ECLI:NL:RBOBR:2024:5018

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
01.203659.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en hennep

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, een alarmpistool en munitie, alsook aan het opzettelijk aanwezig hebben van 450 gram hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 321 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 150 uren. De zaak werd aanhangig gemaakt via een dagvaarding op 12 september 2024. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 is vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de wapens en munitie in haar woning, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van hun aanwezigheid. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, waaronder het bezit van een pistoolmitrailleur en de implicaties van het bezit van hennep, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar bereidheid om hulp te aanvaarden en haar gezondheidsproblemen. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van het ongecontroleerd bezit van vuurwapens en de handel in drugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer : 01.203659.24
Datum uitspraak : 23 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres 2] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 22 juni 2024 te Helmond (in het pand [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of III, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten

- een pistoolmitrailleur, van het merk Israel Military Indusries/ IMI, type Mini Uzi, kaliber 9 millimeter en/of
- 26 stuks munitie (centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9x19mm, behorend bij de Uzi) en/of
- een alarmpistool, kaliber 8mm knal en/of
- 2 stuks munitie (patroonmagazijn, behorende bij het alarmpistool)

zijnde (een) vuurwapen(s) geschikt om (al dan niet) (automatisch) te vuren voorhanden heeft gehad;

2.
zij op of omstreeks 22 juni 2024 te Helmond (in een pand aan de [adres 2] )
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
- 45 gram (bak slaapkamer, 15 gripzakjes met hennep, geregistreerd onder goednummer 2219563, netto 45 gram) en/of
- 405 gram hennep (tabak gemengd met hennep in rode bak van Winston, geregistreerd op kvi 48, onder goednummer 2219392,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.


Ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het verwijt dat haar onder dit feit wordt gemaakt, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de in haar woning aangetroffen wapens en munitie waarover zij evenmin beschikkingsmacht heeft gehad.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer en overweegt in het bijzonder daartoe als volgt.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in hun proces-verbaal van bevindingen opgeschreven dat verdachte na haar aanhouding uit zichzelf heeft verklaard dat op de zolder van haar woning vuurwapens lagen en dat zij deze zelf aan de verbalisanten wilde laten zien. Met betrekking tot de daaropvolgende doorzoeking in de woning van verdachte hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] in hun proces-verbaal van bevindingen neergelegd dat verdachte hen uit eigen beweging heeft gewezen op een bigshopper tas op de zolder van haar woning, waarin de verbalisanten (onder meer de in tenlastelegging genoemde) wapens en munitie hebben aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal sterke bewijskracht heeft toegekend, mede omdat verbalisanten over het algemeen geen belang hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet of niet volledig overeenstemt met de werkelijkheid. Dit betekent dat er in beginsel dan ook van mag worden uitgegaan dat wat de verbalisanten in hun processen-verbaal hebben gerelateerd in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dat kan anders zijn indien er feiten of omstandigheden aan de orde zijn, die de conclusie rechtvaardigen dat de verbalisanten al dan niet bewust in strijd met de waarheid hebben geverbaliseerd.
Op de zitting heeft de verdachte de in de hiervoor genoemde processen-verbaal beschreven gang van zaken betwist door te verklaren dat het niet klopt wat de verbalisanten in hun processen-verbaal hebben opgeschreven. De enkele betwisting door verdachte, zonder redengevende feiten of argumenten aan te dragen, legt bij deze stand van zaken onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van de door de verbalisanten op ambtseed opgemaakte en ondertekende processen-verbaal. Van feiten en omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen is de rechtbank ook overigens niet gebleken.
De verklaring van de medeverdachte dat hij zonder medeweten van verdachte de wapens en munitie op de zolder van de woning van verdachte heeft verstopt, typeert de rechtbank als een ultieme poging om verdachte vrij te pleiten van hetgeen haar wordt verweten. Gelet op het voorgaande is die verklaring naar het oordeel van de rechtbank echter ongeloofwaardig.
Het voorgaande brengt de rechtbank daarom tot het oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in haar woning. De woning betrof het hoofdverblijf van verdachte alwaar zij met de medeverdachte een geruime tijd samenwoonde. Verondersteld mag worden dat verdachte en haar medeverdachte toegang hadden tot alle vertrekken in de woning en derhalve feitelijke macht over de wapens en munitie konden uitoefenen in de zin dat zij daarover konden beschikken. De rechtbank acht het feit dan ook bewezen als na te melden.

Ten aanzien van feit 2:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen toegang had tot de kast waar de 15 gripzakjes met hennep zijn aangetroffen (1e gedachtestreepje), zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat bij verdachte geen wetenschap bestond van de aanwezigheid van deze gripzakjes met verdovende middelen en dat deze zich niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dat verweer echter niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de medeverdachte zich bezighield met de handel in verdovende middelen, dat verdachte daarvan op de hoogte was en hem daarbij ook wel eens heeft geholpen. De gripzakjes met hennep zijn aangetroffen in een kast op een slaapkamer. Bij de doorzoeking heeft verdachte verklaard dat “de tonnen in die kast met daarin hennep” weg waren. Op het bed in diezelfde slaapkamer is ook een rode bak met daarin tabak gemengd met hennep aangetroffen. Daarover heeft verdachte verklaard dat de inhoud van die rode bak voor eigen gebruik was.
Gelet op het feit dat verdachte op de hoogte was van de dealactiviteiten van haar medeverdachte, vrij toegang had tot de slaapkamer en wist dat in die kast op die slaapkamer hennep werd opgeslagen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat bij verdachte wetenschap bestond van de aanwezigheid van de aangetroffen gripzakjes met hennep en dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De rechtbank acht het feit dan ook bewezen als na te melden.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte

1.

op 22 juni 2024 te Helmond (in het pand [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een ander

een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistoolmitrailleur, van het merk Israel Military Industries/ IMI, type Mini Uzi, kaliber 9 millimeter, zijnde een vuurwapen geschikt om al dan niet automatisch te vuren

en

een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- een alarmpistool, kaliber 8mm knal en
- 26 stuks munitie (centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9x19mm, behorend bij de Uzi)
voorhanden heeft gehad;

2.

op 22 juni 2024 te Helmond (in een pand aan de [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van

- 45 gram en
- 405 gram,

van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd (bijlage 1).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit het in de strafoplegging te laten bij een gevangenisstraf conform voorarrest. Daarbij is gewezen op de penibele persoonlijke situatie van verdachte. Subsidiair is voorgesteld een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, eventueel in de vorm van een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan het bezit van meerdere wapens en munitie. Eén van de wapens betrof een pistoolmitrailleur; een zeer zwaar en gevaarlijk wapentuig. Vuurwapens kunnen gebruikt worden bij het plegen van ernstige strafbare feiten, waarbij de kans op slachtoffers groot is. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt daarom een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft
– ook als ze niet daadwerkelijk gebruikt worden – een enorme maatschappelijke impact.
Daarnaast heeft verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan het bezit van hennep.
Gelet op de wijze waarop een deel van die hennep werd aangetroffen (verpakt in afzonderlijke kleine gripzakjes) was in ieder geval dat deel onmiskenbaar bestemd voor de verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Bovendien zijn verdovende middelen in het algemeen vaak sterk verslavend en schadelijk voor de gezondheid en plegen verslaafden vaak vermogensdelicten om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft met haar handelen dan ook bijgedragen aan het in stand houden van de nadelige effecten van de verspreiding en het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke drugs.
De oriëntatiepunten.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf en luiden ingeval van het voorhanden hebben van:
  • een automatische vuurwapen van categorie II in een woning: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
  • een alarmpistool van categorie III, onder 4: een geldboete van € 550,00;
  • munitie tussen de 1 en 50 patronen: een geldboete van € 150,00 tot € 350,00 en
  • softdrugs tussen de 200 en 500 gram: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder haar strafblad, waaruit volgt dat zij niet eerder ter zake van Opiumwet gerelateerde feiten strafrechtelijk door een rechter is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 24 september 2024 dat over de persoon van verdachte is opgemaakt. Daarin valt onder meer te lezen dat bij verdachte problemen zijn geconstateerd op het gebied van psychosociaal functioneren, partnerkeuzes, middelengebruik en dagbesteding. Een steunende factor is het feit dat er sprake is van huisvesting. Ondanks de verboden goederen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, heeft de woningbouw besloten om haar een nieuwe kans te bieden in de vorm van vervangende huisvesting. Verdachte staat ervoor open om opnieuw te kijken naar een dagbesteding. Verdachte is welwillend in het aangaan van hulp en heeft vanaf het moment van de schorsing van haar voorlopige hechtenis laten zien dat ze haar afspraken met de reclassering, de woningbouw, de uitkeringsinstanties en de ambulante woonbegeleiding nakomt. Ze is gemotiveerd om haar middelengebruik aan te pakken en de onderliggende oorzaak van haar verslaving te onderzoeken middels een behandeling. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van een dagbesteding, een verplichting tot medewerking aan middelencontrole en het meewerken aan een begeleidingsmodulen voor bewustwording van de levensstijl en middelen-problematiek.
Op de zitting heeft verdachte verder toegelicht dat zij op dit moment kampt met serieuze gezondheidsklachten, waarvoor zij onder behandeling staat van een specialist. Door de verdediging is dit onderbouwd met de stukken. Verdachte heeft desgevraagd voorts verklaard zich te kunnen vinden in het advies van de reclassering en bevestigd dat zij open staat voor de geadviseerde begeleiding en behandeling.
Strafmatigende omstandigheden.
De rechtbank zal in strafmatigende zin rekening houden met de omstandigheid dat verdachte
meegesleurd lijkt te zijn in de criminele handel en wandel van haar medeverdachte, waartegen zij vanwege haar problematiek geen weerstand heeft kunnen bieden. Voorts zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte na de schorsing van haar voorlopige hechtenis zich aan de voorwaarden heeft gehouden en alle hulp en begeleiding aanvaardt en haar leven wil verbeteren. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de zorgelijke gezondheidssituatie van de verdachte.
De conclusie.
Hoewel de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank in wat hiervoor met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte is vermeld, aanleiding om het anders te doen en verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die hoger is dan de tijd die zij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal aan verdachte in dit uitzonderlijke geval een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf opleggen.
Concreet betekent het voorgaande dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 321 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een gedeelte van 300 dagen voorwaardelijk opleggen. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een zeer stevige voorwaardelijke straf passend. Om de risico’s op recidive in te perken acht de rechtbank het van belang om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van een dagbesteding, een verplichting tot medewerking aan middelencontrole en het meewerken aan een begeleidingsmodulen voor bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek te verbinden. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaar vaststellen.
Om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet of niet goed wordt verricht.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis.

De rechtbank zal het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, dat reeds was geschorst, met ingang van heden opheffen.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het wijzen van dit vonnis rechtens gelden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde onder
feit 1 en feit 2 bewezenzoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan tot een wapen van categorie II, onderdeel 2°

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:

 een
gevangenisstrafvoor de duur van
321 dagen;
beveeltdat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaaltdat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
300 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jaaraan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt dan wel zich niet heeft gehouden aan de volgende
bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Novadic-Kentron op het adres Zuidende 33, Helmond en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. Veroordeelde laat zich behandelen door de Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
4. Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. Veroordeelde werkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt veroordeelde binnen het reclasseringstoezicht mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
 een
taakstrafvoor de duur van
150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
hefthet tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, dat reeds was geschorst, met ingang van heden op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. F.A.M. Bouwhuis, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 23 oktober 2024.