het parkeerterrein door haar geen relevante bijdrage levert aan de geluidsbelasting voor de omgeving en/of het ter plaatse geldende “Zonebeheerplan industrieterrein ’t-Zand, Heide en Breeven te Best”. De geluidsbelasting vanwege het feitelijke gebruik van het parkeerterrein en het door eiseres aangevraagde gebruik ligt lager dan het gebruik door de Makro volgens het oorspronkelijke akoestische rapport uit 2003, waarin wordt uitgegaan van een verkeersstroom van 8.450 motorvoertuigen/etmaal. Het ligt ook lager dan het aantal verkeersbewegingen dat voor de Makro is opgenomen in het zonemodel (1.000 bezoekers per dag voor de groothandel en 1.500 voor het tankstation). Gelet op de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen uit het verkeersonderzoek, moet in werkelijkheid worden uitgegaan van circa 500 bezoekers per dag voor de groothandel. Het gebruik van de parkeerplaatsen door eiseres heeft dus nauwelijks effect.
7.1.
Het college hanteerde ten tijde van het bestreden besluit het beleid dat bij planologische wijzigingen het in het verleden opgestelde zonemodel met het bijbehorende zonebeheerplan uit 2003 wordt gehanteerd. Dit beleid is na het bestreden besluit vastgelegd in het bestemmingsplan “ Paraplubestemmingsplan geluidzone bedrijventerrein Heide/Breeven in Best.” In hoofdstuk 6 van het zonebeheersplan is opgenomen dat in eerste aanleg sprake moet zijn van statisch zonebeheer. In het kader van het zonebeheer wil het college uitsluiten dat de bijdrage op de zone door de gewijzigde situatie toeneemt. De geluidbijdrage op de zone wordt bepaald door de verkeersbewegingen op de parkeerplaats. Bij de beoordeling is het college ervan uitgegaan dat het aangevraagde gebruik zal resulteren in een toename van 0,1 tot 1,3 dB(A) extra op de zone. Hierbij wordt uitgegaan van de vergunde geluidruimte van de Makro. Bij een toename moet statisch zonebeheer worden toegepast. Dit betekent dat geluidruimte gezocht moet worden binnen de vergunde geluidruimte voor de locatie van de Makro. Pas als uit een aanvullend onderzoek naar mogelijke maatregelen blijkt dat dit niet mogelijk is, kan op basis van dynamisch zonebeheer worden beoordeeld of er nog vrije geluidruimte is. Volgens het college is geen concreet onderzoek verricht naar mogelijke reductiemaatregelen om binnen de bestaande geluidsruimte van de Makro (statisch zonebeheer) te blijven.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht is uitgegaan van de vergunde geluidsbelasting van de Makro en niet van de feitelijke geluidsbelasting van de Makro. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval het gebruik van een deel van het parkeerterrein door eiseres leidt tot een geringe toename van de geluidsbelasting en dat is volgens de rechtbank in strijd met het zonebeheerplan. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat inpassing van het gebruik van het parkeerterrein door eiseres slechts mogelijk is na beperking van de geluidsruimte van de Makro. Eiseres heeft niet aangegeven of de Makro hiertoe bereid is en tot welke inperking dit zou moeten leiden. Deze gegevens heeft het college mogen betrekken bij het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres is van mening dat de noodzaak voor regionale afspraken over de parkeerproblematiek van Eindhoven Airport niet aan een tijdelijke vergunningverlening in de weg mag staan. Door het gebruik van de parkeerplaatsen door eiseres worden de bedrijfsactiviteiten van de bedrijven op het bedrijventerrein niet geschaad. Het gebruik van de parkeerplaatsen (inclusief shuttlebussen) leidt niet tot een noemenswaardige hogere verkeersgeneratie. Een mogelijk daling van de parkeerinkomsten van het vliegveld kan er niet toe leiden dat geen medewerking kan worden verleend.
8.1.
Het college heeft verwezen naar de Bedrijventerreinvisie van de gemeente Best waarin staat dat het bieden van parkeergelegenheid niet in lijn is met de bedoelde bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen. Het college stelt in het verweerschrift dat de parkeerproblematiek van Eindhoven Airport vraagt om een regionale benadering. Zolang concrete afspraken binnen de regio nog niet zijn gemaakt, is het standpunt van het college dat geen medewerking wordt verleend aan aanvragen zoals van eiseres.
8.2.
In de gemeentelijke “Bedrijventerreinenvisie gemeente Best 2021” is het volgende opgenomen: “
Om deze uitdagingen het hoofd te bieden hanteren we vier uitgangspunten:
1. Bedrijventerreinen blijven maximaal beschikbaar voor bedrijven
Dit betekent dat we:
• Niet meewerken aan transformatie naar niet-economische functies
• De huidige beschikbare planologische milieuruimte (minimaal) intact laten
• Stimuleren en faciliteren dat ruimte maximaal (in de hoogte) en meervoudig (parkeren, energieopwekking) benut wordt en dat inbreiding plaatsvindt in samenspel met vergroening”.
2. Creëren multifunctioneel en stedelijk werkmilieu waar passend”.
(…)
De strategie is gericht op ‘multifunctioneel waar dit kan, monofunctioneel waar dit moet’ (…)
“We zetten in op het huisvesten van bedrijven op monofunctionele delen die deze ruimte ook écht nodig hebben, zodat ze geen tot minimale hinder voor de omgeving veroorzaken. Uitgangspunt is het juiste bedrijf op de juiste plek, dus tussen gelijkgezinden. We vinden het belangrijk dat een bedrijf investeringszekerheid heeft om te groeien. We zorgen ervoor dat ons ruimtelijk-planologisch kader dit ondersteunt.” [1]
8.3.
De rechtbank kan niet bepalen of deze visie een structuurvisie is, mede gelet op het feit dat de visie is opgesteld in samenspraak met ondernemers. In de visie leest de rechtbank dat de parkeerruimte die de Makro nodig heeft niet voor andere functies beschikbaar moet komen (monofunctionele benadering). Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat de Makro de parkeerruimte nodig heeft (althans kan hebben, gelet op de omvang van de Makro). Het college merkt dan ook terecht op dat het afscheiden van een deel van het parkeerterrein voor een exclusief (monofunctioneel) gebruik van parkeren van reizigers van Eindhoven Airport niet in lijn is met de uitgangspunten van de visie.
8.4.
De parkeerproblematiek rondom Eindhoven Airport is een ruimtelijk relevant belang. Het gebruik van het parkeerterrein bij de Makro en het hiermee samenhangende gebruik van shuttlebussen tussen dit parkeerterrein en Eindhoven Airport heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving en is een aspect van goede ruimtelijke ordening. Het college kan dit mede (maar niet uitsluitend) ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. De rechtbank is verder van oordeel dat het college het belang van het maken van regionale afspraken over de parkeerproblematiek rondom Eindhoven Airport mag betrekken in de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
9. Volgens eiseres is de weigering tot het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning in strijd met artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn [2] . Het is immers niet noodzakelijk om het gebruik van het parkeerterrein te beperken. Er is geen sprake van een tekort aan parkeerplaatsen voor de Makro en het gebruik van de parkeerplaatsen leidt niet tot extra verkeersbewegingen en/of geluid voor de omgeving. De weigering is ook niet evenredig. De gemeente treedt niet op tegen het (illegale) gebruik van de parkeerplaatsen door derden, terwijl ook dit gebruik ertoe kan leiden dat er onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om in de eigen parkeerbehoefte van de ter plaatse aanwezige bedrijvigheid van de Makro te voorzien. Het college had er ook voor kunnen kiezen een omgevingsvergunning voor maximaal 2 jaar te verlenen.
9.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 15 van de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is. Artikel 2, tweede lid, onder d, van de Dienstenrichtlijn vermeldt namelijk expliciet dat deze niet van toepassing is op “diensten op het gebied van vervoer”. Het verhuren van parkeerplaatsen door Quick Parking en het vervoeren van personen van en naar de luchthaven door middel van gratis shuttlebussen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het betreft feitelijk één aangeboden dienst. Verder merkt het college op dat de bestemmingsplannen niet beogen om specifiek de toegang tot de uitoefening van een dienstenactiviteit te reguleren.
9.2.
De Dienstenrichtlijn heeft als doel het vrije verkeer van diensten op de interne markt te vergemakkelijken en stelt daartoe eisen aan de lidstaten. Artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn bepaalt dat wanneer beperkende eisen worden gesteld aan de toegang tot of het verrichten van diensten, de lidstaten moeten controleren (en motiveren) dat (a) geen (in)direct onderscheid wordt gemaakt en de beperking (b) noodzakelijk en (c) evenredig is. Artikel 2, tweede lid, onder d, van de Dienstenrichtlijn sluit toepassing van de Dienstenrichtlijn uit voor diensten op het gebied van vervoer, met inbegrip van havendiensten, die onder de werkingssfeer van titel V van het EG-Verdrag vallen. Deze titel ziet op internationaal vervoer vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van één of meer lidstaten.
9.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 26 februari 2020 [3] , overwogen dat de mogelijkheid om, in een procedure die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, niet zover strekt dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. In een procedure als deze, waarin wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, dient de bestemmingsregeling slechts onverbindend te worden geacht of buiten toepassing te worden gelaten, indien de bestemmingsregeling evident in strijd is met de hogere regeling. Voor evidentie is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent. De Afdeling hanteert dan het zogenoemde evidentiecriterium. Dit houdt in dit geval in dat alleen indien sprake is van evidente strijd met de Dienstenrichtlijn een planregel onverbindend wordt geacht of buiten toepassing wordt gelaten. In een andere uitspraak van 9 januari 2019 [4] heeft de Afdeling overwogen dat een autoreparatiebedrijf niet inherent is verbonden aan een vervoersdienst.
9.4.
Het Europese Hof van Justitie heeft in een arrest van 15 oktober 2015 (C-168/14) technische controle van voertuigen wel beschouwd als een noodzakelijk vereiste voor het verrichten van de hoofdactiviteit.
9.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het parkeren van een auto van een bezoeker van Eindhoven Airport inherent verbonden aan het internationale vervoer via Eindhoven Airport. Als iemand wil gaan reizen met het vliegtuig en deze persoon komt met de auto, zal die auto ergens moeten worden geparkeerd. Het parkeren van auto’s van reizigers is noodzakelijk voor Eindhoven Airport. Naar het oordeel van de rechtbank is de Dienstenrichtlijn niet van toepassing.
9.6.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de planologische eisen die worden gesteld in het bestemmingsplan (de eis van het parkeren op eigen terrein en de eis om te voldoen aan het zonebeheerplan) niet evident onredelijk zijn. De eisen zijn noodzakelijk. Het is noodzakelijk om te voorzien in voldoende parkeerbehoefte en om de overlast van het bedrijventerrein op de omgeving te beperken. Dit is ook niet onevenredig, gelet op de belangen van derden, zoals andere bedrijven en omwonenden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, mr. D.J. de Lange en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (oud)

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. (..),
b. (..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. t/m i. (..).
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. t/d. (..).
2. (..).

Bijlage II Besluit omgevingsrecht (oud)

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

bestemmingsplan “Bedrijventerrein Best- ’t Zand, Breeven en Heide”

Artikel 4 Bedrijf- Groothandel
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Groothandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groothandel;
b. detailhandel aan particulieren, ondergeschikt aan het bepaalde onder a;
c. kantoorruimten ten behoeve van het bepaalde onder a;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
d. terreinen;
e. ontsluitingswegen
f. parkeervoorzieningen;
g. laad- en losvoorzieningen;
h. reclame-uitingen;
i. groenvoorzieningen;
j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
k. nutsvoorzieningen.
Artikel 8 Bedrijventerrein – 4
Heide
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'standaard';
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'standaard';
c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'standaard';
d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een benzine-service-station met lpg en daarbij behorende andere detailhandel, autowasboxen en stofzuigerplaatsen;
e. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg': een lpg-vulpunt;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
f. terreinen;
g. ontsluitingswegen en paden;
h. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
i. laad- en losvoorzieningen;
j. reclame-uitingen;
k. groenvoorzieningen;
l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
m. nutsvoorzieningen.
Artikel 12 Groen
12.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. water;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
c. voet- en fietspaden;
d. speelvoorzieningen;
e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. nutsvoorzieningen.
Artikel 16 Verkeer
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met een functie voor doorgaand verkeer;
b. opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – 1': tevens voor een d. ondergrondse spoorbaan met bijbehorende voorzieningen;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – 2': tevens voor een spoorbaan met bijbehorende voorzieningen;
e. ter plaatse van de aanduiding 'water': tevens voor de aanleg en instandhouding van water ten behoeve van de waterhuishouding;
f. één carpoolplaats;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
g. parkeervoorzieningen;
h. straatmeubilair;
i. reclame-uitingen
j. groenvoorzieningen;
k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
l. nutsvoorzieningen.
m. kunstobject.
Artikel 18 Verkeer- Verblijfsgebied 1
18.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijfsgebied met een functie voor verkeer en verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': een overkapping ten behoeve van het parkeren en de stalling van winkelwagens;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
c. parkeervoorzieningen;
d. straatmeubilair;
e. groenvoorzieningen;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. nutsvoorzieningen.

Toelichting (pag. 32/33):

De bedrijventerreinen Breeven en Heide zijn niet gezoneerd conform de wetgeving. Wel heeft de gemeente beleidsmatig een geluidszone voor deze terreinen vastgesteld. Deze
beleidsmatige geluidszone heeft een andere status dan de wettelijke geluidszone van
industrieterrein 't Zand'. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de beleidsmatig
vastgestelde geluidszone. De cumulatieve geluidsbelasting op de rand van de geluidszone is
op enkele plekken hoger dan 50 dB(A). De gemeente onderzoekt momenteel de
mogelijkheden om de cumulatieve geluidsbelasting ter plaatse in overeenstemming te
brengen met haar streven naar een geluidsbelasting van maximaal 50 dB(A) op de grens van
de geluidszone. Het zonebeheerplan heeft eveneens betrekking op de bedrijventerreinen
Heide en Breeven. Het zonebeheer voor de reguliere bedrijventerreinen heeft de aandacht
binnen de gemeente, maar het aspect geluid is in dit bestemmingsplan voor de beleidsmatig
gezoneerde bedrijventerreinen Heide en Breeven vooral meegenomen door de opgenomen
milieuzonering.

bestemmingsplan “Parkeernormen en archeologie”

Artikel 2 Reikwijdte
2.1
Herziening bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan herziet de volgende bestemmingsplannen op de wijze zoals aangegeven in de artikelen 2.2 en 2.3:
overzicht betreffende bestemmingsplannen;
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Best - 't Zand, Breeven en Heide
2.3
Herziening regels
De regels van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in artikel 2.1 worden gewijzigd in die zin dat alle regels die betrekking hebben op parkeernormen en archeologie worden verwijderd en worden vervangen door de regels zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. De begrippen zoals genoemd in artikel 1 worden ook toegevoegd in de bestemmingsplannen zoals opgenomen in artikel 2.1. Als in die bestemmingsplannen een begrip al benoemd is wordt dat begrip vervangen door het begrip zoals genoemd in artikel 1.
Artikel 9 Overige regels
9.1
Parkeernormen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2015', wordt gerealiseerd.
9.2
Afwijken parkeernormen
Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.
9.3
Wijzigen parkeernormen
Als de onder 9.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Nota Parkeernormen 2022 (geldend van 01-01-2022 t/m heden)

1.3
Reikwijdte
De ‘Nota Parkeernormen 2022’ is van toepassing op toekomstige ruimtelijke plannen binnen de gemeente Best, daar waar het betreft nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van een functie, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. De nota is niet van toepassing op bestaande situaties. De nota is niet het instrument om de grootte van een bestaand parkeertekort aan te tonen.
3.3
Bepalen van de parkeereis
Op basis van de parkeernormen kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen per functie minimaal benodigd zijn. De parkeernormen per functie geven, onafhankelijk van hun onderlinge samenhang, een beeld van de parkeerbehoefte / parkeervraag. In de praktijk blijkt dat de parkeervraag van functies vaak niet samenvalt in de tijd. Of dat parkeerplaatsen vanwege hun ligging niet voor verschillende functies te combineren zijn. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de parkeernormen toegepast kunnen worden om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de parkeervraag van een ontwikkeling.

Dubbelgebruik

Indien een ontwikkeling meerdere verschillende functies kent, dan is het in theorie mogelijk om parkeerplaatsen voor meerdere functies in te zetten. Dit geldt uiteraard niet voor parkeerplaatsen die vast toebehoren aan een bepaalde gebruiker. Een voorbeeld is een privé oprit of parkeerplaats bij een woning of een invalideparkeerplaats op kenteken.
Indien er niet vast toebedeelde parkeerplaatsen zijn en een ontwikkeling kent meerdere functies, dan kan een ‘dubbelgebruik’-toets uitgevoerd worden om de parkeereis te bepalen. De parkeereis wordt bepaald door de behoefte op het maatgevende moment (piekmoment).
Het CROW heeft richtlijnen uitgegeven waarin per functie de verwachte aanwezigheids-percentages zijn benoemd. Deze percentages zijn opgenomen in bijlage 2.
3.4
Oplossen van de parkeereis
Uitgangspunt van de parkeernormen is dat het parkeren op het eigen terrein opgelost wordt. Het ‘eigen terrein’ moet als zodanig geïnterpreteerd worden dat ‘de parkeerbehoefte zelfstandig opgelost moet worden, met inachtneming van de vastgestelde parkeereis en de wijze waarop deze dienen te worden toegepast’.
Openbaar gebied
Omdat we de bestaande parkeercapaciteit in de gemeente zo goed mogelijk willen benutten, is het mogelijk dat de initiatiefnemer de parkeeropgave (deels) invult met private of openbare ongebruikte parkeerplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door gebruik te maken van overcapaciteit in de openbare ruimte, capaciteit in (privé) parkeergarages of privé parkeerterreinen van bedrijven. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de maximaal acceptabele loopafstanden per functie in de navolgende tabel.
De initiatiefnemer dient in dat geval aan te tonen dat er restcapaciteit beschikbaar is. Dit kan gedaan worden door een onafhankelijk gespecialiseerd bureau een parkeerdrukmeting op maatgevende tijdstippen te laten uitvoeren. Dit onderzoek moet aantonen dat de parkeerbalans in de omgeving zodanig is dat met de toename vanuit de ontwikkeling de reguliere parkeerdruk op geen enkel moment boven de 85% uitkomt.
4.4
Hardheidsclausule
Na vaststelling van de ‘Nota parkeernormen’ zijn de hierin beschreven parkeernormen en werkwijze van toepassing op alle toekomstige ruimtelijke plannen en projecten. Uitzondering vormen de locaties waarvoor in het bestemmingsplan een andere parkeernorm is opgenomen. Parkeernormen opgenomen in bestemmingsplannen in een begrensd gebied zijn rechtsgeldig ten opzichte van parkeernormen die zijn opgelegd vanuit het paraplubestemmingsplan dan wel het omgevingsplan (die gemeentebreed gelden).
Indien de parkeernormen voor de betreffende locatie niet rechtstreeks opgenomen zijn in het bestemmingsplan, kan het college van Burgemeester en Wethouders onderbouwd ontheffing verlenen van hetgeen vastgelegd is in de ‘Nota parkeernormen’.
Het college van B&W kan middels een collegebesluit in bijzondere gebieden of situaties afwijken van de geldende normen. Hiervoor dient het plan in lijn te liggen met de gemeentelijke (omgevings)visie waarbij de vastgestelde parkeernormen afbreuk doen aan de billijkheid van één of meer van de onderstaande elementen:
•bereikbaarheid;
•ruimtelijke kwaliteit;
•woningbouwopgave / woonklimaat;
•verblijfskwaliteit / recreëren;
•verduurzaming / vergroening / afwatering.
Een afwijking van deze nota parkeernormen is geen recht van de gemeente. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.

RICHTLIJN 2006/123/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de Dienstenrichtlijn)

Artikel 1 Onderwerp
1. Deze richtlijn stelt algemene bepalingen ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten vast, met waarborging van een hoge kwaliteit van de diensten.
Artikel 2 Werkingssfeer
1.Deze richtlijn is van toepassing op de diensten van dienstverrichters die in een lidstaat zijn gevestigd.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende activiteiten:
a. a) niet-economische diensten van algemeen belang;
b) financiële diensten, zoals bankdiensten, kredietverstrekking, verzekering en herverze-kering, individuele en bedrijfspensioenen, effecten, beleggingsfondsen, betalingen en beleggingsadviezen, met inbegrip van de diensten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG;
c) elektronische-communicatiediensten en -netwerken en bijbehorende faciliteiten en diensten, wat de aangelegenheden betreft die vallen onder de Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG, 2002/22/EG en 2002/58/EG;
d) diensten op het gebied van vervoer, met inbegrip van havendiensten, die onder de werkingssfeer van titel V van het EG-Verdrag vallen;
e. t/m l. (..).
Artikel 15 Aan evaluatie onderworpen eisen
1. De lidstaten onderzoeken of in hun rechtsstelsel de in lid 2 bedoelde eisen worden gesteld en zien erop toe dat eventueel bestaande eisen verenigbaar zijn met de in lid 3 bedoelde voorwaarden. De lidstaten passen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om de eisen met die voorwaarden in overeenstemming te brengen.
2. De lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van de volgende niet-discriminerende eisen:
a. a) kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters;
b) eisen die van de dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft;
c) eisen aangaande het aandeelhouderschap van een onderneming;
d) eisen, niet zijnde eisen die betrekking hebben op aangelegenheden die vallen onder Richtlijn 2005/36/EG of die in andere communautaire instrumenten zijn behandeld, die de toegang tot de betrokken dienstenactiviteit wegens de specifieke aard ervan voorbehouden aan bepaalde dienstverrichters;
e) een verbod om op het grondgebied van dezelfde staat meer dan één vestiging te hebben;
f) eisen die een minimum aantal werknemers vaststellen;
g) vaste minimum- en/of maximumtarieven waaraan de dienstverrichter zich moet houden;
h) een verplichting voor de dienstverrichter om in combinatie met zijn dienst andere specifieke diensten te verrichten.
3. De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. a) discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel;
b) noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
c) evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.

ZONEBEHEERPLAN INDUSTRIETERREINEN 't ZAND,

HEIDE EN BREEVEN TE BEST d.d. 12 december 2011

Geluidszone: De geluidszone rondom een industrieterrein heeft als doel een planologische scheiding aan te brengen tussen industriële activiteiten en de woonomgeving. De geluidsbelasting op de zonegrens mag niet meer bedragen dan Letmaal 50 dB(A).
SAMENVATTING
Het zonebeheerplan voor de industrieterreinen 't Zand, Heide en Breeven voorziet in het beheer en de bewaking van de geluidszones van deze industrieterreinen. Zonebeheer voorkomt dat de op de (zone)bewakingspunten vergunde geluidsbelasting hoger wordt dan de geldende geluidsgrenswaarde(n). Een geluidszone rondom een industrieterrein heeft als doel een scheiding aan te brengen tussen de geluidsniveaus ten gevolge van industriële
activiteiten en de woonomgeving die hiertegen moet worden beschermd.
Geluidszone en bewaking
De aan alle bedrijven gezamenlijk vergunde geluidsruimte bepaalt de ligging van een geluidszone die moet worden bewaakt. Mutaties bij bedrijven op een industrieterrein kunnen de geluidssituatie veranderen. Deze veranderingen moeten telkens opnieuw inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld op inpasbaarheid binnen de geluidszone. Dit gebeurt volgens procedures in het kader van de milieuregelgeving.
De aan bedrijven vergunde geluidsruimte is vastgelegd in het zonebewakingsmodel. Dit model omvat de geluidsboekhouding van de op het industrieterrein gevestigde bedrijven, ook wel het akoestisch inrichtingsplan of het geluidsverdeelplan van het industrieterrein genoemd. Daarnaast kunnen met het zonebewakingsmodel de gevolgen van de mutaties op het industrieterrein worden doorgerekend. Het zonebewakingsmodel vormt zo het hart van het zonebeheerplan waarmee het beheer en de bewaking van de geluidszone plaatsvindt.
Situatie Best
Voor het beleidsmatig gezoneerde industrieterrein Heide en Breeven vindt het zonebeheer in grote lijnen op dezelfde manier plaats als voor het wettelijk gezoneerde industrieterrein ’t Zand, echter zonder koppeling met het bestemmingsplan.
Akoestisch onderzoek
Belangrijk voor het zonebeheer is het akoestisch onderzoek dat in geval van mutaties bij bedrijven op het industrieterrein inzicht moet geven in de effecten op het gebied van geluid. Het zonebeheerplan geeft aan in welke gevallen bij vergunning- en meldingsplichtige inrichtingen welke akoestische informatie van de bedrijven kan worden verlangd.
6.2.
Beheer geluidsruimte
6.2.1.
Dynamisch of statisch
(..) Het zonebeheer per individuele inrichting zou in de toekomst kunnen plaatsvinden op basis van de aan de bedrijven "vergunde" of kavel toegewezen geluidsruimte. Deze methode
van "statisch
"zonebeheer kent zowel voordelen als nadelen.
Bij "statisch" zonebeheer weten alle partijen waar zij aan toe zijn en houdt in dat bij elke vergunning- of meldingsprocedure alleen getoetst behoeft te worden aan de voor de betreffende inrichting of kavel vergunde dan wel gereserveerde geluidsruimte. (..)
Ruimte voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten zal binnen de "eigen" vergunde geluidsruimte moeten worden gezocht. Met name dit laatste leidt in de praktijk, met een plaatselijk juist passende geluidszone, nog wel eens tot knelpunten. Een ander nadeel is dat geen gebruik wordt gemaakt van vrijkomende geluidsruimte die vervolgens kan worden aangewend om vestiging of uitbreiding van andere bedrijven mogelijk te maken. Ook
nog aanwezige geluidsruimte blijft op die manier in beginsel onbenut.
In voorkomende gevallen zal dan ook, zonder dat bestaande geluidsrechten mogelijk worden geschaad, gebruik worden gemaakt van de methode van "dynamisch
"zonebeheer. Het is hierbij niet de bedoeling dat er continu wijziging van de verdeling van de geluidsruimte tussen de op het industrieterrein gevestigde bedrijven plaatsvindt.
Zo zal bij vergunningverlening c.a. telkens opnieuw worden beoordeeld of met toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT) inpassing van de inrichting binnen de geluidszone mogelijk is. Hierbij wordt bezien welke geluidsruimte een inrichting nodig heeft die vervolgens wordt vastgelegd in de vergunning- dan wel maatwerkvoorschriften.
Tevens wordt afgewogen of dit kan leiden tot verkleining van de vergunde geluidsruimte. Vrijkomende geluidsruimte wordt aangewend als algemene reserve voor het gehele industrieterrein waaronder vanzelfsprekend de inrichtingen waarbij deze ruimte is vrijgemaakt. (..).

Voetnoten

1.Pagina 11 van de visie
2.Richtlijn 2006/123/EG