ECLI:NL:RBOBR:2024:4979

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
10992890 \ EJ VERZ 24-182
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de proceskosten na intrekking verzoekschrift; beoordeling van misbruik van recht en liquidatietarief

In deze zaak heeft de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) op 20 september 2024 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt en dat zij voornemens is een nieuw verzoek in te dienen. TU/e heeft aangeboden de proceskosten van de verweerder te vergoeden, maar de verweerder heeft zich verzet tegen deze intrekking en verzocht om veroordeling in de werkelijke proceskosten, die hij op € 54.568,12 inclusief btw heeft gesteld. De verweerder stelde dat de intrekking van het verzoek door TU/e misbruik van recht was, omdat dit de mogelijkheid om een eerlijk proces te voeren zou belemmeren.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat een verzoekschrift kan worden ingetrokken zolang daarop niet is beslist. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de intrekking als misbruik van recht kunnen kwalificeren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat TU/e in beginsel vrij is om haar verzoek in te trekken en dat de verweerder niet in zijn procesbelangen wordt geschaad door deze intrekking. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de mondelinge behandeling die gepland stond op 25 november 2024 geen doorgang vindt, omdat TU/e het verzoek heeft ingetrokken.

Wat betreft de proceskosten heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten, omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. Echter, de kantonrechter heeft wel aanleiding gezien om af te wijken van het liquidatietarief en TU/e te veroordelen tot vergoeding van een deel van de advocaatkosten van de verweerder, omdat TU/e door de intrekking van het verzoek nodeloos kosten heeft veroorzaakt. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 20.135,00, inclusief advocaatkosten en nakosten, en TU/e is veroordeeld tot betaling hiervan binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 10992890 \ EJ VERZ 24-182
Beschikking van 18 oktober 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT,
te Eindhoven,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: TU/e,
gemachtigde: mr. E.C. Smith,
tegen
[verweerder],
te [plaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P.A.L. de Jong.

1.Het geschil

1.1.
Bij e-mail van 20 september 2024 heeft TU/e aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij haar verzoek intrekt en dat zij op korte termijn een nieuw ontbindingsverzoek zal indienen. TU/e heeft tevens kenbaar gemaakt dat zij bereid is de proceskosten (gebaseerd op het liquidatietarief) van [verweerder] te vergoeden.
1.2.
[verweerder] heeft zich tegen intrekking van het verzoek verzet. Voor zover intrekking van het verzoek gehonoreerd wordt, heeft [verweerder] verzocht TU/e te veroordelen in de werkelijke proceskosten, zijnde € 54.568,12 inclusief btw aan advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hieraan heeft [verweerder] – samengevat – ten grondslag gelegd dat de handelswijze van TU/e kwalificeert als misbruik van recht. Ten eerste tracht TU/e met intrekking van het verzoek de regiebeslissingen van de kantonrechter te omzeilen. Ten tweede tracht TU/e in weerwil van de waarheidsplicht van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stellingen en producties aan de procedure en de oordeelsvorming van de kantonrechter te onttrekken. Ten derde belemmert TU/e [verweerder] hiermee de mogelijkheid om een behoorlijk verweer te voeren. In een nieuwe ontbindingsprocedure zal TU/e [verweerder] (proberen te) verwijten dat hij de vertrouwelijkheid van het ombudsproces schendt als hij zich beroept op stellingen en producties die TU/e heeft willen onttrekken aan deze procedure. Met het intrekken van onderhavig verzoek en het indienen van een nieuw verzoek tracht TU/e haar kansen op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vergroten. Dit is in strijd met beginsel van een eerlijk proces en de goede procesorde.
1.3.
TU/e heeft bestreden dat sprake is van misbruik van recht en eveneens bestreden dat er aanleiding bestaat voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten.

2.De beoordeling

2.1.
Uitgangspunt is dat een verzoekschrift kan worden ingetrokken zolang daarop niet is beslist en dat in geval van intrekking desgevraagd slechts op een kostenveroordeling wordt beslist (zie artikel 1.2.8. van het Landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton). Nadere voorwaarden aan intrekking worden in de wet of het procesreglement niet gesteld. Slechts in bijzondere gevallen van misbruik van (proces)recht zou dat anders kunnen zijn.
2.2.
[verweerder] wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat intrekking van het verzoek en/of de proceshouding van TU/e moet worden beoordeeld als misbruik van recht of in strijd is met de goede procesorde. Het staat TU/e in beginsel vrij om haar verzoek in te trekken. Indien zij ervoor kiest om vervolgens een nieuw ontbindingsverzoek in te dienen, zal daarop in die nieuw te voeren procedure moeten worden beslist met inachtneming van de daarvoor geldende processuele aspecten. Hoewel daarop niet vooruit kan worden gelopen, valt op voorhand niet in te zien dat de producties waarop [verweerder] doelt, niet door [verweerder] in het geding kunnen worden gebracht zonder dat hij daarvan nadeel ondervindt. TU/e heeft die producties immers zelf in onderhavige procedure ingebracht en daarop aanvankelijk zelf een beroep gedaan. Dat TU/e onderhavig verzoek heeft ingetrokken, doet aan het bestaan van deze stukken niets af. Verder geldt dat het partijen in beginsel vrij staat om een beroep te doen op bewijsstukken die zij aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag willen leggen. Uitgangspunt is dat in een civiele procedure het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te maken, welke belangen mede aan artikel 152 Rv ten grondslag liggen, zwaarder wegen dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijzondere bijkomende omstandigheden, is het buiten beschouwing laten van dat bewijs gerechtvaardigd. Dat dergelijke bijzondere bijkomende omstandigheden zich zullen voordoen is gesteld noch anderszins gebleken. Het valt dan ook niet in te zien dat [verweerder] door intrekking van het verzoek in zijn procesbelangen wordt geschaad. Indien en voor zover TU/e er voor kiest om bepaalde stellingen achterwege te laten en of producties niet in het geding te brengen, levert dat als zodanig geen strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv op. De waarheidsplicht verzet zich tegen het bewust aanvoeren van onwaarheden, maar dat laat onverlet dat het aan partijen zelf is om te bepalen welke feiten zij aan het verzoek ten grondslag leggen.
2.3.
Volledigheidshalve en ter informatie aan partijen merkt de kantonrechter op dat de mondelinge behandeling in onderhavige zaak die gepland stond op 25 november 2024 geen doorgang vindt omdat TU/e het verzoek heeft ingetrokken. Mede gelet op het feit dat TU/e vooralsnog ook geen nieuw verzoek heeft ingediend, is uitgesloten dat een nieuw verzoek op eerder genoemde datum kan worden behandeld.
2.4.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een veroordeling in de werkelijke proceskosten. Volgens vaste jurisprudentie is een dergelijke vordering in beginsel alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan sprake zijn als een partij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Hiervan is geen sprake. Een dergelijke vordering kan daarnaast worden gestoeld op het goed werkgeverschap van artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (BW). Er kunnen, in geval van een ontslag van een werknemer, omstandigheden zijn op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat een ontslag zozeer onrechtmatig c.q. in strijd met goed werkgeverschap is, dat de werkelijke kosten van de procedure om dat recht te zetten (door vernietiging van het ontslag of door een veroordeling tot het betalen van een billijke vergoeding) voor rekening van de werkgever dienen te komen. Hiervoor is een inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek noodzakelijk, die in deze zaak achterwege blijft omdat het verzoek is ingetrokken.
2.5.
De kantonrechter ziet wel aanleiding om af te wijken van het liquidatietarief en TU/e te veroordelen tot vergoeding van een deel van de door [verweerder] gemaakte advocaatkosten omdat TU/e door intrekking van onderhavige verzoek die kosten nodeloos heeft veroorzaakt. Het gaat daarbij om de kosten die verbonden zijn aan het opstellen van het verweerschrift d.d. 14 mei 2024 en de kosten die daarna zijn gemaakt ten aanzien van de nadien gerezen discussie over de wijziging van het verzoek en de intrekking daarvan. Uit de door [verweerder] als productie 59 overgelegde declaraties volgt dat zijn advocaat in de periode van 9 maart 2024 tot 13 mei 2024 een bedrag van € 15.563,02 inclusief btw‬ aan [verweerder] heeft gefactureerd met betrekking tot het opstellen van het verweerschrift. Uit de door [verweerder] als productie 60 overgelegde declaraties volgt dat zijn advocaat nadien een bedrag van € 7.379,29‬ inclusief btw in rekening heeft gebracht. De kosten die [verweerder] vóór indiening van het verzoekschrift d.d. 14 maart 2024 heeft gemaakt, blijven buiten beschouwing omdat [verweerder] die kosten ook zou hebben gemaakt als TU/e onderhavige procedure niet zou zijn gestart.
De kantonrechter acht een vergoeding van € 20.000,- aan advocaatkosten redelijk.
2.6.
De proceskosten van [verweerder] worden als volgt vastgesteld op:
- advocaatkosten
20.000,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
20.135,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verstaat dat TU/e het verzoek heeft ingetrokken;
3.2.
veroordeelt TU/e in de proceskosten van € 20.135,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als TU/e niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
3.3.
veroordeelt TU/e tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.4.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.