ECLI:NL:RBOBR:2024:5084

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
10948836 \ EJ VERZ 24-117
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen van onterecht ontslag in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over een ontslag op staande voet. De werknemer werd ontslagen nadat de werkgever foto's had ontvangen waarop een persoon te zien was die tijdens werktijd in slaaphouding lag. De werkgever stelde dat deze persoon de werknemer was, maar de werknemer ontkende dit. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding en een transitievergoeding, omdat zij het ontslag onterecht vond. De werkgever kon echter niet voldoende bewijs leveren voor de dringende reden die nodig was voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. Hierdoor was het ontslag onregelmatig en had de werknemer recht op een gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 3.000,- en een transitievergoeding van € 6.472,34. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 1.036,00 bedroegen. De kantonrechter benadrukte dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor een dergelijk ontslag.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 10948836 \ EJ VERZ 24-117
Beschikking van 25 september 2024
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.J.T. van Stiphout,
toevoeging: 1KF1907.
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.J.T.M. Oudenhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 5 juni 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [verweerster] met producties 12 tot en met 14;
- de antwoordakte van [verzoekster] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[verweerster] is in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat [verzoekster] (meermaals) tijdens werktijd heeft geslapen en/of in slaaphouding heeft gelegen. [verweerster] heeft hierop drie schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van [A] (hierna: [A] ), leidinggevende van [verzoekster] , en [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ), werknemers van [verweerster] .
2.2.
[B] heeft verklaard dat hij de foto’s in juni en oktober 2022 heeft genomen en dat hij deze eind 2023 aan [verweerster] , althans aan een leidinggevende, heeft getoond omdat hij had gehoord dat [verzoekster] was aangesproken op haar gedrag, maar de verweten gedragingen ontkende. Verder heeft [B] verklaard dat hij tot en met 2022 regelmatig heeft gezien dat [verzoekster] op een pallet lag met haar mobiele telefoon in de hand.
2.3.
Uit de verklaringen van [A] en [C] blijkt niet dat zij [verzoekster] tijdens werktijd hebben zien slapen of in slaaphouding hebben zien liggen.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat dat foto’s die reeds in juni en oktober 2022 zijn genomen een op 21 december 2023 gegeven ontslag op staande voet niet kunnen dragen, vooral niet omdat [A] heeft verklaard dat hij al in de maanden voorafgaand aan de maand december 2023 van andere werknemers had gehoord dat zij [verzoekster] op pallets hebben zien slapen. Wie die andere werknemers zijn, is niet duidelijk geworden. Nergens uit blijkt dat [verzoekster] op of omstreeks het gegeven ontslag, en ook niet in de maanden daarvoor, tijdens werktijd heeft geslapen en/of in slaaphouding heeft gelegen. [verweerster] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een dringende reden voor het gegeven ontslag. Van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is daarom geen sprake, zodat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW in combinatie met artikel 7:677 lid 1 BW. De in dit verband gevraagde verklaring voor recht zal worden gegeven.
de vergoeding wegens onregelmatige opzegging (gefixeerde schadevergoeding)
2.5.
De gefixeerde schadevergoeding heeft een forfaitair karakter. Het is niet van belang of de werknemer daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van de onregelmatigheid van de opzegging en hoe groot de schade is. Ook is niet relevant of de werknemer gedurende de opzegtermijn die in acht had moeten worden genomen nog recht had op loon. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is [verweerster] een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd aan [verzoekster] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Als door [verweerster] niet weersproken staat vast dat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden voor het eerst op 1 maart 2024 had kunnen eindigen. [verzoekster] heeft daarom recht op de door haar verzochte vergoeding ter hoogte van het overeengekomen loon over de periode van 21 december 2023 tot 1 maart 2024.
de transitievergoeding
2.6.
[verzoekster] heeft verder verzocht om [verweerster] te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 6.472,34 bruto. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [verweerster] aan [verzoekster] een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst door [verweerster] is opgezegd. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Volgens [verweerster] is hiervan sprake. Zoals hierboven is geoordeeld, is het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] gegeven de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. Dat betekent dat [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd is. [verweerster] heeft de hoogte van de transitievergoeding zoals die door [verzoekster] is berekend, niet betwist zodat zij zal worden veroordeeld tot betaling van de verzochte transitievergoeding van € 6.472,34 bruto.
de billijke vergoeding
2.7.
[verzoekster] heeft een billijke vergoeding verzocht ter hoogte van zeven maanden (€ 20.534,85 bruto) en heeft daartoe gesteld dat haar dienstverband nog jaren zou hebben doorgelopen, dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dat zij vanwege het ontslag op staande voet niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering en zij hinder ervaart bij het solliciteren naar een nieuwe baan en dat zij op dit moment een lager inkomen als schoonmaakster ontvangt. [verweerster] meent dat de billijke vergoeding op nihil gesteld moet worden omdat aannemelijk is dat het dienstverband op een korte termijn zou zijn geëindigd vanwege negatief gedrag van [verzoekster] en omdat zij (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld.
2.8.
Omdat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW moet worden onderzocht of er reden is een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW toe te kennen. Gelet op de wetsgeschiedenis is ook voor toekenning van de billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Anders gezegd: een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor al is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen. De billijke vergoeding moet vervolgens worden bepaald op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 32-34, en nr. 4, p. 61). In de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 20217, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) zijn gezichtspunten geformuleerd aan de hand waarvan de begroting kan plaatsvinden.
2.9.
Voor de mate van verwijtbaarheid moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden en dus moet de concrete handelwijze van [verweerster] in het licht van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld. In dat kader wordt meegewogen dat het gegeven ontslag een reactie is op een langere periode waarin [verzoekster] zich niet heeft gehouden aan werk- en veiligheidsinstructies en daarop herhaaldelijk is aangesproken. Daar staat tegenover dat het op de weg van [verweerster] had gelegen om adequaat onderzoek te doen naar de herkomst van de meldingen over het slapen op de werkvloer en de foto’s die haar zijn verstrekt, alsmede daarover transparant tegenover [verzoekster] te zijn. [verweerster] heeft dat nagelaten. Gelet op de aangehaalde omstandigheden is de handelswijze van [verweerster] weliswaar ernstig verwijtbaar, maar gaat het hier om een lichte vorm daarvan. Verder is moeilijk in te schatten hoe lang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd. Weliswaar is sprake van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, maar [verweerster] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er diverse incidenten hebben plaatsgevonden en waarschuwingen zijn gegeven met betrekking het niet opvolgen van werk- en veiligheidsinstructies. Daarom kan niet worden uitgesloten dat op termijn (korter dan zeven maanden) als gevolg van één van die omstandigheden een einde aan de arbeidsovereenkomst zou zijn gekomen. Verder wordt meegenomen dat [verzoekster] thans weliswaar lagere inkomsten als schoonmaakster genereert, maar nu het ontslag als onregelmatig is beoordeeld, zij gelet op de huidige krappe arbeidsmarkt naar verwachting spoedig een passende nieuwe baan zal vinden. Rekening houdend met al deze feiten en omstandigheden zal de billijke vergoeding worden vastgesteld op een bedrag van € 3.000,- bruto.
openstaande verlofuren
2.10.
Zoals in de beschikking van 5 juni 2024 al is overwogen, zal de vordering die strekt tot uitbetaling van alle nog openstaande verlofuren als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
bruto-netto-specificatie en jaaropgave
2.11.
De vordering tot afgifte van een deugdelijke bruto-netto-specificatie ten aanzien van de hierboven genoemde toe te wijzen bedragen en een jaaropgave over 2023 zal als onbestreden worden toegewezen zoals hieronder in de beslissing opgenomen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat uit het verweer van [verweerster] wordt begrepen dat zij hieraan vrijwillig zal meewerken en [verzoekster] de noodzaak van een dwangsom niet heeft onderbouwd.
de proceskosten
2.12.
[verweerster] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [verzoekster] worden vastgesteld op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.036,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat het gegeven ontslag enige dringende reden ontbreekt en de opzegging als onregelmatig is aan te merken;
3.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van:
  • € 3.000,- bruto als billijke vergoeding;
  • € 6.472,34 bruto als transitievergoeding;
  • een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van het overeengekomen loon over de periode van 21 december 2023 tot aan 1 maart 2024;
3.3.
veroordeelt [verweerster] om, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking, aan [verzoekster] een bruto-netto-specificatie van de hierboven vermelde bedragen en een jaaropgave over het jaar 2023 te verstrekken;
3.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
3.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.6.
verklaart de beschikking voor wat betreft de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.