ECLI:NL:RBOBR:2024:5083

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
10948836 \ EJ VERZ 24-117
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake ontslag op staande voet van werknemer wegens vermeend slapen tijdens werktijd

In deze zaak heeft de kantonrechter te Eindhoven op 5 juni 2024 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, werkzaam als Big Bag Losser, is op 21 december 2023 op staande voet ontslagen door haar werkgever, [verweerster] B.V., naar aanleiding van foto's waarop zij zou slapen tijdens werktijd. De werknemer ontkent de beschuldigingen en verzoekt om een verklaring voor recht dat het ontslag onterecht is, evenals om een billijke vergoeding en transitievergoeding. De werkgever voert aan dat er meerdere waarschuwingen zijn gegeven en dat het gedrag van de werknemer een dringende reden voor ontslag vormt. De kantonrechter heeft de werkgever opgedragen bewijs te leveren dat de werknemer daadwerkelijk tijdens werktijd heeft geslapen. De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan ontslag op staande voet worden gesteld, en dat de werkgever moet aantonen dat er sprake is van een dringende reden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 10948836 \ EJ VERZ 24-117
Beschikking van 5 juni 2024
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.J.T. van Stiphout,
toevoeging: [nummer] .
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.J.T.M. Oudenhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 4 bijlagen, ontvangen door de griffie op 22 februari 2024;
- het verweerschrift met 10 bijlagen, ontvangen door de griffie op 25 april 2024;
- een e-mail van [verweerster] van 21 mei 2024 met een aanvullende bijlage (11);
- een antwoordakte van [verzoekster] .
1.2.
Op 10 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid waren partijen met hun gemachtigden aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is [verweerster] in de gelegenheid gesteld om een aanvullende schriftelijke verklaring van één van haar werknemers in het geding te brengen. Dat heeft zij op 21 mei 2024 gedaan. [verzoekster] heeft vervolgens een schriftelijke reactie gegeven op deze verklaring.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is een producent van voedingsproducten in poedervorm, onder andere bestemd als sportvoeding. Het productieproces bestaat er uit dat het voedingsproduct
wordt gemengd en vanuit zogenaamde ‘bigbags’ wordt afgevuld in de daarvoor bestemdeverpakkingen.
2.2.
[verzoekster] is met ingang van 9 mei 2017 in de functie van Big Bag Losser in dienst getreden bij [verweerster] voor aanvankelijk een bepaalde tijd. Met ingang van 1 september 2021 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatst verdiende salaris van [verzoekster] bedraagt € 2.173,- bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag en emolumenten. In de functie van Big Bag Losser was [verzoekster] onder andere verantwoordelijk voor het correct plaatsen van de bigbags, het controleren van gegevens en het reinigen/schoonmaken van de productieomgeving.
2.3.
Op 18 november 2021 heeft [verzoekster] een officiële waarschuwing gekregen vanwege het bij herhaling niet dragen van de verplicht gestelde gehoorbescherming en het luisteren naar muziek via haar mobiele telefoon en oordopjes. In die schriftelijke waarschuwing heeft [verweerster] onder meer het volgende geschreven:
“Beste [verzoekster] ,
Helaas hebben wij geconstateerd dat je - na meerdere mondelinge waarschuwingen - de
verplichte gehoorbescherming niet draagt. Volgens de Arbowet zijn wij als werkgever
verplicht om de veiligheid en gezondheid van de werknemer zo goed mogelijk te
waarborgen, dit geldt ook voor (het ontstaan van) gehoorschade. In de Arbowet staan ook
algemene verplichtingen voor de werknemer opgenomen. Als werknemer heb jij zelf ook
de plicht om zorg te dragen voor je eigen veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Om onze werknemers te beschermen tegen schadelijk geluid verstrekken wij
gehoorbescherming en stellen wij het dragen van gehoorbescherming in productieruimtes
verplicht. Deze regels hebben we in het Introductie Boek van [verweerster] vastgelegd
en worden tijdens de 1e dag rondleiding nogmaals toegelicht.
Ondanks deze instructie en herhaalde mondelinge waarschuwingen van je ploegleider blijf
je de regels overtreden, omdat wij dit gedrag niet accepteren ontvang je hierbij dan ook
een 1e officiële waarschuwing.
In de laatste 4 maanden (lees 16-augustus 2021 t/m 15 november 2021) ben je 7x
gewaarschuwd door je ploegleider op het niet dragen van je gehoorbescherming.
Meerdere malen draag je geen gehoorbescherming en luister je, via je telefoon en
bijbehorende oordopjes, muziek wat ook tegens onze veiligheidsregels in gaat. Hierdoor
ben je op 01-oktober, tijdens het vluchtig uitdoen van je muziek oordopjes, met de EPT
tegen de rollenbaan aangereden. Hiervoor is een bijna-ongevallenformulier ingevuld,
waarna je de melding hebt gekregen dat dit de laatste keer is datje hiervoor een
mondelinge waarschuwing ontvangt en dat er bij een volgende keer een officiële
waarschuwing volgt.
Wij verwachten van jou dat je vanaf heden werkt volgens de geldende werk- en veiligheid
instructies en de gehoorbescherming draagt bij het betreden van de alle productieruimtes.
Mocht je wederom in strijd handelen met onze regels, dan volgt er een 2e officiële
waarschuwing. Wij hopen natuurlijk dat het niet zo ver hoeft te komen en dat je voortaan
de gehoorbescherming draagt conform de richtlijnen binnen onze organisatie. […]”
2.4.
Op 6 maart 2023 heeft [verweerster] [verzoekster] opnieuw schriftelijk gewaarschuwd vanwege het luisteren naar muziek via oordopjes tijdens werktijd. In die schriftelijke waarschuwing heeft [verweerster] onder meer het volgende geschreven:
“Beste [verzoekster] ,
Op maandag 6 maart 2023 heb ik je aangesproken op het feit dat je in de nachtdienst je oordopjes met eigen muziek draagt. Binnen [verweerster] is dit niet toegestaan. Je bent hier door andere leidinggevenden ook al meerdere malen op aangesproken. Je hebt in ons gesprek van 6 maart aangegeven dat bovenstaande klopt en dat je vanaf nu geen eigen oordopjes meer gaat dragen. We hopen dat je jezelf aan deze afspraak gaat houden. Mochten we constateren dat je jezelf niet aan deze afspraak houdt dan volgt er bij een volgende overtreding een officiële waarschuwing.”
2.5.
Op 20 december 2023 heeft een werknemer van [verweerster] foto’s aan de ploegleider en HRM manager getoond, waarop een persoon te zien is die in de productiehal in slapende houding op een pallet ligt respectievelijk onderuit gezakt tegen een muur aan leunt.
2.6.
Op 21 december 2023 vindt een gesprek plaats tussen [verzoekster] en haar leidinggevende en de HRM Manager. In dat gesprek heeft [verzoekster] verklaard dat zij niet de persoon op de foto’s is. Die dag heeft [verweerster] [verzoekster] op staande voet ontslagen. Bij brief van 22 december 2023 heeft [verweerster] het ontslag bevestigd. In die brief heeft [verweerster] het volgende geschreven:
“Geachte mevrouw [verzoekster] / beste [verzoekster] ,
Al geruime tijd bestaat grote ontevredenheid bij ons over jouw functioneren. Je hebt waarschuwingen gehad over het niet houden aan onze (voedsel)veiligheidsprocedures, het verbod op dragen van (mobiele telefoon) oortjes in de fabriek en gemaakte verzuimafspraken. Daarbij ontvingen wij klachten dat je regelmatig langdurig van de werkplek bent waardoor de productie stagneert. Als klap op de vuurpijl hebben wij nu verschillende foto’s ontvangen waar jij gedurende de reguliere werktijd op een pallet en tegen een muur ligt te slapen of in een slaaphouding ligt. Ook heb je op de foto's weer de verboden oortjes in.
In het belang van zorgvuldig handelen hebben wij een onderzoek ingesteld om een goed
beeld te krijgen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat collega's jou hebben zien slapen
of in slaaphouding lag en hebben hiervan foto's gemaakt. Op de gemaakte foto's word je
door collega's herkend.
Tijdens ons gesprek van gisteren 21 december jl., waarbij jouw leidinggevende [A]
en ondergetekende aanwezig waren, hebben wij wederhoor toegepast. Er is je
gevraagd of je regelmatig gedurende de reguliere werktijd op je werkplek ligt te slapen of
in een slaaphouding ligt. Je ontkende dit. Daarop hebben wij je de foto's laten zien. Je ontkende de persoon op de foto's te zijn ondanks dat; collega's je wel herkende; collega's je
gedurende de reguliere werktijd hebben zien slapen (of in slaaphouding gezien); op de
foto duidelijk jouw schoenen zichtbaar zijn en er geen andere collega's zijn met eenzelfde
postuur en uiterlijk.
Wij kunnen geen andere conclusie trekken dat je niet de waarheid spreekt en dat je inderdaad tijdens de reguliere werktijd hebt geslapen en/of in slaaphouding hebt gelegen en
niet aan het werk was. Dit is een vorm van werkweigering en daarmee voldoende reden
voor ontslag opstaande voet. Derhalve hebben wij op 21 december 2023 de arbeidsovereenkomst beëindigd en heb jij sleutels en badge ingeleverd. Dit alles betreuren wij ten zeerste. […]”
2.7.
Met ingang van 19 februari 2024 heeft [verzoekster] een andere baan, waar zij (circa) € 1.163,07 bruto per maand verdiend op basis van 20 uur per week.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt – samengevat – bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat het gegeven ontslag enige dringende reden ontbreekt en daarom deze opzegging als onregelmatig is aan te merken;
II. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan haar van een billijke vergoeding van € 20.534,85;
III. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan haar van een transitievergoeding van € 6.472,34;
IV. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan haar van een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het loon van 21 december 2023 tot aan 1 maart 2024;
V. [verweerster] te veroordelen tot uitbetaling aan haar van alle openstaande verlofuren;
VI. [verweerster] te veroordelen om een deugdelijke bruto-netto-specificatie en een
jaaropgave over 2023 binnen 14 dagen na het wijzen van de beschikking te doen overleggen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dagdeel tot een maximum van € 10.000, dat zij hiermee in gebreke blijft;
met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt – samengevat – aan haar verzoek ten grondslag dat het gegeven ontslag op staande voet niet voldoet aan de eisen van artikel 7:277 Burgerlijk Wetboek (BW) omdat er geen sprake is van een dringende reden. [verzoekster] betwist dat zij de persoon op de foto’s is. Van slapen tijdens werktijd en/of werkweigering is volgens haar geen sprake. Zelfs al zou [verzoekster] de persoon op de foto’s zijn, dan had [verweerster] een (veel) minder vergaande sanctie dan een ontslag op staande voet moeten opleggen. De opzegging is daardoor in strijd met artikel 7:671 BW. Daarmee is gegeven dat [verweerster] ernstig verwijtbaar tegenover haar heeft gehandeld. [verzoekster] berust in de opzegging en maakt aanspraak op de door haar gevorderde vergoedingen.
3.3.
[verweerster] voert – samengevat – het volgende verweer dat strekt tot afwijzing van het met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. De arbeidsrelatie tussen [verweerster] en [verzoekster] liep vanaf 2021 al stroef en bij [verweerster] bestond ontevredenheid over de (werk)houding en het gedrag van [verzoekster] . [verweerster] heeft [verzoekster] meerdere malen mondeling en schriftelijk gewaarschuwd vanwege het niet houden aan werk- en veiligheidsinstructies en het luisteren van muziek via oordopjes tijdens werktijd. In december 2023 heeft [verweerster] klachten van haar werknemers ontvangen dat [verzoekster] regelmatig en langdurig tijdens de nachtdienst van haar werkplek weg was met als gevolg dat de productie stagneerde. [verweerster] heeft [verzoekster] hierop aangesproken, maar [verzoekster] herkent zich niet in deze klachten van haar collega’s. Naar aanleiding van de op 20 december 2023 getoonde foto’s is [verweerster] een onderzoek gestart naar de herkomst van en de omstandigheden rondom de foto’s. Daaruit is naar voren gekomen dat andere werknemers [verzoekster] hebben zien slapen en foto’s van haar hebben gemaakt. Meerdere werknemers, waaronder de ploegleider, hebben [verzoekster] herkend en verklaard dat [verzoekster] de persoon op de foto’s is. Op de foto’s is ook te zien dat [verzoekster] met haar telefoon bezig is en muziekoordopje in heeft. [verweerster] heeft [verzoekster] vervolgens op 21 december 2023 met haar bevindingen en de foto’s geconfronteerd, maar zij bleef bij haar standpunt dat zij niet de persoon op de foto’s is. Het gedrag van [verzoekster] levert een dringende reden voor ontslag en ernstig verwijtbaar handelen op. Het ontslag is daarom terecht gegeven en [verzoekster] heeft geen recht op de door haar gevorderde vergoedingen.

4.De beoordeling

het ontslag op staande voet
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er op 21 december 2023 een rechtsgeldig ontslag op staande voet is gegeven door [verweerster] aan [verzoekster] . Omdat het ontslag op staande voet een uiterste middel is, stelt de wet daaraan strenge eisen. Deze zijn terug te vinden in artikel 7:677 lid 1 BW: de opzegging moet onverwijld zijn en vergezeld gaan van mededeling van de reden voor ontslag, die bovendien als dringende reden moet gelden. Tussen partijen is niet in geschil dat de opzegging en de reden van opzegging onverwijld is gegeven. Het discussiepunt tussen partijen is of sprake is van een dringende reden.
is sprake van een dringende reden?
4.2.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Hierbij moeten de aard en ernst van de aangevoerde dringende reden worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook als de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst was gerechtvaardigd. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.3.
[verweerster] heeft haar stelling dat [verzoekster] de persoon op de foto’s is en dus heeft geslapen en/of in slaaphouding heeft gelegen tijdens werktijd, onderbouwd met schriftelijke verklaringen van vijf werknemers, die allen hebben verklaard dat zij [verzoekster] herkennen op de foto. Een van de werknemers, [B] , heeft aanvullend verklaard dat hij [verzoekster] meerdere malen heeft gezegd dat zij haar telefoon niet als televisie moet gebruiken en dat hij [verzoekster] heeft gewaarschuwd dat zij haar baan kon verliezen als [verweerster] doorhad hoeveel televisie zij tijdens werktijd kijkt. [verweerster] heeft na de mondelinge behandeling een aanvullende verklaring in het geding gebracht van [C] , die over de foto’s heeft verklaard:
“deze persoon is [verzoekster] , hiervan heb ikeendeze foto’s gemaakt”.
4.4.
[verzoekster] heeft bij akte, onder verwijzing naar hetgeen de kantonrechter [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgehouden, aangevoerd dat in de aanvullende verklaring geen datum of tijd wordt genoemd. Zij sluit niet uit dat de foto’s tijdens de pauze zijn gemaakt. [verzoekster] persisteert in haar standpunt dat zij niet de persoon op de foto’s is en stelt daarbij dat onduidelijk blijft of de persoon op de foto’s slaapt of op een mobiele telefoon kijkt. Tot slot heeft [verzoekster] gesteld dat het, voor zover zij zich dat kan herinneren, minimaal acht maanden vóór het ontslag op staande voet moet zijn geweest dat zij met [C] in dezelfde dienst heeft gewerkt. De foto’s kunnen volgens haar nooit voorafgaand aan het ontslag zijn gemaakt.
4.5.
Uit de overgelegde verklaringen blijkt niet dat de andere werknemers [verzoekster] zelf hebben zien slapen c.q. liggen. [verweerster] heeft verder weliswaar aangevoerd dat de werknemers aan haar hebben verklaard dat ze [verzoekster] regelmatig op een dergelijke wijze (zoals op de foto’s) hebben zien liggen en/of slapen, maar dat blijkt niet uit de schriftelijke verklaringen. Die verklaringen strekken niet verder dan dat [verzoekster] de persoon op de foto’s is. De foto’s zijn niet gedateerd en zoals [verzoekster] terecht stelt, valt uit de aanvullende verklaring van [C] niet te herleiden wanneer de foto’s zijn genomen. Gelet op de summiere schriftelijke verklaringen die nagenoeg uitsluitend zijn gericht op de ongedateerde foto’s, waarvan de fotograaf evenmin heeft verklaard over het moment, de aanleiding en context daarvan, kan de kantonrechter vooralsnog niet vaststellen dat de foto’s en de daarmee samenhangende verklaringen betrekking hebben op de gebeurtenissen op of omstreeks 20 december 2023, althans dat de desbetreffende foto’s op of omstreeks 20 december 2023 voor het eerst onder aandacht van [verweerster] zijn gebracht en wat daarvoor de aanleiding was.
de bewijsopdracht
4.6.
De kantonrechter zal [verweerster] toelaten tot het leveren van bewijs dat [verzoekster] (meermaals) tijdens werktijd heeft geslapen en/of in slaaphouding heeft gelegen. Als [verweerster] niet slaagt in het opgedragen bewijs zal dat tot de conclusie leiden dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven. De opzegging is dan in strijd met artikel 7:671 BW en daarmee is gegeven dat [verweerster] ernstig verwijtbaar tegenover [verzoekster] heeft gehandeld. In dat geval heeft zij in beginsel recht op de door haar gevorderde vergoedingen, waarvan de hoogte nog zal worden bepaald. Als [verweerster] slaagt in het opgedragen bewijs, moet worden beoordeeld of sprake is van een dringende reden.
openstaande verlofuren
4.7.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de kantonrechter voorop dat op [verweerster] als werkgever de verplichting rust om de administratie van onder andere de genoten en opgenomen vakantiedagen bij te houden. Verder geldt dat in het algemeen een werknemer het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen zal moeten bewijzen, indien de werkgever voldoende gemotiveerd heeft betwist dat aan de werknemer nog vakantiedagen toekomen. De werkgever zal zijn betwisting in beginsel mede moeten motiveren aan de hand van de uit zijn administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht (zie Hoge Raad 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8560). [verzoekster] heeft in het verzoekschrift gesteld dat het haar niet bekend is hoeveel verlofuren nog openstaan. Onduidelijk is of [verzoekster] nog aanspraak maakt op uit te betalen verlofuren. Nu enige toelichting daarover ontbreekt, zal de vordering voor zover die strekt tot uitbetaling van alle nog openstaande verlofuren als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
draagt [verweerster] op te bewijzen dat [verzoekster] (meermaals) tijdens werktijd heeft geslapen en/of in slaaphouding heeft gelegen;
5.2.
bepaalt dat [verweerster] zich uiterlijk
woensdag 3 juli 2024kan uitlaten of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat, als [verweerster] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat, als [verweerster] getuigen wil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
augustus 2024 tot en met januari 2025dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. J.A.M. van den Berk, in het gerechtsgebouw te Eindhoven, Stadhuisplein 4;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.