ECLI:NL:RBOBR:2024:506

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/01/1399559 / JE RK 23-1689
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsoverdracht in internationale kinderontvoeringszaak met betrekking tot minderjarige zonder bijzondere band met Nederland

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het uitoefenen van bevoegdheid op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter. Het verzoek kwam van de Jeugdrechtbank Antwerpen, die vroeg om de Nederlandse rechter de bevoegdheid te laten uitoefenen in een zaak betreffende de minderjarige [X]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat [X] geen bijzondere band met Nederland heeft. De kinderrechter overwoog dat de Belgische instanties al vanaf de zwangerschap van de moeder bij de zaak betrokken zijn en dat zij beter in staat zijn om het belang van [X] te beoordelen. De kinderrechter concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de Nederlandse rechter beter in staat zou zijn om de zaak te behandelen dan de Belgische rechter. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders van [X] niet in Nederland wonen en dat [X] nooit eerder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft gehad. De kinderrechter heeft het verzoek van de Jeugdrechtbank Antwerpen afgewezen en verzocht om de beschikking aan de ouders door te geleiden. Indien de omstandigheden veranderen, kan de Jeugdrechtbank Antwerpen opnieuw een verzoek indienen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/399559 / JE RK 23-1689
datum uitspraak: 12 januari 2024
in de zaak van
de
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG ANTWERPENin België,
afdeling Antwerpen, sectie Jeugdrechtbank,
hierna te noemen: de Jeugdrechtbank Antwerpen,
over
[naam minderjarige X],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna te noemen: [X] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder;
[naam vader],
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de beschikking van de Jeugdrechtbank Antwerpen van 5 oktober 2023 en het verzoek van de Belgische Centrale Autoriteit op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter van 20 november 2023, beide door de rechtbank ontvangen via de Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming op 6 december 2023.

2.De feiten

2.1.
[X] is kind van mevrouw [naam moeder] en de heer [naam vader] .
2.2.
De kinderrechter heeft onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen wie het gezag over [X] uitoefent.
2.3.
Sinds de geboorte van [X] is de Jeugdrechtbank Antwerpen betrokken bij haar.
2.4.
[X] verbleef na haar geboorte met haar moeder en vader in het netwerk van de moeder, te weten bij grootmoeder en overgrootmoeder (moederszijde). Sinds mei 2021 verblijft [X] in [naam instelling] te [plaats] , België. Inmiddels is de bedoeling om van hieruit te gaan werken naar een verblijf bij de (kandidaat) pleegouders, te weten [naam pleegouder A] (een nicht van de moeder) en [naam pleegouder B] , wonende te [woonplaats] , Nederland.

3.Het verzoek

3.1.
De Jeugdrechtbank Antwerpen verzoekt de Nederlandse overheid om het dossier over te nemen op basis van de Brussel II-ter Verordening.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter begrijpt het verzoek van de Jeugdrechtbank Antwerpen zo dat de Jeugdrechtbank Antwerpen op grond van artikel 12 lid 1 sub b van de Verordening Brussel II-ter aan de Nederlandse rechter verzoekt om haar bevoegdheid ten aanzien van [X] overeenkomstig het tweede lid van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter uit te oefenen.
4.2.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter kan – in uitzonderlijke omstandigheden - een ten gronde bevoegd gerecht van een lidstaat op eigen initiatief het gerecht van een andere lidstaat verzoeken om zijn bevoegdheid uit te oefenen, indien de ten gronde bevoegde lidstaat van mening is dat het gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is om de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen en het in het belang van het kind is dat het andere gerecht de zaak verder in behandeling neemt.
4.3.
De kinderrechter dient eerst te beoordelen of [X] een bijzondere band met Nederland heeft. Artikel 12 lid 4 van de Verordening Brussel II-ter bepaalt wanneer een bijzondere band geacht wordt aanwezig te zijn. De kinderrechter is van oordeel dat [X] geen bijzondere band met Nederland heeft, omdat aan de vereisten van artikel 12 lid 4 van de Verordening Brussel II-ter niet is voldaan. Voor zover de kinderrechter uit de ontvangen stukken kan opmaken heeft [X] haar gewone verblijfplaats nog niet in Nederland verkregen. De Jeugdrechtbank Antwerpen is weliswaar akkoord gegaan met het toewerken naar een plaatsing van [X] bij de beoogd pleegouders in Nederland, maar het is de kinderrechter uit de stukken niet duidelijk geworden in welke fase dat traject zich bevindt, of de pleegouders geschikt zijn bevonden en of het gaat om een perspectiefbiedende plaatsing. De Jeugdrechtbank Antwerpen heeft in haar beschikking van 5 oktober 2023 ook aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat [X] in het bevolkingsregister wordt ingeschreven op het adres van de beoogd pleegouders. [X] staat in Nederland echter niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. [X] heeft ook niet eerder haar gewone verblijfplaats in Nederland gehad en zij heeft ook niet de Nederlandse nationaliteit. Ook de ouders van [X] hebben niet hun gewone verblijfplaats in Nederland.
4.4.
Ook overweegt de kinderrechter dat zij, anders dan de Jeugdrechtbank Antwerpen, van oordeel is dat zij niet beter in staat is om de zaak van [X] te behandelen dan de Belgische rechter. De Belgische instanties zijn immers al tijdens de zwangerschap van de moeder bij haar betrokken geraakt en al vanaf de geboorte van [X] zijn de Sociale dienst bij de Jeugdrechtbank en de Jeugdrechtbank Antwerpen bij [X] , de moeder en het verdere netwerk betrokken. Deze instanties zijn dus goed op de hoogte van wat [X] nodig heeft en wat haar ouders en het verdere netwerk voor haar kunnen betekenen. Het enkele feit dat nu toegewerkt zal gaan worden naar een plaatsing van [X] bij een nicht van de moeder is naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende zwaarwegend om te kunnen oordelen dat de Nederlandse rechter op dit moment beter in staat is om de zaak van [X] te behandelen dan de Belgische rechter. Te meer nu het voor de kinderrechter nog niet duidelijk is of de plaatsing bij de nicht van de moeder ook een haalbare bestendige plaatsing zal zijn. Dit maakt dat de kinderrechter het nu ook niet in het belang van [X] acht om de bevoegdheid te aanvaarden. Er zijn andere mogelijkheden om een pleegzorgplaatsing in Nederland te realiseren. Een bevoegdheidsoverdracht is daarvoor niet noodzakelijk.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant de bevoegdheid op grond artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter niet aanvaardt. Het daartoe strekkende verzoek van de Jeugdrechtbank Antwerpen zal worden afgewezen. Indien de omstandigheden zodanig wijzigen dat [X] wel een bijzondere band met Nederland heeft en de Nederlandse rechter beter in staat zal zijn om de zaak in het belang van [X] te beoordelen dan staat het de Jeugdrechtbank Antwerpen vrij om opnieuw een verzoek te doen.
4.6.
Nu de woonplaats van de ouders de kinderrechter niet bekend is, verzoekt de kinderrechter de Jeugdrechtbank Antwerpen om deze beschikking aan de ouders door te geleiden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
aanvaardt de bevoegdheid over [naam minderjarige X] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] , niet en wijst het daartoe strekkende verzoek van de jeugdrechter van de Jeugdrechtbank Antwerpen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink-Vergunst, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 12 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.