ECLI:NL:RBOBR:2024:4960

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
82/172702-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete na noodlottig bedrijfsongeval met dodelijke afloop

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die als werkgever verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk ongeval op een bouwlocatie in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en nalatig heeft gehandeld door niet te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften zoals vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet. Het ongeval vond plaats op 2 september 2021, toen een werknemer, [slachtoffer], werd getroffen door een omvallende sluitkist tijdens bouwwerkzaamheden. De rechtbank stelde vast dat de verdachte niet had gezorgd voor een veilige werkomgeving en de werknemers niet had geïnformeerd over de risico's van de werkzaamheden. De officier van justitie had een geldboete van € 100.000 geëist, waarvan € 25.000 voorwaardelijk. De rechtbank legde uiteindelijk een geldboete op van € 70.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de veiligheid van werknemers en de ernstige gevolgen van de nalatigheid die heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.172702.22
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 2 september 2021 in de gemeente Eindhoven, op een bouwlocatie aan de Otterstraat aldaar, als werkgever, bij het verrichten bouwwerkzaamheden bestaande uit het realiseren van betonnen wanden en/of het plaatsen en/of demonteren van stel- en/of sluitkisten, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen door in strijd met
artikel:
-5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het
arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast
te leggen welke risico’s de arbeid met betrekking tot genoemde werkzaamheden
met zich brengt en/of
-8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor te zorgen dat de werknemer
[slachtoffer] en/of andere werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten
werkzaamheden en/of de daaraan verbonden risico’s en/of de maatregelen die erop gericht
waren deze risico’s te voorkomen en/of te beperken en/of
-8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet toe te zien op de naleving van de
instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in artikel 8,
eerste lid van genoemde wet bedoelde risico’s en/of
-3.16, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit bij het verrichten van die arbeid
waarbij valgevaar bestond, terwijl zulks mogelijk was, geen veilige steiger, stelling, bordes
en/of werkvloer aan te brengen en/of valgevaar tegen te gaan door het aanbrengen van
doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen en/of
-7.4 derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een arbeidsmiddel, te weten
een of meer stel- en/of sluitkist(en) niet zodanig te plaatsen, bevestigen en/of inrichten
en/of niet zodanig te gebruiken dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed
zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of
onderdelen daarvan, zoveel mogelijk werd voorkomen en/of
-7.5, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit de montage en/of demontage van een
arbeidsmiddel, te weten een of meer wand- en/of sluitkist(en) niet op veilige wijze te laten
plaats vinden met inachtneming van de aanwijzingen van de fabrikant (immers werd een
andere demontagevolgorde gehanteerd dan door de fabrikant van de stel- en of sluitkisten
voorgeschreven dan wel geadviseerd) en/of
-7.11a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenbesluit een bij een arbeidsmiddel
behorende gebruiksaanwijzing niet in begrijpelijke vorm ter kennis te brengen van de
betrokken werknemers.
terwijl daardoor naar zij wist of redelijkerwijs moest weten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] en/of (een) ander(en), ontstond of te verwachten was;
2.
zij op of omstreeks 2 september 2021 in de gemeente Eindhoven, op een bouwlocatie aan de Otterstraat aldaar, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door werknemer(s) van [verdachte] , bouwwerkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het realiseren van betonnen wanden en/of het plaatsen en/of demonteren van stel- en/of sluitkisten, terwijl zij
-geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie heeft gemaakt van de mogelijke risico’s die
bovengenoemde werkzaamheden met zich mee zou kunnen brengen en/of
-er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer [slachtoffer] en/of andere werknemers
doeltreffend werd(en) ingelicht over die te verrichten werkzaamheden, en/of de hieraan
verboden risico’s en/of gevaren, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze
risico's te voorkomen en/of te beperken en/of
-niet heeft toegezien op de naleving van instructies en/of voorschriften gericht op het
voorkomen en/of beperken van risico’s en/of
-geen veilige steiger, stellig, bordes en/of werkvloer heeft aangebracht en/of valgevaar tegen
gegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere
voorzieningen en/of
-een arbeidsmiddel, te weten een of meer stel- en/of sluitkist(en) niet zodanig heeft
geplaatst, bevestigd en/of ingericht en/of niet zodanig heeft gebruikt dat het gevaar dat zich
een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen
worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk werd voorkomen
en/of
-de montage en/of demontage van een arbeidsmiddel, te weten een of meer wand- en/of
sluitkist(en) niet of veilige wijze heeft laten plaatsvinden met inachtneming van de
aanwijzingen van de fabrikant (immers werd een andere demontagevolgorde
gehanteerd dan door de fabrikant van de stel- en of sluitkisten voorgeschreven dan wel
geadviseerd) en/of
-een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing niet in begrijpelijke vorm ter
kennis heeft gebracht bij de betrokken werknemers.
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] is getroffen door een stel en/of sluitkist waardoor hij zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen dat hij daardoor, op 2 september 2021, is overleden.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijk requisitoir tot een integrale bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota
een integrale vrijspraak van feit 1 en feit 2 bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De toedracht van het ongeval
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 2 september 2021 op een bouwplaats aan de Otterstraat in Eindhoven een ongeval heeft plaatsgevonden
bij het demonteren van een element van de sluitkist, zijnde een bekistingswand aan de buitenzijde van de betonconstructie. Toen de heer [persoon] (de zoon van het uiteindelijke slachtoffer) tegen de bekistingswand omhoogklom, is de betreffende wandkist met een gewicht van ongeveer 1.500 kilogram omgevallen en bovenop de heer [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) terechtgekomen. [slachtoffer] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast dat ten tijde van het
ongeval de stelkist reeds van de betonconstructie was verwijderd en dat het betreffende element van de sluitkist niet (langer) met een centerpen tegen de betonwand was geborgd tegen omvallen. Verder staat vast dat de klemmen waarmee de volledige sluitkist horizontaal in verband werd gehouden waren verwijderd. Daarmee was er tussen het onderwerpelijke element van de sluitkist en de overige delen van de sluitkist - die wél nog tegen de wand waren geborgd - geen verband meer. Tot slot waren er geen schoren tegen de sluitkist geplaatst om omvallen te voorkomen. In gewone mensentaal: het betreffende element van de sluitkist was ten tijde van het ongeval geheel losstaand en op geen enkele wijze tegen omvallen beveiligd.
Het staat niet ter discussie dat bij het demonteren van de wandbekisting een andere volgorde is gevolgd dan geïnstrueerd door [fabrikant] . De fabrikant instrueert in haar gebruikershandleiding namelijk dat eerst de niet geschoorde sluitkist moet worden verwijderd alvorens de geschoorde stelkist te verwijderen. De door medewerkers van verdachte gehanteerde werkwijze was andersom.
De beschuldigingen
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en daarop gebaseerde regelgeving, terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] .
De arbeidsrechtelijke relatie
De rechtbank leidt uit de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Verdachte is door hoofdaannemer [bedrijf] benaderd voor het project [projectnaam] te Eindhoven en wel voor het uitvoeren van het betonwerk. Verdachte heeft dit werk - wat een specifiek en afgebakend onderdeel is van het totale project - aangenomen. Hiertoe is een contract opgesteld en ondertekend op 19 augustus 2020 met als specificatie van het Werk: ‘Het vervaardigen, uitvoeren, verwerken, monteren, demonteren, afwerken, gebruiksklaar afleveren en garanderen van het complete betonwerk’. (p. 4077-4093)
Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] , als zzp’er, benaderd om voor haar de klus feitelijk uit te voeren. [slachtoffer] ging hiermee akkoord en heeft daartoe zelf een ploeg samengesteld. De door [slachtoffer] samengestelde ploeg bestond uit vijf personen, waaronder diens zoon, allen werkzaam als zzp’er voor verdachte. Hiertoe zijn afzonderlijke overeenkomsten met verdachte afgesloten. Hierin staat als werk vermeld: ‘2.1 ‘aannemer heeft opgedragen aan onderaannemer, die het werk aanvaard, het tot stand brengen en opleveren van het volgende werk van stoffelijke aard: betoncasco bouw. Plaats project: [projectnaam] te Eindhoven.’ (p. 4094 ev., p. 4277 ev).
Verdachte was naar eigen zeggen 2 á 3 keer per week circa 90 minuten op de bouwlocatie ter plaatse en sprak dan onder meer met [slachtoffer] en de verdere door verdachte ingehuurde ploeg. Richting [bedrijf] was en bleef verdachte het aanspreekpunt, zo heeft verdachte ook ter terechtzitting verklaard.
Op 2 september 2021 waren enkel zzp’ers namens verdachte op de bouwlocatie werkzaam.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande genoegzaam dat er tussen verdachte en de door haar ingehuurde ploeg op de bouwlocatie aan de Otterstraat te Eindhoven sprake was van een arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemers in de zin
van artikel 1, tweede lid, onder a, sub 1 en van artikel 1, tweede lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) met de daarvoor vereiste gezagsrelatie.
Dit wordt ook bevestigd door de reactie van verdachte op de vraag wie eind-verantwoordelijk was voor de ploeg, inhoudende: ‘Ik denk ik. Ik ben wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk. Ik neem het werk aan. Dus op het moment dat wij iets neerzetten wat voor geen meter klopt, dan ben ik degene die moet gaan aftikken.’ (p. 1020)
Het andersluidende standpunt van de verdediging omtrent de arbeidsrelatie wordt door de rechtbank verworpen.
Veiligheidsvoorschriften werkgever
Verdachte is onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit). De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet en dat, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, dat [slachtoffer] en de overige leden van de door verdachte ingehuurde ploeg als werknemers in de zin van de Arbowet voor verdachte (werkgever) werkzaam waren.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De verantwoordelijkheid voor een zodanige werkplek ligt primair bij de werkgever. Daartoe rust op de werkgever de verplichting een deugdelijk arbobeleid,
gericht op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, te voeren.
Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden. Voor de onderhavige zaak brengt dit mee dat de omstandigheid dat het betreffende element van de sluitkist ten onrechte niet was geborgd, geklemd of geschoord, verdachte niet disculpeert. Het hierop betrekking hebbende verweer van de verdediging wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften
die verdachte zou hebben overtreden, kan de rechtbank kort zijn. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte deze overtredingen heeft begaan zoals hierna onder het kopje ‘De bewezenverklaring’ is uitgeschreven. De verdediging heeft op dit punt geen verweer gevoerd en uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt ondubbelzinnig dat verdachte de uitvoering van het aangenomen werk feitelijk op al haar onderdelen, waaronder het toezicht en de naleving van veiligheidsvoorschriften op de bouwplaats, volledig in handen van [slachtoffer] heeft gelegd. Verdachte vertrouwde hierbij blind op diens 40 jaar lange ervaring en deskundigheid in de betonbouw. Zo mocht [slachtoffer] zelf zijn ploeg samenstellen. Verdachte was in zoverre dan ook onbekend met de samenstelling van de door hem ingehuurde ploeg en daarmee ook onbekend met de aanwezige ervaring en deskundigheid in de betonbouw bij deze ploeg en hun bekendheid met de risico’s van het werken in de betonbouw op een bouwlocatie.
Er was op dit zeer belangrijke punt geen beleid geschreven en geen inventarisatie en evaluatie van risico’s op schrift gesteld. Verdachte heeft de voor haar werkzaam zijnde werknemers niet op aanwezige risico’s op de bouwplaats gewezen, noch hen ingelicht over de maatregelen om de bestaande risico’s te ondervangen, niet voorafgaand aan, noch tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Dit terwijl een bouwlocatie bij uitstek een risicovolle werkplek betreft. Er is door verdachte geen enkel toezicht op de naleving van veiligheids-voorschriften uitgeoefend, zoals de naleving van de werkwijze als beschreven in de gebruiksinstructies van de gebruikte bekisting. Zo verklaren de door verdachte ten behoeve van deze klus ingehuurde werknemers niet bekend te zijn een inventarisatie van risico’s of een gegeven instructie met betrekking tot de gebruikte bekisting. Door verdachte is zowel tijdens het opsporingsonderzoek als op de terechtzitting de in strijd met de gebruiks-aanwijzing gehanteerde werkwijze met betrekking tot het demonteren van de bekisting verdedigd.
Toerekening
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging.
In het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 3 september 2021 betreffende verdachte staan als activiteiten van verdachte vermeld: ‘Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw’ en ‘Uitleenbureaus. Klussenbedrijf. Bouwen in natte en prefab beton. Ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ (p. 4044) .
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft verdachte in opdracht van hoofdaannemer [bedrijf] betonwerk voor het project [projectnaam] te Eindhoven uitgevoerd. Daartoe had zij [slachtoffer] en de door hem samengestelde ploeg ingehuurd. Deze werknemers hebben voor verdachte betonwerkzaamheden verricht. Verdachte was op 2 september 2021 dus bezig met de reguliere uitoefening van haar bedrijf.
Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van haar werknemers, in casu betonwerkers op een bouwlocatie, was de verantwoordelijkheid
van verdachte als werkgever. Verdachte was onder meer verplicht om de risico’s van het specifieke werk te inventariseren, toezicht te houden op de naleving van veiligheids-instructies en de voorgeschreven uitvoering van (de)montagevoorschriften van de geleverde bekisting en de betreffende gebruiksaanwijzing in een voor de werknemers begrijpelijke taal ter beschikking te stellen. Verdachte is op al deze punten tekortgeschoten, waardoor gezondheids- en levensgevaar voor zijn werknemers ontstond. Het levensgevaar heeft
zich ook verwezenlijkt ten aanzien van [slachtoffer] .
Gelet op de aard van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde gedragingen kunnen de strafbare feiten derhalve zonder meer aan verdachte als rechtspersoon worden toegerekend; zij is zelf tekortgeschoten.
Het verweer dat de gedragingen niet aan verdachte kunnen worden toegerekend wordt dan ook verworpen.
Heeft verdachte opzettelijk (feit 1) en culpoos (feit 2) gehandeld?
t.a.v. feit 1
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat verdachte op een aantal punten niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit. Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op
de gedraging zelf, een nalaten. Het opzet hoeft niet gericht te zijn te geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting. Het bewijs van het opzet kan onder omstandigheden ook uit het - gebrek aan - beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen die rechtspersoon worden afgeleid.
In deze zaak ligt in het nalaten van verdachte de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven het opzet op de gedraging besloten en moet verdachte redelijkerwijs hebben geweten dat als gevolg van dat nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder [slachtoffer] , kon ontstaan of te verwachten was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
t.a.v. feit 2
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van verdachte. Vast moet komen te staan dat de verdachte anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Voorts moet komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat.
Gezien de overlap tussen feit 1 en feit 2, heeft zij sommige maatregelen zelf achterwege gelaten in strijd met de wet, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte is tekortgeschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid
van haar werknemers. Verdachte heeft deze bijzondere zorgplicht ten opzichte van haar
werknemers geheel verwaarloosd en de invulling ervan overgelaten aan de praktische inzichten van de door haar ingehuurde werknemers, meer in het bijzonder [slachtoffer] . Dit terwijl het uitvoeren van betonwerkzaamheden op een bouwlocatie, met de aanwezigheid van zwaar materieel en zware materialen, reeds naar haar aard een veelheid aan risico’s met zich brengt en terwijl, zo volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, geen enkele bouwplaats hetzelfde is en tot een afzonderlijke werkwijze noopt.
Bij de invulling van de schuld kent de rechtbank in het bijzonder gewicht toe aan de
wetenschap van verdachte dat op de meeste bouwplaatsen, waaronder de onderhavige,
een andere volgorde bij de demontage van de bekisting wordt gehanteerd dan uitdrukkelijk geadviseerd door de fabrikant. Ondanks de bekendheid met deze afwijkende volgorde
en de daaraan verbonden risico’s indien de afwijkende methode niet zorgvuldig wordt uitgevoerd, zoals in deze zaak is gebleken, heeft verdachte geen uitdrukkelijke instructies gegeven om de door de fabrikant voorgeschreven volgorde op te volgen dan wel op de naleving ervan toe te zien. De door de fabrikant opgestelde demontagewijze was niet op
de bouwlocatie beschikbaar en de tegenovergestelde manier van demontage was niet vastgelegd. Verdachte vertrouwde er dus (maar) op dat de mensen op de bouwplaats per locatie en per muur zelf een eigen afweging maakten over welke volgorde er werd gehanteerd, dat zij zelf een inschatting maakten van de specifieke risico’s en dat zij dan zelf de juiste voorzorgsmaatregelen zouden hanteren en zouden toezien op de naleving daarvan (door alle zzp’ers). Met die handelswijze miskent verdachte haar eigen verantwoordelijkheden, zoals hiervoor geschetst, volledig en lijkt zij zich hiervan te (willen) disculperen. Dat is niet mogelijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat [slachtoffer] door de omvallende sluitkist is getroffen en daardoor is komen te overlijden. De rechtbank duidt het nalaten van verdachte als grovelijk onachtzaam en nalatig. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
De conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals die hierna onder het kopje ‘De bewezenverklaring’ nader worden beschreven.
Tot slot
Ter terechtzitting heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd. Voor zover de rechtbank hiervoor niet op die verweren heeft gerespondeerd, heeft de rechtbank die verweren als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden grotendeels hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zullen nader worden uitgewerkt in
een aanvulling op dit verkort vonnis ingeval daartegen hoger beroep wordt ingesteld
(artikel 365a lid 2 Sv.).
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1.
op 2 september 2021 in de gemeente Eindhoven, op een bouwlocatie aan de Otterstraat aldaar, als werkgever, bij het verrichten bouwwerkzaamheden bestaande uit het realiseren van betonnen wanden en het plaatsen en demonteren van stel- en/of sluitkisten, opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en
de daarop rustende bepalingen door in strijd met artikel:
-5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het
arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast
te leggen welke risico’s de arbeid met betrekking tot genoemde werkzaamheden
met zich brengt en
-8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor te zorgen dat de werknemer
[slachtoffer] en andere werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten
werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s en de maatregelen die erop gericht
waren deze risico’s te voorkomen en/of te beperken en
-8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet toe te zien op de naleving van de
instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in artikel 8,
eerste lid van genoemde wet bedoelde risico’s en
-3.16, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit bij het verrichten van die arbeid
waarbij valgevaar bestond, terwijl zulks mogelijk was, geen veilige steiger, stelling, bordes
en/of werkvloer aan te brengen en/of valgevaar tegen te gaan door het aanbrengen van
doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen en
-7.4 derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een arbeidsmiddel, te weten stel-
en/of sluitkisten niet zodanig te plaatsen, bevestigen en/of inrichten en/of niet zodanig te
gebruiken dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals verschuiven,
omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel
mogelijk werd voorkomen en/of
-7.5, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit de montage en demontage van een
arbeidsmiddel, te weten wand- en/of sluitkisten niet op veilige wijze te laten plaats vinden
met inachtneming van de aanwijzingen van de fabrikant (immers werd een anderedemontagevolgorde gehanteerd dan door de fabrikant van de stel- en sluitkisten
voorgeschreven dan wel geadviseerd) en
-7.11a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenbesluit een bij een arbeidsmiddel
behorende gebruiksaanwijzing niet in begrijpelijke vorm ter kennis te brengen van de
betrokken werknemers,
terwijl daardoor naar zij wist levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een
of meer werknemers, te weten [slachtoffer] en anderen, ontstond of te verwachten was;
2.
op 2 september 2021 in de gemeente Eindhoven, op een bouwlocatie aan de Otterstraat aldaar, grovelijk onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door werknemers van [verdachte] , bouwwerkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het realiseren van betonnen wanden en het plaatsen en demonteren van stel- en sluitkisten, terwijl zij
-geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie heeft gemaakt van de mogelijke risico’s die
bovengenoemde werkzaamheden met zich mee zou kunnen brengen en
-er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer [slachtoffer] en andere werknemers
doeltreffend werden ingelicht over die te verrichten werkzaamheden en de hieraan
verboden risico’s en gevaren, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze
risico's te voorkomen en/of te beperken en
-niet heeft toegezien op de naleving van instructies en/of voorschriften gericht op het
voorkomen en/of beperken van risico’s en
-een arbeidsmiddel, te weten stel- en/ of sluitkisten niet zodanig heeft geplaatst, bevestigd
en/of ingericht en/of niet zodanig heeft gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde
gebeurtenis voordeed zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het
arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk werd voorkomen en
-de montage en demontage van een arbeidsmiddel, te weten wand- en/of sluitkisten niet
op veilige wijze heeft laten plaatsvinden met inachtneming van de aanwijzingen van de
fabrikant (immers werd een andere demontagevolgorde gehanteerd dan door de fabrikant
van de stel- en sluitkisten voorgeschreven dan wel geadviseerd) en
-een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing niet in begrijpelijke vorm ter
kennis heeft gebracht bij de betrokken werknemers,
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] is getroffen door een sluitkist waardoor hij zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen dat hij daardoor, op 2 september 2021, is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn
geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een geldboete van € 100.000,= waarvan € 25.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft in matigende zin met name gewezen op een overschrijding van
de redelijke termijn en de penibele financiële situatie van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het door verdachte uitgeoefende bedrijf en de financiële omstandigheden van verdachte.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte is als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat de arbeidsomstandigheden aan de in acht te nemen veiligheidsnormen voldeden en aldus dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. De werknemers waren geen van allen door verdachte op de hoogte gesteld van de risico’s die aan de uitvoering van betonwerkzaamheden op de bouwplaats verbonden waren en evenmin had verdachte voor (afdoende) toezicht gezorgd om toe te zien op de naleving van de in acht te nemen veiligheidsnormen en voorgeschreven instructies van de fabrikant van de geleverde bekisting terzake de (de)montage ervan. Hiermee is verdachte ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Het is deze nalatigheid die ertoe heeft geleid dat het bewezen-verklaarde ongeval heeft kunnen plaatsvinden, een ongeval als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Het komt de rechtbank in dat licht niet gepast voor om, zoals verdachte doet, er op te (blijven) wijzen dat iedereen op de bouwlocatie al jaren werkzaam was in de betonbouw en dus wel wist hoe alles werkt. Daarmee wordt tekort gedaan aan het hoge risico van het werk en de doorlopende zorgplicht die - zeker bij dit type werk - op een werkgever rust. Verdachte heeft aldus dit wezenlijke aspect van zijn werkgeverschap geheel verwaarloosd en de invulling ervan overgelaten aan de eigen inzichten van zijn ingehuurde werknemers, meer in het bijzonder [slachtoffer] . Verdachte heeft qua veiligheid op de werkplek feitelijk niets voor de ingehuurde werknemers betekend.
Het dodelijk ongeval moet een grote impact op de nabestaanden van het slachtoffer hebben gehad en zal tot veel verdriet hebben geleid. Het ongeval moet met name een grote impact op [persoon] hebben gehad in wiens onmiddellijke bijzijn het ongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank realiseert zich dat door het handelen van verdachte onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht en dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Het bewezenverklaarde bedrijfsongeval is het gevolg geweest van een aaneenschakeling van niet nageleefde veiligheidsvoorschriften die bij de naleving het ongeval en daarmee de dood van [slachtoffer] hadden kunnen voorkomen. Gelet op de veelheid, de ernst en de omvang van de niet nageleefde veiligheidsvoorschriften betreurt het de rechtbank dat de vertegenwoordiger van verdachte niet ten volle zijn verantwoordelijkheid voor het bedrijfsongeval heeft genomen.
Strafverlagende omstandigheden
Het bedrijfsongeval heeft diepe sporen bij de vertegenwoordiger van verdachte
achtergelaten. Hij gaat gebukt onder het verlies van een maat in het betonwerk. De
vertegenwoordiger van verdachte is niet langer gemotiveerd voor een goede en rendabele bedrijfsvoering en verdachte verkeert dan ook in financieel opzicht in zwaar weer. Een toekomstig faillissement is een reëel scenario.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. De rechtbank stelt vast dat het strafrechtelijk onderzoek is aangevangen op 2 september 2021, zijnde de dag van het bedrijfsongeval. De rechtbank neemt deze datum als startdatum voor de beoordeling van de redelijke termijn. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop tot aan het tijdstip van de uitspraak van deze strafzaak geheel of gedeeltelijk aan de verdediging is toe te rekenen. Ook is er geen sprake van feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat op de datum van de uitspraak de redelijke termijn met ruim één jaar is overtreden. De rechtbank zal verdachte voor deze termijnoverschrijding compenseren.
De strafmodaliteit
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank een geldboete van
€ 75.000,= passend en geboden. De rechtbank zal hiervan een deel, groot € 25.000,=, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf moet verdachte ervan weerhouden om opnieuw een (soortgelijk) delict te plegen.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel
dat de oplegging van een lagere geldboete dan door de officier van justitie gevorderde geldboete, voldoende recht aan deze zaak doet.
De rechtbank zal vanwege de overschrijding van de redelijke termijn een bedrag van
€ 5.000,= in mindering brengen.
Dat betekent per saldo dat aan verdachte een geldboete van € 70.000,= waarvan € 25.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen
5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 3.16, 7.4, 7.5 en 7.11a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1
overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
feit 2
aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1 en feit 2:
Een geldboeteter hoogte van € 70.000, waarvan € 25.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. E.L. Traag, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 22 oktober 2024.