Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG ANTWERPENin België,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het uitoefenen van bevoegdheid op grond van artikel 12 van de Verordening Brussel II-ter. Het verzoek kwam van de Jeugdrechtbank Antwerpen, die vroeg om de Nederlandse rechter de bevoegdheid te laten uitoefenen in een zaak betreffende de minderjarige [X]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat [X] geen bijzondere band met Nederland heeft. De kinderrechter overwoog dat de Belgische instanties al vanaf de zwangerschap van de moeder bij de zaak betrokken zijn en dat zij beter in staat zijn om het belang van [X] te beoordelen. De kinderrechter concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de Nederlandse rechter beter in staat zou zijn om de zaak te behandelen dan de Belgische rechter. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders van [X] niet in Nederland wonen en dat [X] nooit eerder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft gehad. De kinderrechter heeft het verzoek van de Jeugdrechtbank Antwerpen afgewezen en verzocht om de beschikking aan de ouders door te geleiden. Indien de omstandigheden veranderen, kan de Jeugdrechtbank Antwerpen opnieuw een verzoek indienen.